| |
| |
| |
21
Coalitie (2)
Tijdens het kabinet-Kok i is vier keer in de Tweede Kamer over de Europese Unie gedebatteerd. Een keer in algemene zin (juni 1996), tweemaal over Europese toppen (december 1996 en juni 1997), en eenmaal specifiek over de emu, de Economische en Monetaire Unie (april 1998). Al deze aandacht lag voor de hand, want het betrof zeer belangrijke zaken, die ons tot op de dag van vandaag dwarszitten.
Hoe zou de architectuur van de Europese Unie er in de toekomst uit moeten zien? Op 15 mei 1996 zei Frans Andriessen, voormalig vicepresident van de Europese Commissie, in zijn Mansholt-lezing: ‘Het federale model paste bij een relatief homogeen Europa. Het continentale Europa is niet homogeen en zal dat ook op korte termijn niet zijn.’ Op zichzelf was die uitspraak juist. Maar hij riep de vraag op wat dat homogene Europa dan kon zijn. Met het Verenigd Koninkrijk erbij? Italië erin of eruit? Andriessen waagde zich daar begrijpelijk niet aan.
De roemruchte voormalige president van de Europese Commissie Jacques Delors zei eens dat men niet verliefd wordt op een markt. (Jacques Wallage citeerde daarop Gustav Heinemann: ‘Man liebt keine Länder, man liebt seine Frau.’) Strikt genomen had Delors natuurlijk gelijk, maar het was het verkeerde signaal. De Fransen hielden niet echt van vrijhandel, zei ik, terwijl liberalen vrijhandelaren waren en geen behoefte hadden aan een Fort Europa. De Fransen wilden elk probleem voor de voeten van de staat leggen. De staat moest het oplossen. Dat leidde tot regelgeving. De Franse arbeidsmarkt was dan ook doodgere- | |
| |
geld. Zo was het ook met de werkloosheid. Daar moest een verdragstekst voor komen. Maar wat was het belang van een Europese verdragstekst voor de Nederlandse werkloosheid? Het kabinet kwam in elk geval niet met extra geld. Het was dus een zaak van coördineren. Maar coördineren van wat? ‘Waar loze verdragsteksten worden gezaaid,’ zei ik, ‘wordt euroscepsis geoogst.’ En ik verzuchtte: ‘Ach, al dat gecoördineer...’
Natuurlijk kwam ook de emu ter sprake. Het was essentieel, meende ik, dat alleen die landen meededen die aan de criteria van het Verdrag van Maastricht voldeden. Wim Kok had het een politieke doodzonde genoemd om het met die criteria niet zo nauw te nemen. De euro zou dus even hard moeten zijn als de gulden. Maar binnen het eurogebied zou spanning ontstaan. Door het wegvallen van het wisselkoersinstrument zou het aanpassingsvermogen van zwakke lidstaten worden verminderd. De roep om geldstromen van de betere naar de minder goed presterende economieën zou daardoor sterker worden, met alle politieke gevolgen van dien. Gerrit Jan Wolffensperger dacht dat de muntunie de politieke cohesie van de Europese Unie zou vergroten. Maar hij zou zich wel eens kunnen vergissen, voegde ik hem toe.
In het Kamerdebat over de Europese top in Dublin van december 1996 kon ik de kern van mijn twijfel aan de levensvatbaarheid van de muntunie op tafel leggen. Die kern betrof Frankrijk. Élisabeth Guigou had als staatssecretaris in het vorige Franse kabinet deelgenomen aan de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht. In een artikel in Le Monde van 12 oktober 1996 had zij geschreven dat de Europese Centrale Bank zijn monetaire politiek moest voeren binnen de beleidslijnen van de Europese Raad, dat de Raad van Ministers de wisselkoers met dollar en yen moest bepalen, en dat de monetaire politiek de economische politiek en de werkgelegenheid moest dienen.
Alle drie verlangens stonden haaks op het Verdrag van Maastricht. Maar zij verrieden een constante in de Franse po- | |
| |
litiek: de Europese Centrale Bank moest onder politieke invloed staan. Alles was namelijk politiek in dat land. Dat was de erfenis van de jakobijnen. Hier was een botsing tussen twee filosofieën: de liberale economische politiek, die bestond uit deregulering, privatisering, lastenverlichting en vrijhandel, en de Franse economische politiek, die sinds Lodewijk xiv gebaseerd was geweest op staatsinterventionisme.
