De engel en het beest
(1990)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
II Verantwoordelijkheid, macht, onmacht | |
[pagina 33]
| |
De engel en het beest‘In één dag van deugdzaamheid heb je meer doden veroorzaakt dan in vijfendertig jaren van slechtheid,’ zegt Heinrich tegen Goetz. Zij zijn de hoofdpersonen van Sartre's toneelstuk Le diable et le bon Dieu.Ga naar eind1. Het is een tijd van grote ellende op het Duitse platteland. De Reformatie heeft nog niet plaatsgehad; de Kerk verkoopt nog aflaten. Goetz is de beroemdste veldheer van Duitsland. Hij schept behagen in het slechte. Hij verraadt zijn broer om in het bezit van diens landgoederen te komen en geeft zijn maîtresse aan de stalknechten. ‘Waarom doe je het slechte?’ vraagt zij hem. ‘Omdat het goede al gedaan is,’ antwoordt hij. ‘Het kwade is mijn raison d'être.’ Dat het goede al gedaan zou zijn wordt door Heinrich evenwel ontkend. Deze vindt zelfs dat het onmogelijk is het goede te doen. Goetz voelt zich hierdoor uitgedaagd: hij wedt dat hij althans in staat zal zijn het goede te verrichten. Hij begint nu iedereen ‘broeder’ te noemen; hij wast de voeten van anderen, kust de melaatse, tot diens grote ergernis, en geeft zijn grond aan de boeren die haar bewerken. De Duitse edellieden verwensen hem, want hij graaft het graf van de adel, maar Goetz laat niet af: zijn dorp wordt een egalitair toevluchtsoord en lichtend voorbeeld. Aldus aangemoedigd komen de Duitse boeren in opstand tegen de adel. Goetz, de geweldloze, heeft zijn oude beroep echter afgezworen: hoewel de boeren hem smeken het bevel over hen op te nemen, weigert hij. Bij gebrek aan een bekwaam veldheer worden zij vervolgens in de pan gehakt. Vandaar het verwijt van Heinrich: de deugdzaamheid van Goetz heeft een groter onheil aangericht dan zijn slechtheid. In Sartre's toneelstuk spreken de personages als leerlingen van de école normale supérieure. Dat komt de speelbaarheid niet ten goede, maar het thema dat hij aansnijdt, is van fundamenteel belang voor de ethiek en dus de politiek. Het heeft meer dan één dimensie. Het is niet het thema van Paulus, die zei het goede te willen maar het slechte te doen,Ga naar eind2. en evenmin het thema van Antigone, die deed wat zij goed achtte en daardoor in strijd kwam met de wetten van haar stad. Nee, het is het thema van Oedipus, die als gevolg van zijn euvele heldendaad Thebe de pest bracht. Het is ook het thema van de verschillende niveaus: het microniveau dat privaat is en het macroniveau dat openbaar is. | |
[pagina 34]
| |
In de ethiek contrasteert men deontologie met teleologie. Volgens de deontologische ethiek is een handeling goed wegens een kenmerk van die handeling zelf, niet omdat het gevolg ervan goed zou zijn. Deontologische ethiek is formeel omdat een handeling wordt beoordeeld aan de hand van een algemeen criterium. De christelijke ethiek is deontologisch en formeel: heb uw naaste lief als uzelf, ga de tweede mijl. Teleologische ethiek daarentegen beoordeelt handelingen aan de hand van hun gevolgen. Het utilitarisme - waarover hieronder meer - staat een teleologische ethiek voor. Het onderscheid tussen deze twee soorten ethiek loopt parallel met dat tussen de Gesinnungsethik en de Verantwortungsethik van Max Weber. Er is ook een verband met een bepaald mensbeeld. Deontologie en Gesinnungsethik willen dat de mens goed is. Teleologie en Verantwortungsethik willen dat de mens goed doet. In zijn opstel ‘Der Beruf zur Politik’,Ga naar eind3. waarin Weber het onderscheid tussen deze twee vormen van ethiek maakte, betoogde hij dat wanneer een daad uit zuivere overtuiging slechte gevolgen heeft, de dader de wereld daarvoor verantwoordelijk houdt, of de domheid van de andere mensen, of de wil van God. ‘De man die uit verantwoordelijkheidsgevoel handelt, houdt daarentegen rekening met juist de doorsnee-tekortkomingen van de mens - hij heeft, zoals Fichte correct opmerkte, in het geheel geen recht hun goedheid of volmaaktheid te veronderstellen.’ Goetz handelde goed op microniveau en volgens de Gesinnungsethik, maar slecht op macroniveau en volgens de Verantwortungsethik. Oedipus kon niet weten wat hij deed. Had Goetz beter moeten doen? Had hij moeten weten dat ‘qui veut faire l'ange, fait la bête’, in de woorden van Blaise Pascal? En hoe staat het met regeringen, die vooral werkzaam zijn op macroniveau? Welke ethiek moeten zij volgen? Van welk mensbeeld dienen zij uit te gaan? Waaraan moet regeringsbeleid appelleren: aan de emoties, aan de rede of aan de belangen? Om dit soort vragen gaat het in dit hoofdstuk.
