| |
| |
| |
22
Brussel
Het is altijd mijn ambitie geweest mijn politieke carrière te eindigen als lid van de Europese Commissie, die in Brussel zetelt. Ik heb met die ambitie nooit te koop gelopen, want als iets Nederlanders interesseert, dan is het niet zozeer wat zij zelf krijgen, als wel wat een ander niet krijgt. Dit geldt vooral waar het buitenland in het geding is. Zeker het journaille heeft er groot plezier in Nederlanders in het buitenland af te kraken. Dit is een uiting van ons nationale minderwaardigheidscomplex dat wij vaak proberen te compenseren door een eigenwijze, zo niet arrogante houding.
Tijdens de formatie van Paars ii heb ik Wim Kok gevraagd zijn steun te verlenen aan mijn voornemen lid van de Commissie te worden. Die steun heeft hij toegezegd. Ik heb mijn verzoek om steun in het verdere verloop van de formatie tweemaal herhaald. Ik meende daarom met recht en reden op die functie te mogen rekenen. Maar ik had buiten de waard gerekend in de persoon van Romano Prodi, die vanaf september 1999 voorzitter van de Commissie zou worden en dus mijn baas. Prodi had geen trek in mij. Hij had daarvoor twee redenen. Ten eerste was hem bekend dat ik mij had gekeerd tegen Italiës lidmaatschap van de muntunie. ‘Words are like stones,’ zei hij tegen Kok. Ten tweede was hij bang voor het Europarlement. Hij vreesde daar ongenoegen. Dit werd allicht in de hand gewerkt door een zwartboek dat GroenLinks onder leiding van Joost Lagendijk in augustus 1999 had laten verschijnen. Was ik wel de juiste man op de juiste plaats daar? was de vraag die het zwartboek stelde.
| |
| |
Ten slotte gingen Wim Kok en Jozias van Aartsen naar Brussel om met Prodi te praten. Van Aartsen zei Prodi bij die gelegenheid: ‘Ontvang die man nou.’ Zo gebeurde. Tijdens onze ontmoeting bleek Prodi vooral te willen weten waarom ik Shell had verruild voor de politiek. Zelf was hij onder meer commissaris bij Unilever. Na afloop van ons gesprek zei hij tegen Kok: ‘Het blijft een probleem, maar ik kan ermee leven.’ Als ik mijn lidmaatschap van de Commissie aan iemand te danken heb, is het aan Jozias van Aartsen. Ook binnenslands was er overigens oppositie, want in twee hoofdartikelen had nrc Handelsblad op grond van onbegrijpelijke argumenten betoogd dat ik voor die functie ongeschikt was.
Het is opmerkelijk dat de Commissie zo bang was. Niet alleen voor het Europarlement, maar ook voor de grote lidstaten, en zelfs voor Rusland en Amerika. Toch had de Commissie krachtige wapens in handen: zij had het monopolie van het initiatief en lidstaten konden alleen per unanimiteit van een Commissiebesluit afwijken. Die angst hing natuurlijk samen met de persoonlijkheid van de voorzitter. Jacques Delors was uitgegroeid tot een krachtige voorzitter. Zijn opvolger, de Luxemburger Jacques Santer, was uitgesproken zwak. Zo iemand heeft ook de voorkeur van de Europese Raad, zodat de leden daarvan hun eigen gang kunnen gaan.
Ook de huidige voorzitter, de Portugees José Manuel Barroso, is zwak. Hij is nu bezig aan zijn tweede termijn van vijf jaar. Zijn eerste termijn heeft hij vooral besteed aan de wens in de smaak te vallen bij de leiders van de grote lidstaten in de hoop op een tweede termijn. Hij is daarin geslaagd, maar is bij iedereen natuurlijk door de mand gevallen als een man zonder karakter.