De Franse en Duitse economische en financiële culturen waren dus ver van elkaar verwijderd. Hoe konden zij een munt delen waarmee zij zulk verschillend beleid wilden voeren? Dat meningsverschil zou keer op keer terugkeren, vond ik. Men scheen in Parijs voorts te denken dat de muntunie slecht voor de werkgelegenheid was. Maar het voorbeeld van Nederland liet zien dat men drie doelen tegelijk kon bereiken: het schatkisttekort verlagen, de lasten voor burgers en bedrijven verminderen, en een ongekende banengroei scheppen.
Het slotdebat over de emu tijdens het kabinet-Kok i had plaats op 15 april 1998. Ik heb toen met klem het probleem van de Italiaanse staatsschuld naar voren gebracht. Met 122 procent van het binnenlands product bedroeg die een kwart van de totale openbare schuld van Europa. Hans Hoogervorst had geschreven dat Italië de teugels zou laten vieren wanneer het zijn ticket voor de muntunie binnen zou hebben. Zo ook had Giorgio la Malfa, leider van de Partito Repubblicano Italiano, in Le Monde van 7 maart 1998 geschreven dat na de Italiaanse toetreding tot de muntunie opnieuw over het Stabiliteitspact zou moeten worden onderhandeld. Wij waren dus gewaarschuwd.
Ik was tegen die toetreding en besloot samen met Hoogervorst in Duitsland te interveniëren. In Bonn hebben wij gesproken met Hans Tietmeyer, president van de Bundesbank, met staatssecretaris Jürgen Stark en met Joachim Bitterlich, naaste adviseur van Helmut Kohl op dit terrein. Zonder succes. Tietmeyer zei: ‘Ihr Land hat so einen guten Ruf. Ich bin nur Beambte. Sie sind Politiker.’ Met andere woorden: doe jij het maar. Hij kon ook weinig anders, want zijn baas, Helmut Kohl,
| |
| |
wilde de Italianen erbij. Ook mijn gesprekken met Otto Lambsdorff in Rome, minister-president van Beieren Edmund Stoiber in München, minister-president Jean-Claude Juncker in Luxemburg, buitenlandwoordvoerder Karl Lamers in Den Haag en voorzitter van het Franse parlement Philippe Séguin in Brussel hebben niet gebaat. In de Kamer verweet Wallage mij dat ik met mijn interventies onze eigen minister van Buitenlandse Zaken concurrentie aandeed. Ik vond dat een bekrompen opvatting van de taak van een lid van de Kamer.
Ik besloot mijn bijdrage aan dit debat met nogmaals te wijzen op de risico's van de emu: ten eerste begonnen wij met een grote, heterogene groep landen; ten tweede zou het een moeilijke klus worden het Stabiliteitspact uit te voeren, en ten derde was ik bevreesd dat de Monetaire Unie zou leiden tot inkomensoverdrachten binnen de Unie. Dat is dan ook gebeurd.
Een ander niet onbelangrijk debat dat in die tijd werd gevoerd, betrof de uitbreiding van de navo. In een artikel dat ik op 8 februari 1997 in de Volkskrant had gepubliceerd, had ik die uitbreiding ontraden. Mijn artikel eindigde met de woorden ‘niet doen’. In de Kamer gaf ik op 4 maart de redenen daarvoor. Het debat ging over de verhouding tussen de westerse wereld en Rusland. Dat land, zei ik, verkeerde in een toestand als had het de Tweede Wereldoorlog verloren. Het was verkleind, verarmd en in verwarring, en het Rode Leger verkeerde in een staat van crisis.
Het kabinet had geschreven dat een goede verhouding met Rusland hoe dan ook noodzakelijk was voor de stabiliteit en de veiligheid in Europa. Uitbreiding van de navo, die in Moskou niet anders kon worden gezien dan als een bedreiging, stond daarmee op gespannen voet. De medewerking van Moskou zou door die uitbreiding eerder verkleinen dan vergroten. Waarom zouden wij het dan doen? Omdat president Bill Clinton het in zijn verkiezingstoespraak van 23 oktober 1996 in Detroit had beloofd, in de verwachting dat hij de ethnic vote daarmee te zijner gunste zou beïnvloeden. Ik maakte daarente- | |
| |
gen een vergelijking met Duitsland en het Diktat von Versailles.
Volgens mijn critici in de Kamer - en er waren er velen - was de navo bezig zich om te vormen tot een vrede en welvaart brengende organisatie. Maar zij wilden het befaamde artikel 5 van het verdrag - ‘een aanval op één is een aanval op allen’ -, dat het hart van de alliantie uitmaakte, toch bewaren. Dat was, meende ik, het onverzoenlijke verzoenen. Na veel geproef van nieren - wat zijn wij toch omslachtig - werd duidelijk dat ik totaal alleen stond, op GroenLinks na. Het was een royale nederlaag in de Kamer, maar niet bij mijn electoraat, want bij de eerstvolgende peilingen kreeg de vvd het hoogste resultaat ooit.