In Le diable et le bon Dieu is het handelen van één persoon oorzaak van het handelen van velen. Men kan ook de wisselwerking beschouwen tussen het handelen van velen in onderling verband. Daarmee heeft onze landgenoot (hoewel geboren uit Franse ouders), de filosoof Bernard Mandeville, zich beziggehouden. In 1705 schreef hij zijn boek De fabel van de bijen.Ga naar eind4. Hij deed dit in het Engels want hij had zich in Engeland gevestigd. In deze satire wilde hij ‘de walgelijkheid aantonen van de ingrediënten die alle te zamen het gezonde mengsel van een geordende maatschappij vormen; en de wonderbaarlijke macht roemen van de politieke wijsheid, met behulp waarvan een zo prachtige organisatie wordt samengesteld uit de meest verachtelijke onderdelen’. | |
[pagina 35]
| |
In de samenleving van Mandeville's bijenkorf ontbrak geen der menselijke ondeugden. In de voortreffelijke vertaling van Jan Eijkelboom:
Verdorven was elk onderdeel
en toch een paradijs het geheel;
gevleid in vredestijd, in oorlogen gevreesd,
prees in den vreemde men hen 't meest,
hun geld en levens overtroffen
die van al de and're korven.
Zo was de zegen van die staat:
zij werden groot door al het kwaad.
Een zeer verbreide ondeugd was het mopperen. Daarom heet het gedicht waarmee Mandeville's boek begint ook ‘De mopperkorf’:
Het minste was niet misgegaan
of raakte de publieke zaak
of alle schelmen klaagden deerlijk:
‘Mijn God, was iedereen maar eerlijk.’
Dit gezeur begon Jupiter te vervelen en dus maakte hij op een kwade dag iedere bij deugdzaam. De gevolgen lieten niet lang op zich wachten. De bouwmarkt stortte in, niemand liet zich meer portretteren, men ging niet langer naar de kroeg, kledij en mode werden blijvend. Kortom: een fikse recessie. Mandeville's moraal was:
Zo pakt de ondeugd gunstig uit
als zij door de justitie wordt gestuit.
Het mensbeeld van Mandeville is somber. De mensen hebben vele slechte eigenschappen. Maar zolang de wisselwerking daarvan binnen de grenzen van de wet plaats heeft, is het resultaat op macroniveau gunstig. Wegens zijn sceptische blik zijn weinig waarnemers van de samenleving zo verfoeid als Bernard Mandeville. Marx noemde hem daarentegen ‘een eerlijke man met een heldere kop’. In zijn land van herkomst is hij grotendeels vergeten. Maar de huidige politiek rechtvaardigt dat hij weer aandacht krijgt. De ondertitel van De Fabel van de bijen luidde Private vices, public benefits. Deze vier woorden geven een gedachtengang weer van ongehoorde invloed. | |
[pagina 36]
| |
Sinds Plato hebben filosofen verondersteld dat menselijk handelen ontstaat onder de concurrerende invloed van enerzijds de hartstochten en anderzijds de rede. Plato's mensbeeld was somber. ‘Hij ziet de mens als een krachtenveld van strevingen en lusten, als een marionet die aan de draden van hartstochten verbonden is en daardoor gestuurd wordt, als een door een vurig tweespan (hogere en lagere aandriften) getrokken wagen, als iemand die doorgaans zichzelf niet meester is en slechts door toevallige gelukkige omstandigheden (omgang met filosofen) tot redelijke zelfbeheersing komt.’Ga naar eind5. Vele denkers na Plato waren het er over eens dat de rede in het algemeen niet bij machte is de hartstochten in te tomen. Indien de rede geen partij was voor de hartstochten, hoe stond het met de hartstochten onderling? Daarover meende Francis Bacon (1561-1626): ‘Hoe kunnen wij hartstocht tegenover hartstocht stellen? Net als wij op dieren jagen met andere dieren en vogels vangen door middel van andere vogels.’Ga naar eind6. De ontdekking van de moderne wiskunde in de zeventiende eeuw liet haar sporen na in de Ethica van Spinoza (1632-1677), die volgens de schrijver ‘op de wijze van de meetkunde was aangetoond’. Spinoza richtte zich op het feitelijke gedrag der mensen. Zijn Politieke verhandeling kenschetst de gemeenschap als de ‘quasi-mechanische (...) resultante van de interacties tussen de individuele krachten die, door zich samen te voegen, een collectieve macht worden’.Ga naar eind7. Wij denken hierbij onwillekeurig aan een soort parallellogram van krachten of een algebra der hartstochten, waar min maal min een plus oplevert. Ook Kant (1724-1804) vroeg zich af of er een leidraad is waardoor mensen zich tot een samenleving laten voegen, en staten tot een statengemeenschap. Hij meende die leidraad te zien in een streven van de natuur, dat niet in het individu maar in de soort tot ontwikkeling komt. In zijn Idee zu einer allgemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht beschreef hij hoe eerzucht, heerszucht en hebzucht de mens er toe brengen zich een rang onder zijn soortgenoten te verschaffen. Zo werden de eerste stappen gezet uit de onbeschaafdheid naar de cultuur; zo werden langzamerhand alle talenten ontwikkeld; zo werden persoonlijke pathologieën tot onderlinge aanpassing gedwongen. ‘De mens wil eendracht; maar de natuur weet beter wat goed is voor zijn soort; zij wil tweedracht.’ ‘Alle kunst en cultuur die de mensen sieren, de mooiste maatschappelijke ordening, zijn vruchten van de onmaatschappelijkheid die door zichzelf wordt genoodzaakt zich te disciplineren en zo, door afgedwongen kunst, de kiemen der natuur volledig te ontwikkelen.’ De mens kan dit echter niet op eigen kracht. Hij heeft een meester nodig die hem noopt zich te onderwerpen aan een algemeen geldende | |
[pagina 37]
| |
wil, opdat ieder vrij kan zijn. Maar ‘uit zulk krom hout als waaruit de mens is gemaakt, kan niets worden getimmerd dat helemaal recht is’.Ga naar eind8. Het maken van een rechtvaardige burgerlijke grondwet blijft volgens Kant derhalve onze hoogste opgave. Plato noch Bacon, Spinoza noch Kant hadden illusies omtrent de menselijke natuur. Maar Kants tijdgenoot Rousseau (1712-1778) had een andere visie. In zijn gedachtenkind Emile beweerde hij dat de mens van nature goed is en dat de instellingen van de maatschappij hem bederven. Rousseau beschouwde de hebzucht als de oorsprong van 's mensens morele verval: money is the root of all evil. ‘O, laat de mens onbedorven zijn. Dan zal het hem altijd gemakkelijk vallen goed te zijn en zal hij altijd zonder wroeging gelukkig zijn.’Ga naar eind9. Rousseau werd daarbij geïnspireerd door het beeld dat Plato schetste van de mens zoals die onder de dictatuur van zijn Politeia zou worden.Ga naar eind10. Het is een gedachtengang die nauwelijks minder invloedrijk is geweest dan de ‘private vices, public benefits’ van Mandeville. De Franse ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger’ van 1789 bevindt zich in die traditie, evenals het optimisme van Jefferson, de voornaamste auteur van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.
In de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelden zich handel en industrie, en daarmee een zelfbewuste bourgeoisie met haar belangen als tegenwicht tegen de macht der koningen. Naast de hartstochten en de rede werden de belangen allengs onderkend als determinanten van het menselijk gedrag. Zoals de Amerikaanse econoom A.O. Hirschman in zijn elegante verhandeling The Passions and the Interests heeft uiteengezet,Ga naar eind11. werden belangen oorspronkelijk op allerlei terreinen gezien. Men onderscheidde belangen van geweten, van eer, van gezondheid en van welstand. De hartstochten - vooral die der koningen - werden beschouwd als destructief en de rede als onmachtig. Dus nam men zijn toevlucht tot het belang als richtsnoer voor het menselijk handelen, in de onuitgesproken verwachting dat dit het welbegrepen eigenbelang zou zijn. In zekere zin kwam de rede hiermee door de achterdeur weer binnen, want voor het onderkennen van dit eigenbelang is inzicht nodig. Plato wees er reeds op dat het ware eigenbelang in het verlengde ligt van het juiste inzicht. De nadruk die het belang als drijfveer van menselijk gedrag in de zeventiende eeuw kreeg, was niettemin nieuw. Langzamerhand werd het begrip ‘belang’ vernauwd tot het economische terrein. Het najagen van economische belangen werd weliswaar beschouwd als van mindere orde maar tevens als welkome onderbre- | |
[pagina 38]
| |
king van de vernielzucht van koning en adel. Vandaar het beroemde gezegde van dr. Samuel Johnson (1709-1784): ‘There are few ways in which a man can be more innocently employed than in getting money.’Ga naar eind12. Descartes (1596-1650) had iets soortgelijks van Amsterdam beweerd. In een brief aan Guez de Balzac schreef hij: ‘In deze grote stad waar ik mij bevind, en waar ik de enige ben die zich niet bezighoudt met koophandel, let iedereen dermate gespannen op zijn winst dat ik er mijn gehele leven zou kunnen verblijven zonder door iemand te worden opgemerkt (...) Al hun werk heeft tot doel mijn woonplaats te verfraaien en er voor te zorgen dat het mij aan niets ontbreekt (...) Bestaat er één land waar men van een zo volledige vrijheid kan genieten?’Ga naar eind13. Deze gedachte werd wijd verspreid tijdens de eeuw der Verlichting, getuige de