Mijn eigen voorzitter, Romano Prodi, was eigenlijk ook zwak. Ik mocht hem overigens wel. Hij had iets vertederends. En hij had twee uitstekende eigenschappen: hij liet mij mijn gang gaan en als er door deze of gene premier werd opgebeld om over mij te klagen, bleef hij achter mij staan. Had hij dat
| |
| |
niet gedaan, ik was natuurlijk totaal ongeloofwaardig geworden. Eigenlijk was Prodi slechts geïnteresseerd in twee zaken: de buitenlandse politiek - waar de Commissie weinig bevoegdheden had - en de Italiaanse politiek, want hij wilde weer minister-president worden, wat hem ook is gelukt.
In september 1999 werd ik samen met de andere leden in Luxemburg ten overstaan van het Hof van Justitie beëdigd. Dat gebeurde in de eigen taal. Zo heb ik voor het eerst Iers gehoord, waarin mijn aimabele collega David Byrne (gezondheidszorg en consumentenbescherming) de eed moest afleggen. Op zichzelf was dit een formaliteit. De inhoud zou later aan bod komen, bij ons examen in en door het Europees Parlement. Ter voorbereiding daarvan kreeg ik een karrevracht aan informatie van de beide directoraten-generaal die onder mij zouden vallen: de interne markt, en de belastingen en douaneunie. Mijn voorganger op dit terrein was Mario Monti, die nu mededinging zou gaan doen. Ik heb vijf jaar aan de Commissie-tafel naast hem gezeten. Aan mijn andere zijde zat de Brit Chris Patten, die gouverneur van Hongkong was geweest en nu externe betrekkingen deed.
Waar zouden wij gaan wonen? Ik wilde kopen, niet huren. Weliswaar zou onze termijn in Brussel slechts vijf jaar zijn, maar ik hoopte toch op een waardestijging, die er ook daadwerkelijk is gekomen. Mijn vrouw heeft de markt verkend en ten slotte hebben wij een ruim appartement op de negende verdieping aan de Louizalaan gekocht. Dat gebouw was een ware microkosmos van spanningen en ruzies met een onmogelijke vrouw die voorzitter van de bewonersvereniging was en zich daarom allerlei prerogatieven aanmat. Konden wij ons appartement meteen betrekken? Neen, het moest nog ernstig worden verbouwd. Zo waren er spiegels aan het plafond bevestigd, waaraan wij geen behoefte hadden. Maar na een maand of twee was het gereed. Ik had een goede werkkamer, waarin ik ook een stel boeken kwijt kon en er was een slaapkamer voor gasten.
| |
| |
Ik had een volle portefeuille, waaraan later nog de bescherming van persoonsgegevens is toegevoegd in verband met Amerikaanse eisen aan binnenkomende passagiers. Ik heb begrepen dat dit pakket nu door vier commissarissen wordt behandeld. Er zijn nu ook zo veel meer commissarissen dan toen. In elk geval had ik veel te doen. Ik werd 's ochtends om halfnegen opgehaald door mijn Portugese chauffeur Agostinho en het was 's avonds een uur of acht als hij mij thuisbracht. Na het avondeten moest ik de kranten doornemen, evenals de nota's voor de volgende dag.
Mijn werk bracht veel reizen met zich: naar Stockholm, om uit te leggen waarom wij geen importbeperkingen van alcoholhoudende dranken konden aanvaarden; naar Praag, omdat het imf daar vergaderde en ik parallel een toespraak moest houden; naar Lissabon, waar ik op het podium achter een lange tafel gezeten in slaap ben gesukkeld. Het ging daar, geloof ik, over het midden- en kleinbedrijf. Mijn werk kon ook behoorlijk ingewikkeld zijn, vooral als het te maken had met accounting standards, waarmee Hans Hoogervorst zich nu in Londen bezighoudt. Ik had al met al te maken met veel interessante zaken, vooral betreffende financiële dienstverlening, die niet alleen voor Londen als financieel centrum, maar ook elders van groot belang was.
