bleem te groot was voor een enkele fractie en dat ik daarom naar een consensus streefde. Hans van Mierlo en Elco Brinkman hoorden mij zwijgend aan. Alleen Thijs Wöltgens had commentaar. Hij vreesde dat integratie de enige oplossing zou zijn. Zijn woordkeus verried dat binnen de PvdA de integratie toch minder wenselijk werd geacht dan een voortbestaan binnen de eigen identiteit.
Die herfst gebeurde er niets op dit vlak. De vvd zat in de oppositie. Misschien gebeurde er iets in het regeringskamp? In december van dat jaar hield ik de lezing waarover ik het hier eerder heb gehad. Weer was er geen respons. In het eerste halfjaar van 1991 evenmin. Maar er moest toch iets gebeuren, vond ik, want het overheidsbeleid samenvatten met de slagzin ‘integratie met behoud van identiteit’ vond ik getuigen van een interne contradictie.
Indien niemand wilde bewegen, dan toch ik, meende ik. In de zomer van 1991 heb ik wat om mij heen gelezen en het artikel geschreven dat op 12 september 1991 in de Volkskrant is verschenen. Daarop volgde een lawine aan reacties: de meeste kritisch tot zeer kritisch, enkele kwaadaardig, sommige ondersteunend.
Wat stond er precies in dat artikel? De hoofdstelling ervan was dat immigranten zich moesten conformeren aan de essentiële waarden van de Nederlandse samenleving, zoals de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de gelijkheid van allen voor de wet en de scheiding van kerk en staat. Wie dat nu leest, zou denken: ja, natuurlijk, dat spreekt toch vanzelf? Maar destijds was dit allesbehalve gesneden koek. Vooral het kartel der experts die tot die tijd de discussie hadden beheerst, roerde zich duchtig.
Daarnaast heb ik mijn stelling over de ongelijkwaardigheid der culturen herhaald. Ik heb die stelling met opzet vermeld om mijn vermoeden te bevestigen dat niemand het daarmee eens zou zijn, hoewel ieder bezoek aan het Midden-Oosten haar zou staven. Zo gebeurde. Ik beschouw dit als een bewijs