beroemde uitspraak van Montesquieu (1689-1755): ‘De handel geneest van schadelijke vooroordelen en het is bijna een algemene regel dat waar de gewoonten van de mens gematigd zijn er handel is; en dat waar handel is de gewoonten gematigd zijn. (...) De handel heeft er voor gezorgd dat de kennis van de zeden van alle landen overal is doorgedrongen: men heeft ze onderling vergeleken en daar zijn grote voordelen uit voortgevloeid. (...) Het natuurlijke gevolg van de handel is dat de vrede wordt bevorderd.’Ga naar eind14. Aan het einde van de achttiende eeuw staan dus twee ideeën tegenover elkaar. De eerste opvatting (die van Rousseau) houdt in dat de mens oorspronkelijk onbedorven is maar door de maatschappij wordt geperverteerd. Volgens de tweede opvatting (van Montesquieu) heeft de mens de intelligentie te onderkennen waar zijn echte belangen liggen en daarnaar te handelen, tot voordeel van de gehele samenleving. De visie van Rousseau is optimistisch en gedreven, die van Montesquieu sceptisch en getuigend van zin voor de werkelijkheid. De mopperkorf van Bernard Mandeville en de algebra der hartstochten kregen nieuwe vorm in de beroemde ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith (1723-1790): de mens streeft naar zijn eigenbelang, maar wordt zodanig door een onzichtbare hand geleid dat hij het belang van de gemeenschap op een meer doelmatige wijze bevordert dan indien hij dit laatste bewust zou nastreven. ‘Private interests, public benefits.’ En hij voegde daaraan toe: ‘Ik heb nooit veel goeds zien komen van mensen die handel drijven omwille van het algemene welzijn.’ Evenals Kant ging Adam Smith uit van mensen die met elkaar concurreren en zo de welvaart voor allen vergroten. Daarbij lette hij meer op de uitkomsten dan op de bedoelingen. Hij was dus een aanhanger van Webers Verantwortungsethik. Zijn eigenbelang moest worden verstaan als | |
[pagina 39]
| |
‘welbegrepen eigenbelang’. Dat moest niet worden verward met egoïsme, want volgens Adam Smith was egoïstisch handelen uiteindelijk in het nadeel van de handelende. Zijn inzichten waren gebaseerd op arbeidsdeling, concurrentie en eigenbelang. Maar hij wees ook op het afstompende effect van die arbeidsdeling en erkende dat het streven naar rijkdom platvloers was. Hij behoorde niet voor niets tot de school der Schotse moralisten.Ga naar eind15. De bepaling van taak en grens der overheid, dat wil zeggen de ‘rechtvaardige burgerlijke grondwet’ waar Kant om vroeg, is nu nog even actueel als toen. In de visie van Adam Smith zou de rol van de overheid bescheiden dienen te zijn. ‘That government is best which governs least.’Ga naar eind16.
Het eigenbelang speelde een grote rol in het denken van de negentiende-eeuwse utilitaristen. Deze school was gebaseerd op het beginsel dat een handeling goed is als zij geluk, en slecht als zij ongeluk veroorzaakt - niet alleen het geluk en het ongeluk van de handelende persoon maar van ieder die erdoor wordt geraakt. Het utilitarisme is dus strijdig met elke ethiek die een handeling goed of slecht acht onafhankelijk van haar gevolgen. De ethiek van het utilitarisme is derhalve duidelijk een Verantwortungsethik. De beste wijze van gedragsbeïnvloeding werd gezocht in een stelsel van beloning en bestraffing. De vooronderstelling was dat de mens handelt in zijn eigenbelang en dat zijn gedrag hoofdzakelijk wordt bepaald door de aangename of onaangename gevolgen ervan - of beter: door het beeld dat hij van deze gevolgen heeft. De sociale politiek van de utilitaristen was dan ook toekomstgericht: wie zich laat leiden door de gevolgen van zijn handelen zal een persoonlijk optimum bereiken. Daarmee stelden de utilitaristen ook een leidraad voor de regering vast. Het eigenbelang werd aangrijpingspunt voor regeringsbeleid. Het rationalisme dat eigen is aan de utilitaristische benadering werd evenwel ondermijnd door de ideeën van Freud en Marx. Volgens de eerste wortelt het gedrag van de mens in zijn emoties, die het produkt zijn van zijn verleden. Het marxisme beklemtoont de sociale bepaaldheid van mensen, wier gedrag wordt verklaard uit de economische omstandigheden. De toekomstgerichtheid van het utilitarisme maakte plaats voor een fixatie op het verleden. Deze verandering van zienswijze heeft na lange tijd haar neerslag gevonden in de therapeutische benadering van de huidige verzorgingsstaat. Hiermee belanden wij op het terrein van de moderne Westerse politiek. In Nederland waart een zieligheidscomplex rond. De hoofdstelling | |