Intussen was er heibel ontstaan over mijn commissariaat bij msd, de Nederlandse tak van het Amerikaanse farmaceutische bedrijf Merck Sharp & Dohme. Met dat commissariaat zelf was niets aan de hand. Maar msd had moeite twee van zijn medicijnen - waaronder Zocor, een medicijn dat belangrijk was voor hartpatiënten - door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen aanvaard te krijgen. Kon ik helpen? Ik zag niet in waarom niet. Dus heb ik een brief geschreven aan Els Borst, die minister van Volksgezondheid was en die ik nog kende van het Barlaeus Gymnasium, om aandacht voor die twee medicijnen te vragen. Wel was ik zo voorzichtig geweest om de brief te beginnen met de zin: ‘Ik schrijf je deze brief als commissaris van msd en niet als fractievoorzitter van de vvd.’ Maar velen vonden dat dit geen pas gaf en spraken van belangenverstrengeling, hoewel ik met mijn brief geen cent verdiende.
Mijn vrouw en ik hadden geen zin onze vakantie op Cyprus om deze reden te annuleren. Wij hadden daar een huisje aan het strand gehuurd. Maar wij hadden buiten de waard gerekend, in de persoon van Sjuul Paradijs van De Telegraaf. Hij was niet alleen. Femke en ik hadden daar absoluut geen zin in. Ik betaalde de rekening en regelde dat wij de volgende ochtend vroeg via de garage onder in het hotel de plaat konden poetsen.
| |
| |
Zo gezegd, zo gedaan. Maar een meter of 200 van het hotel vandaan zagen wij een kluit Nederlandse journalisten, die ons natuurlijk herkenden. Het was te kolderiek voor woorden. Wij ontmoetten elkaar voor het paleis van de aartsbisschop Makarios. Maar helaas voor hen, ik hield mijn kaken dicht op elkaar.
Terug op Schiphol werden wij opgewacht door een Chinese muur van fotografen, camera's en microfoons. Ik moest onmiddellijk een persconferentie geven, wat ik deed. Natuurlijk kwam hier een Kamerdebat van. Maar Kamervoorzitter Wim Deetman stond geen interrupties toe, noch een tweede termijn, dus ik was gauw klaar. Het werd vooral leuk toen mijn collega's onderling begonnen te twisten. Het debat heeft tot niets geleid. In juni 1997 kreeg ik een brief van een dame in 's-Hertogenbosch die mij schreef dat zij als hartpatiënt zo veel baat had gehad bij Zocor en mij bedankte voor mijn bemoeienis dit medicijn op de markt te krijgen.
Op het congres van de Liberale Internationale (li) in Noordwijk in 1996 werd ik verkozen tot president van die organisatie. Alle politieke partijen ter wereld die als liberaal waren erkend, waren daar lid van. Zij kwamen eens in de anderhalf jaar bijeen in een congres en daartussen ontmoetten de leden van het zogeheten executive committee elkaar. Hierbij heb ik veel steun gehad aan Hans van Baalen, die nu (2013) president van de Liberale Internationale is, naast zijn voorzitterschap van de vvd-fractie in het Europees Parlement.
Het belang van de li moet niet worden overschat. Het was een ontmoetingsplaats voor gelijkgestemde politici die met elkaar over resoluties debatteerden. Sommige partijen zaten evenwel in de verdrukking en die voelden zich door de li gesteund. Het internationale secretariaat zat in Londen, waar een Nederlander, Jules Maaten, de scepter zwaaide. Daar kon ik op leunen.
Namens de li hebben Femke en ik een aantal reizen gemaakt, zoals naar Bulgarije en Roemenië, de drie Baltische staten, alsook een lange reis naar Argentinië, Brazilië en Cen- | |
| |
traal-Amerika, waar ik dertig jaar eerder had gewoond. Dat was in gezelschap van Jan Weijers, die intussen Jules Maaten was opgevolgd. Die reizen waren interessant, omdat wij overal mensen ontmoetten die wat te melden hadden.
Als president had ik overigens nog een lelijk akkefietje op te knappen. De Oostenrijkse fpö (Freiheitliche Partei Österreichs) was tot dan toe een rechtse maar fatsoenlijke partij geweest. Dat veranderde toen zij werd gekaapt door Jörg Haider, die er zeer onaangename ideeën op na hield. Wij konden die partij als lid van de li niet handhaven. Maar hoe makkelijk het ook was lid van de li te worden, zo moeilijk was het om een partij eruit te gooien, vooral omdat de Duitse fdp de fpö een tijd lang de hand boven het hoofd had gehouden. Toen beging Haider de fout de fdp aan te vallen en was het gauw bekeken.