Om mij te helpen, had ik een kabinet van zes personen plus een woordvoerder. Drie vrouwen - een Française, een Britse en een Duitse - en drie mannen: twee Nederlanders en een Deen, die later nog mijn kabinetschef is geworden. De Duitse is later door een Italiaanse vervangen. De kabinetschefs van alle commissarissen vergaderden elke maandagmiddag, mijn eigen kabinet op dinsdag en de gehele Commissie op woensdagochtend. In theorie eindigden de Commissievergaderingen om 13.30 uur, maar dat werd wel eens later, want Prodi had de zaken niet altijd strak in de hand.
Tijdens de Commissievergaderingen werd er op basis van stukken gediscussieerd, net zoals dat in de Nederlandse minis- | |
| |
terraad gebeurde. De ‘chefkabs’ hadden dat in hun vergadering de maandag ervoor gestructureerd. Voor elk agendapunt had ik een notitie, voor mijn eigen punten een heel dossier. Dan waren er zogeheten a-punten die geacht werden niet controversieel te zijn. Daarmee was het toch oppassen geblazen, want soms glipte er een a-punt door waarover ik wat wilde zeggen. Mijn chefkab had mij de avond tevoren ingeseind hoe de kaarten lagen en soms probeerde ik nog tijdens het ontbijt van woensdag, waarvoor alle commissarissen waren uitgenodigd, met deze of gene collega overeenstemming te bereiken. Misschien is er tijdens de Commissievergaderingen wel te weinig scherp gesproken. Tot een echte clash kwam het in elk geval nooit. Iedere commissaris had altijd het recht een stemming te vragen, maar dat gebeurde bijna nooit. In plaats daarvan vierde non-interventie hoogtij: als jij mij niet dwarszit, ga ik jou niet lastigvallen. Dat was natuurlijk niet goed.
Mijn bezwaren tegen de Commissie waren tweeërlei. Ten eerste had Romano Prodi de gewoonte de meest zouteloze grapjes te maken die men zich maar kan denken. Dat is nog tot daaraan toe. Maar die grapjes werden steevast op gegrinnik onthaald. Ik heb altijd geweigerd daaraan mee te doen. Ik vond dat iets voor hovelingen. Mijn Griekse collega Anna Diamantopoulou heeft mij daarom in een interview voor ‘humorloos’ uitgemaakt. De tweede reden was de politieke correctheid. Twee keer heb ik geprobeerd aandacht te krijgen voor de schaduwkanten van het multiculturalisme, maar ik werd nog net niet van racisme beschuldigd. Het debat daarover liep ver achter bij dat in Nederland. Jullie zullen het wel merken, dacht ik, en ik hield verder mijn mond. Als de voorzitter en de portefeuillehouder het ergens over eens waren, kwam je daar bijna nooit tussen. De Duitser Günter Verheugen ging over de uitbreiding. Een van de laatste daden van de Commissie-Prodi, in november 2004, betrof de vraag of de onderhandelingen met Turkije over de toetreding van dat land tot de Europese Unie (eu) konden worden geopend. Ik was daartegen, want ik meen- | |
| |
de dat Turkije niet aan de zogeheten criteria van Kopenhagen voldeed, wat een voorwaarde was voor die onderhandelingen. Prodi en Verheugen waren voor. Ik dacht steun te krijgen van mijn Oostenrijkse collega Franz Fischler, die een brief met bezwaren tegen de Turkse toetreding had laten rondgaan. Maar toen puntje bij paaltje kwam, schikte ook hij zich. Ik stond dus alleen. Helaas heb ik nagelaten om een stemming te vragen, want dan zou dit in de notulen zijn vermeld. Maar dat maakte mijn verzet er niet minder om.