[pagina 40]
| |
van de Nederlandse politiek is: de mens is goed. Als hij niet goed blijkt te zijn, moet dat wel aan zijn verleden (Freud) of aan de omstandigheden (Marx) liggen. Deze hoofdstelling is natuurlijk in duidelijke tegenspraak met de Heidelberger catechismus, basis van het Nederlandse protestantisme, volgens welke de mens tot geen goed in staat is en tot alle kwaad geneigd. Niettemin heeft zij diepe voren getrokken in de Nederlandse politiek. De toenmalige fractievoorzitter van het cda in de Tweede Kamer, B. de Vries erkende dat ook. In augustus 1985 schreef hij: ‘In christen-democratische kring overheerst thans de opvatting dat het beleid in de jaren zeventig te zeer is bepaald door een optimistisch mensbeeld en hoge verwachtingen omtrent het sturende vermogen van de overheid.’Ga naar eind17. Nog niemand heeft verklaard wanneer en waarom de omslag van het pessimisme van de Heidelberger catechismus naar het marxistische vooruitgangsoptimisme binnen het cda heeft plaats gehad. Heeft de ontkerkelijking als reactie een optimistisch mensbeeld en een vooruitgangsmythe teweeggebracht? In ieder geval is een regeringsbeleid dat appelleert aan eigenbelang in tegenspraak met een dergelijk mensbeeld. Zowel binnen het cda als elders is het utilitarisme dan ook in vergetelheid geraakt, evenals de inzichten van Mandeville, Kant en Smith. Dezen zagen immers juist wel een positief verband tussen eigenbelang en vooruitgang.
De mens is goed, dus de Verantwortungsethik maakte plaats voor de Gesinnungsethik. De politiek van de goede bedoelingen deed haar intrede. Daarnaar verwees J.M. den Uyl in zijn befaamde Paradiso-toespraak: ‘Door niet te kijken naar de lofwaardige bedoelingen die ten grondslag liggen aan grootse sociale programma's, maar scherp te letten op de uiteindelijke resultaten daarvan, hebben zij (dat wil zeggen zijn tegenstanders, F.B.) in sommige gevallen de onbedoelde gevolgen van dergelijke programma's aan het licht gebracht.’Ga naar eind18. De stelling dat de mens van nature goed is heeft natuurlijk het strafrecht beïnvloed. Werner Maihofer, van 1974 tot 1978 minister van Binnenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland en destijds voornaamste ideoloog van de liberale fdp, schreef - toen hij nog hoogleraar in het recht was - dat niets zo belangrijk voor de rechtspraak is als het mensbeeld waarop zij zich oriënteert en dat de hervorming van het strafrecht ‘uiteindelijk niets anders dan het mensbeeld betreft dat de hervormers vooronderstellen’. Maihofer bestreed dat de mens een vrije persoonlijkheid is, in staat om te oordelen over goed en kwaad. Een modern mensbeeld moest uitgaan van de mens zoals hij wordt gevormd door de | |
[pagina 41]
| |
maatschappij. ‘Het sociaal ontoereikende gedrag van een persoon kan niet slechts als oorzaak hebben dat die persoon is tekortgeschoten hoewel hij in staat zou zijn geweest zich “correct” (toereikend) te gedragen, maar de oorzaak kan evenzeer min of meer uitsluitend (sic!) liggen bij de gemeenschap: “de anderen”.’Ga naar eind19. Maihofers criminologie is gericht op het verleden (Freud) en de omstandigheden (Marx), niet op een utilitarisch stelsel van beloning en bestraffing. Zij tast de individuele verantwoordelijkheid aan en vermindert dus de menselijke waardigheid. Sommige mensen zijn inderdaad goed en anderen slecht maar de meesten zijn zwak en kortzichtig, hoewel van goede wil. Soortgelijke uitspraken als van Maihofer zijn voor Nederland opgetekend door Jac. van Weringh, hoogleraar criminologie aan de Universiteit van Amsterdam, in zijn heldere en onderhoudende boekje: Onrust is van alle tijden. Zo citeert hij Herman Bianchi, criminoloog aan de Vrije Universiteit: ‘De strafrechtspleging bestrijdt niet de criminaliteit maar vormt een continue provocatiebron van criminaliteit.’ In dezelfde zin haalt hij de Rotterdamse hoogleraar in het strafrecht L.H.C. Hulsman aan: ‘We moeten niet de criminaliteit maar het strafrechterlijk systeem te lijf gaan.’ Van Weringh noteert hierbij: ‘De instanties van sociale controle zijn bij deze criminologen in feite voor de criminaliteit verantwoordelijk. (...) De criminologie, zoals die door Bianchi, Hulsman en Hoefnagels wordt voorgesteld, is vooral een boodschap van sociaal-politieke, misschien wel religieuze verlossing.’ Hij concludeert vervolgens: ‘Het gemeenschappelijke in deze stellingen lijkt mij te zijn de afwezigheid van een dader die criminaliteit pleegt. (...) Het zwakke punt van deze nieuwe benaderingen is: het uitschakelen van de menselijke natuur.’Ga naar eind20. Van Weringhs conclusie beweert met andere woorden dat de genoemde ciminologen van de stelling uitgaan dat de mens goed is. De hoofdstelling van de Nederlandse politiek is ook op andere terreinen te bespeuren. In haar rapport van de parlementaire enquête naar de bouwsubsidies concludeerde de enquêtecommissie dat over de periode 1968-1986 de aandacht van de Tweede Kamer niet of nauwelijks was gericht op controle. Zo verklaarde het toenmalige lid van de Tweede Kamer E. Nypels: ‘Dat er in het geheel niet werd gecontroleerd is niet eens in mij opgekomen, en dat was naïef.’ J. Spierenburg, afdelingschef bij de Algemene Rekenkamer, merkte tijdens zijn verhoor op dat ‘in het algemeen sterk de neiging bestond te vinden dat controle, ook rechtmatigheidscontrole, enigszins overbodig was. Het was om zo te zeggen niet meer “in”. Men vond het flauwekul om geen vertrouwen in de mensen te hebben.’Ga naar eind21. Het groeiende zwarte circuit toont echter aan dat velen zuiverder eco- | |
[pagina 42]
| |
nomisch redeneren dan de politici die het systeem van collectieve voorzieningen tot stand hebben gebracht op basis van een optimistisch mensbeeld. De mens is niet zozeer een goedwillende homo ludens als wel een homo economicus, die kosten en baten van handelingen en beslissingen afweegt naar utilitaristisch model. Er bestaat dan ook een duidelijk verband tussen het ziekteverzuim en het doorbetalen van het loon vanaf de eerste ziektedag. Ook de verzorgingsstaat kent zijn dialectiek en zijn interne contradicties. Zij brengen de ‘wet van de zelfvernietigende verlangens’ tot uitdrukking. Wie het ontslagrecht te zeer beperkt met het oogmerk werkgelegenheid te beschermen brengt haar schade toe. Wie een industrie te veel de hand boven het hoofd houdt, breekt haar op de lange duur af. Te veel bescherming verzwakt. Wie te hoog mikt, loopt de kans brokken te maken. Dat hij dat voor zichzelf doet, is tot daaraan toe. Maar hij doet het meestal ook voor anderen, wat erger is. Het middeleeuwse strafrecht vereiste een stringente bewijsvoering. Veroordeling moest berusten op de verklaringen van twee betrouwbare ooggetuigen: getuigenissen die zo helder waren ‘als de zon midden op de dag’. Uitzondering op deze regel werd alleen gemaakt indien de verdachte ‘vrijwillig’ bekende. Het gevolg was een uitgebreide martelpraktijk. De Amerikaanse juryrechtspraak is met zoveel waarborgen ter bescherming van de rechten van de verdachten omgeven dat zij onwerkbaar is geworden. Het gevolg is plea bargaining, waarbij de verdachte met de openbare aanklager onderhandelt over een lagere straf in ruil voor een bekentenis. In beide gevallen werd de procesgang met ideale waarborgen omringd, maar daardoor werd juist de toevlucht tot een verwerpelijke procedure noodzakelijk.Ga naar eind22. Een ander voorbeeld betreft de huren in Bombay. Deze worden van regeringswege beperkt tot een onrendabel laag niveau. Het gevolg is dat huiseigenaren tien jaar huur vooruit eisen. Lang vóór Pascal heeft Aristoteles opgemerkt dat het tegengestelde van het beste het slechtste is.Ga naar eind23. Hij concludeerde derhalve: ‘Welberaden is zonder meer degene, die uit berekening het beste weet te treffen van wat voor de mens praktisch bereikbaar is.’Ga naar eind24. Zo ook moet een regering bescheiden zijn want vaak weet zij niet wat zij doet. De negatieve neveneffecten van algemene en hooggestemde idealen waarnaar de regering streeft, wegen op de lange termijn soms zwaarder dan het positieve resultaat van de bijzondere en concrete interventies die zij onderneemt. Zo heeft de verzorgingsstaat de prikkels vermindert waardoor mensen zich aanpassen aan gewijde omstandigheden. Sinds Marx hebben velen - waaronder de Engelse historicus TawneyGa naar eind25. - de markt, het concurrentiebeginsel en de prestatiemoraalGa naar eind26. af- | |
[pagina 43]
| |
gewezen omdat zij gebaseerd zouden zijn op egoïsme. Met de culturele revolutie van de jaren zestig is hun kritiek aangezwollen tot een vloedgolf. Zij zien daarbij twee zaken over het hoofd. Ten eerste loopt ieder mens niet één maar vele wedstrijden. Sommige wint hij, andere verliest hij. Zeer weinigen verliezen alle. Ten tweede kent elke afzonderlijke concurrentie weliswaar winnaars en verliezers, maar alle concurrenties te zamen doen door hun welvaartverhogende effect ook de verliezers winnen.