In mei 1998 waren er weer verkiezingen voor de Tweede Kamer. De PvdA steeg van 37 naar 45 zetels, de vvd van 31 naar 38 zetels, het cda zonk verder weg naar 29 zetels. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog had de vvd zetels gewonnen na te hebben geregeerd. Het regeerakkoord nam weer veel tijd in beslag.
In november 1996 hadden de vier fractievoorzitters met echtgenotes een reis naar de Antillen en Aruba gemaakt. Margriet Brandsma, journalist van de nos, begeleidde ons. Zij stelde mij voor een dubbel dagboek bij te houden. We zouden beginnen op 4 maart 1996, de dag van de gemeenteraadsverkiezingen en sluiten op de dag van beëdiging van het nieuwe kabinet. Het is aardig het nu te herlezen. In haar nawoord schrijft zij: ‘De vanzelfsprekendheid waarmee Paars ii tot stand kwam, doet vermoeden dat het al heel lang geleden is, dat deze politieke combinatie ondenkbaar werd geacht.’
Tijdens de onderhandelingen had Kok mij thuis bezocht om te informeren naar mijn wensen over het te formeren kabinet. Ik zei dat ik lid wilde worden van de Europese Commissie, die in september 1999 opnieuw zou worden geformeerd. Die wens verbaasde Kok. Hij zei: ‘Zie je dat als oplossing voor een pro- | |
| |
bleem?’ Ik vermoedde dat Kok het een probleem zou vinden als ik minister van Buitenlandse Zaken had willen worden. Ik zei: ‘Ja.’ Wat betreft de Europese Commissie zegde hij mij zijn steun toe. Begin augustus kon ik ervandoor, na Hans Dijkstal als mijn opvolger te hebben benoemd. Men verlaat een feest op het hoogtepunt, meende ik.
In mijn afscheidsbrief aan de voorzitter van de Kamer, Jeltje van Nieuwenhoven, schreef ik dat er ten onrechte wordt gesproken van de grote kloof die kiezer van gekozene zou scheiden. Neen, zei ik, die afstand is niet te groot, maar te klein. De kiezer zit bij de gekozene op schoot. Steekt hij een vinger op, dan prikt hij de gekozene een oog uit. Dat is moeilijk regeren.
Ik was acht jaar fractievoorzitter geweest. Dat was een lange tijd - de langste tijd voor een voorzitter sinds Pieter Oud. Wat had ik in die acht jaar bereikt? Ik had het belang van het financieringstekort van de overheid benadrukt. Tegen Gerrit Zalm had ik gezegd: ‘Als de zaak je niet bevalt, blaas je die maar op.’ Dat had hem veel zelfvertrouwen gegeven. Ik had, ten tweede, een nuchterder houding tegenover de Europese Unie gepreekt dan totdien gebruikelijk was en in het bijzonder elke gedachte aan een federaal Europa begraven. Ten derde had ik het debat over de minderheden op de agenda gezet en een kritische noot bij het multiculturalisme gezet. Dit wat betreft de inhoud van de politiek.
Ten aanzien van de vorm kon ik twee winstpunten laten zien: de blokkade tussen vvd en PvdA was doorbroken en wij hadden twee mooie verkiezingsuitslagen geboekt, in 1994 en in 1998. De vvd is nu 65 jaar oud en de grootste partij van Nederland. Er is geen reden waarom zij niet door zou kunnen groeien.
| |
| |
| |
Naschrift
De heer H.P. van der Velden uit Utrecht meent dat indien ik niet naar Brussel was gegaan maar in Nederland was gebleven, Pim Fortuyn misschien niet de politiek in was gegaan, dan wel dat de lpf nooit 26 zetels zou hebben behaald. Dat is natuurlijk volstrekt speculatief. Ik heb na de formatie van het kabinet-Kok ii de Nederlandse politiek verlaten, ten eerste omdat ik mij wilde bezighouden met de Europese politiek, en ten tweede omdat ik het gevoel had dat het electoraat op mij was uitgekeken.
Overigens mocht ik Pim Fortuyn wel. Hij was fris en wat jongensachtig en stond open voor nieuwe ideeën. Hij heeft nog wat geflirt met de vvd, maar dat heb ik afgehouden, want ik wist dat hij in onze fractie het effect zou hebben van een fragmentatiebom.
|
|