In de kern was mijn bezwaar tegen het Turkse lidmaatschap dat ik Turkije geen Europees land vond. Dat had ik al eerder gezegd, in het hol van de leeuw, namelijk in Istanbul en Ankara, toen het Turkse genootschap voor internationale zaken mij had gevraagd daar een lezing te houden. Dat was in april 1990, vlak voordat ik fractievoorzitter zou worden. ‘Wat is een Europees land?’ werd mij toen gevraagd. Het antwoord luidde: ‘Een land dat de grote formatieve gebeurtenissen en ontwikkelingen heeft meegemaakt die Europa hebben gemaakt tot wat het nu is.’ Wat waren die gebeurtenissen en ontwikkelingen dan wel? Ik antwoordde: ‘De Latijnse vorm van het christendom, het feodalisme, de Renaissance, de Verlichting, de democratie en de industrialisatie.’ Bovendien, meende ik, zou een Turkse toetreding leiden tot een toetreding van Oekraïne, want dat land was toch Europeser dan Turkije. En Oekraïne zou niet alleen komen. Dan was het hek van de dam. Dan was Wit-Rusland aan de beurt en Moldavië en - waarom niet - de Ciskaukasische republieken Georgië, Armenië en Azerbeidzjan. Dan zou de eu uitdijen tot een unie van zo'n veertig lidstaten en tot weinig meer in staat zijn.
Op 1 mei 2004 zouden tien landen (Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië en de eilanden Malta en Cyprus) lid van de Europese Unie worden. De zes maanden daaraan voorafgaand wilde ik alle tien staten bezoeken om te bezien in welke mate zij voldeden aan de vereisten van de interne markt. Daarbij ging het soms om onder- | |
| |
geschikte punten, zoals de hoeveelheid brandewijn die Tsjechische boeren van hun eigen vruchten mochten stoken. Overal werd ik vriendelijk en op niveau ontvangen. Behalve in Polen. Mijn ontvangst daar gaf voeding aan de gedachte dat Polen niet toetrad tot de Europese Unie, maar de eu tot Polen.
Het Stabiliteitspact dat de basis van de muntunie zou vormen, werd in Dublin aanvaard. Daarbij werd in een plechtige verklaring benadrukt dat lidstaten zich daar strikt aan zouden houden. Maar na luttele jaren lag die verklaring in de prullenbak. De Franse en de Duitse regering hadden besloten dat zij niet in staat waren aan de criteria van het pact te voldoen. Later heeft bondskanselier Angela Merkel daarvoor nog haar excuses aangeboden. Maar het kwaad was al geschied.
Sindsdien had natuurlijk elke verklaring van de eu geloofwaardigheid verloren. Ik herinner mij niet dat deze zaak in de Commissie is besproken, noch dat Pedro Solbes, die economie en financiën deed, haar heeft opgebracht. Enige tijd later heeft Romano Prodi in het Europarlement gezegd dat het Stabiliteitspact ‘stupid’ was.
Voor de Nederlandse televisie heb ik daarvan op zondagavond 17 november 2002 afstand genomen. Dat was in het programma Buitenhof. Maandagochtend, in de trein op weg naar Brussel, kreeg ik Prodi aan de telefoon. ‘You have insulted me,’ zei hij, en: ‘I demand an explanation.’ Ik ontkende natuurlijk Prodi te hebben beledigd, maar zei wel dat indien dit het Commissie-standpunt zou worden, ik geen alternatief had voor aftreden. Toen hing hij op. Hij voelde natuurlijk dat hij een fout had gemaakt, want de Commissie heette de hoedster der verdragen te zijn en hij had zich daar niet aan gehouden.
Elke maand moest ik een dag of vier in Straatsburg zijn om het Europees Parlement van mijn wetsvoorstellen te overtuigen. Ik heb toen het plan opgevat daar telkens een vooraanstaand parlementslid te interviewen. Zo is mijn boek De grenzen van Europa ontstaan, met negen interviews: drie christendemo- | |
| |
craten, drie socialisten, twee liberalen en een communist. Het boek is ook in het Engels vertaald onder de titel The Limits of Europe.
Hoe heb ik mijn vijf jaren in Brussel alles bijeen ervaren? Als een spannende en drukke tijd. Mijn werk ging ergens over: de vrijmaking van de Europese markten. Dat was ook het hart van de Unie. Ik vond vooral de Eurofin-vergaderingen leuk, evenals de bijeenkomsten met mijn voortreffelijke kabinet. Ik denk daar nog met veel warme gevoelens aan terug.
|
|