Vandaar de volgende ‘stelling van Frits’: stabiliteit op microniveau leidt tot instabiliteit op macroniveau; instabiliteit op microniveau leidt tot stabiliteit op macroniveau. Eerst een illustratie. In een glas neemt water de vorm aan van het glas. De watermoleculen kunnen bewegen ten opzichte van elkaar. Op het niveau van de moleculen is er dus instabiliteit. Daardoor kan het water zich aanpassen aan een zich wijzigende vorm. IJs kan dit niet. IJsmoleculen zijn onbeweeglijk ten opzichte van elkaar. Op microniveau is er dus stabiliteit, maar op macroniveau kan het ijs zich niet aanpassen. In de winter leidt dat tot gesprongen leidingen. Wie een bloeiende en stabiele samenleving in stand wil houden, zal een bepaalde mate van onaangenaamheid op het persoonlijke vlak op de koop toe moeten nemen. Wie de prikkels vermindert, tast de welvaart op langere termijn aan. Goede bedoelingen op microniveau kunnen ongewenste gevolgen hebben op macroniveau. Dat heeft Goetz laten zien. Leidt micro-instabiliteit altijd tot macrostabiliteit? Tijdens de hongerwinter was er veel instabiliteit op microniveau; er was echter ook instabiliteit op macroniveau. Ruth Benedict heeft een samenleving beschreven waar de mensen er een gewoonte van maakten buitengewoon onaangenaam tegen elkaar te zijn. Het is een samenleving die weinig tot stand heeft gebracht.Ga naar eind27. Als de strijd om het bestaan te veel energie opslorpt, blijft er te weinig over om iets waardevols tot stand mee te brengen, zoals Toynbee omstandig heeft betoogd. Anderzijds heeft hij er ook op gewezen dat bij te weinig uitdaging evenmin iets waardevols tot stand komt. Omgekeerd, leidt microstabiliteit altijd tot macro-instabiliteit? Beschouw bijvoorbeeld Japan. Een Japans spreekwoord luidt: ‘De spijker die boven de plank uitsteekt, krijgt een tik op zijn kop.’ De Japanse samenleving vertoont zulke homogeniteit en cohesie, en heeft zulke corporatistische trekken, dat ook afwijkend gedrag als dat van gangsters wordt gecodificeerd tot een aanvaarde rol en dus eigenlijk niet meer afwijkend is. Japan heeft derhalve een samenleving met grote stabiliteit op | |
[pagina 44]
| |
microniveau. Toch toont Japan ook stabiliteit op macroniveau, althans nu. In de jaren 1942-1945 was dat minder het geval. Bovendien staat het nog te bezien hoe de Japanse politiek van onbeperkte economische expansie zich op de lange duur verdraagt met de huidige macrostabiliteit. De voorzichtige conclusie moet luiden dat de stelling van Frits slechts een beperkte geldigheid heeft. Maar binnen dat bereik is zij belangrijk. Zij lijkt op de stelling van Bernard Mandeville: ‘Private vices, public benefits.’ Deze laatste gold overigens ook slechts voor een beperkt terrein, waarvan de grenzen werden gevormd door de wet:
Zo pakt de ondeugd gunstig uit
als zij door de justitie wordt gestuit.
Het verschijnsel is eender als de voorbeelden die eerder werden besproken. Een toestand (instabiliteit) en een neiging (hebzucht bijvoorbeeld) veranderen in hun tegendeel wanneer hun effecten worden beschouwd op macroniveau. Verschil in hoeveelheid veroorzaakt verschil in hoedanigheid en dat komt door de wisselwerking.Ga naar eind28.
Van welk middel moet een regering zich bedienen bij het nastreven van een doel? Vier mogelijkheden dienen zich aan: dwang, de rede, mythe en het eigenbelang. Dwang is een weinig gelukkig middel. De economische problemen van de Sovjetunie maken dat duidelijk. Zij zijn waarschijnlijk niet eens zozeer het gevolg van een algemene onwil bevelen op te volgen als wel van het feit dat een moderne economie te ingewikkeld is om door middel van bevelen te worden bestuurd. In onze complexe en onpersoonlijke samenleving zal de rede een even ontoereikend middel zijn. De tenuitvoerlegging van redelijke inzichten vereist immers meer zelfdiscipline dan gewoonlijk voorhanden is. Bovendien: zoveel hoofden, zoveel zinnen. Hugenholtz heeft de mythe omschreven als ‘een verhalende en doorgaans vleiende, geheel of ten dele onjuiste, al dan niet met opzet in het leven geroepen overlevering met betrekking tot het verleden van een volk, een groep of een individu’.Ga naar eind29. Een mythe kan ook betrekking hebben op de toekomst. In zijn belangwekkende artikel ‘The Care and Repair of Public Myth’ noemt William McNeill mythe: een algemene uitspraak over de wereld of een deel daarvan.Ga naar eind30. Deze definitie doet denken aan die van ideologie als een systeem van ideeën betreffende het sociale leven. Het is duidelijk dat een mythe mensen in beweging brengt. Hierboven | |
[pagina 45]
| |
heb ik geschreven over de mythe van de vooruitgang. Van Dale noemt ‘de mythe van de Germaanse superioriteit’. Wij kunnen daarvan meepraten, evenals van Der Mythos des 20. Jahrhunderts van Alfred Rosenberg, de ideoloog van het nationaal-socialisme. McNeill noemt als voorbeeld de mythe die Engeland doet geloven dat het alle veldslagen verliest behalve de laatste en die dat land ‘the spirit of Dunkirk’ heeft gegeven. Che Guevara heeft zijn leven geofferd voor de mythe van de revolutie. Volgens de Amerikaanse mythe kan een schoenpoetser miljonair worden, als hij maar de vrijheid krijgt zich te ontplooien. De mythe roept hartstochten op. Hij mobiliseert mensen, dat laat Khomeini zien. Een regering die kan appelleren aan een mythe vindt daarin een machtige hefboom, voor goed maar meestal voor kwaad. De grootste wandaden zijn begaan vanuit Hoge Idealen, waarbij bewust werd voorbijgegaan aan het eigenbelang. Hoe ‘hoger’ de idealen, des te meer wandaden worden gelegitimeerd, des te groter de schaal waarop deze wandaden in praktijk worden gebracht. Charismatische leiders appelleren aan mythen. Soms vormen zij de mythe zelf. Zulke leiders maken meestal twee fouten. In de eerste plaats denken zij dat allen in dezelfde mate in hun mythe geloven als zijzelf. In de tweede plaats denken zij dat het geloof bergen kan verzetten. Een tijdlang houdt die mythe stand, maar dan wordt de druk der feiten te groot. Hun mythen doen de werkelijkheid te zeer geweld aan. Wat vinden wij nu van Juan Peróns Argentinië en van Mao's Culturele Revolutie? Wij leven in een tijd van kritische wetenschap, van doorprikkende journalistiek en van ontnuchterende politiek. Wij geloven niet meer in mythen. Wij geloven zelfs niet meer in visies. Tijdens de Algemene Beschouwingen die op 12 november 1986 in de Eerste Kamer werden gehouden betreurden de senatoren Christiaanse, Vis en De Gaaij Fortman het gebrek aan een visie die ten grondslag had moeten liggen aan het regeringsbeleid. Minister-president Lubbers antwoordde daarop: ‘Onze visie is dat wij op langere termijn op bepaalde punten orde op zaken moeten stellen en daarvoor maatregelen moeten nemen.’Ga naar eind31. In dezelfde trant pleitte prof. F. Rutten, destijds secretaris-generaal van Economische Zaken, in zijn nieuwjaarsartikel van 1987 voor ‘minder alomvattende, cerebrale beleidsconcepties annex ingewikkelde sommen op basis van onzekere prognoses’.Ga naar eind32. Een derde voorbeeld uit de hoek van het cda leverde de toenmalige minister van Ontwikkelingssamenwerking Drs. P. Bukman: ‘Grootse en wereldwijde visioenen ten aanzien van dit soort vraagstukken zijn prachtig speelgoed voor wetenschapper en filosoof, maar betekenen weinig voor de politieke werkelijkheid.’Ga naar eind33. | |
[pagina 46]
| |
Wij geloven niet meer in mythen en visies en dat stelt gerust. Maar het is ook een zwakte. In zijn Aart van der Leeuw-lezing zei de Israëlische schrijver Amos Oz in 1987 in Groningen: ‘Het ontbreken van een gemeenschappelijke droom - dat is vaak de zwakte van de democratie.’Ga naar eind34. Het is een tekenende uitspraak voor een Israëliër, want de droom van het Zionisme verbleekt en Israël wordt steeds meer een normale Middenoosterse staat. Nederland staat niet voor een uitdaging zoals Israël dat doet. Een regeringsvisie is hier dan ook niet nodig; de burgers bedenken die visie zelf wel. Wat moet dan leidraad zijn voor de Nederlandse regering? Mythen en visies mogen ontbreken, de belangen blijven. Wij moeten terug naar de toekomstgerichtheid van het utilitarisme en naar de Verantwortungsethik. Wij moeten af van ons zieligheidscomplex en onze therapeutische benadering. De regering moet weer oog krijgen voor de werkelijke aard van de mens en zijn emoties met rust laten. Het regeringsbeleid moet appelleren aan het welbegrepen eigenbelang.Ga naar eind35. In de gematigdheid ligt onze veiligheid, schreef Horatius.Ga naar eind36. Laat de regering dus streven naar de aurea mediocritas die noch engel noch beest is. |
|