| |
| |
| |
17
Minister
Op woensdag 21 mei 1986 werden Kamerverkiezingen gehouden. De vvd verloor een kwart van de 36 zetels die zij onder Ed Nijpels in 1982 had binnengehaald. Een fractievergadering om een nieuwe voorzitter te kiezen, had de volgende ochtend plaats. Henk Koning, staatssecretaris op Financiën, zat voor op basis van anciënniteit. Ik heb toen in een betoog van zo'n veertig minuten uiteengezet waarom ik meende dat Ed Nijpels als partijleider had gefaald. Deze geschiedenis is nauwkeurig verhaald door Max van Weezel en Leonard Ornstein in hun boek over mij met de ondertitel Portret van een liberale vrijbuiter. Ik verweet Ed Nijpels ‘te weinig mensenkennis, te veel kortebaanwerk, te veel slimmigheidjes, te weinig strategisch inzicht’. De vvd deed mij denken aan Sjors van de Rebellenclub. ‘Wij hadden een karaktervoorsprong op het cda, nu hebben wij een karakterachterstand.’
Het was natuurlijk niet leuk voor Ed Nijpels dit te horen. Maar voor mij was het ook niet leuk. Ik had geprobeerd mij gematigd uit te drukken, ook de goede aspecten van Eds bewind vermeldend. Toch kon nauwelijks worden vermeden dat mijn uitspraken als agressief overkwamen. Bovendien wist ik dat ik nu geen plaats zou krijgen in het kabinet-Lubbers ii, dat van 1986 tot 1989 zou regeren. Ik was daar niet rouwig om. In september 1984 was mijn vrouw aan een slopende tropische ziekte overleden. Inmiddels had ik mijn oude middelbareschoolvriendin Femke Boersma weer ontmoet. Ik had tijd en rust nodig om mijn emotionele leven in balans te krijgen. Ik werd vicefractievoorzitter onder Joris Voorhoeve en ik vond dat best.
| |
| |
Ik heb die tijd onder meer gebruikt om twee filmscenario's te schrijven die mij geschikt leken voor televisie. Beide wortelden in mijn Centraal-Amerikaanse ervaring. Het eerste is klein, want betreft hoofdzakelijk slechts drie personen. Het tweede is breed en behoeft veel acteurs. Bij het schrijven van beide heb ik natuurlijk goed naar Femke geluisterd. Ik heb nog een flauwe poging gedaan deze twee scenario's aan de man te brengen nadat Theu Boermans eroverheen was gegaan, maar dat is niet gelukt. Ik vond het wel leuk ze te schrijven.
Ik moest natuurlijk ook Kamerwerk doen. Ik was vicefractievoorzitter voor de ‘harde sector’. Loek Hermans was mijn collega voor de ‘zachte sector’. In april 1988 voerde ik namens mijn fractie het woord in het Kamerdebat over de parlementaire enquête die was gehouden over het vermeende misbruik van bouwsubsidies. Ik heb dat debat aangegrepen om iets te zeggen over de ministeriële verantwoordelijkheid. Dat deed ik omdat ik meende dat het met die verantwoordelijkheid, die toch een hoeksteen van ons staatsrecht was, niet zo nauw meer werd genomen.
Vooral Lubbers keek ik daarop aan. Die leek te glijden naar de stelling dat een minister die plausibel kon maken van een affaire niets te weten en die beterschap had beloofd, gewoon mocht doorgaan. Ik was daarvan een overtuigd tegenstander. Het zou ambtenaren immers de ruimte geven op eigen houtje iets te ondernemen, met de gedachte: de minister komt hier toch wel mee weg. Dat was een stap op weg naar ambtenarenzelfbestuur, waar ik niets van moest hebben. Ik meende: een minister van Defensie is verantwoordelijk voor elke stap van iedere soldaat. En als die stap een misstap was, mocht de minister met de ambtenaar doen wat hij wilde, maar tegenover de Kamer was hij verantwoordelijk, en alleen hij.
Mijn stelling - die niets meer dan geldend staatsrecht was - kreeg een bijnaam: de Carrington-doctrine. Lord Carrington was minister van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk geweest toen de Argentijnen de Falklandeilanden be- | |
| |
zetten, door hen Islas Malvinas genoemd. Die aanval was onverhoeds geweest. Carrington had er niets van geweten. Hij is toen zeer terecht afgetreden. Over deze hele affaire heb ik lang in de Kamer gesproken. Er werd goed geluisterd en ik meen dat ik het pleit heb gewonnen.
Ook een geheel andere affaire had de aandacht van de Kamer. Die ging over een nieuw paspoort. Dat nieuwe paspoort zou fraudebestendig moeten zijn. Maar het voldeed niet aan die eis. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, René van der Linden, werd daarvoor verantwoordelijk gehouden. Wim van Eekelen, op dat ogenblik minister van Defensie, had vóór hem diezelfde functie bekleed. Beiden moesten aftreden. Wat betreft Van Eekelen vond ik dat in staatsrechtelijk opzicht bedenkelijk. Van der Linden was verantwoordelijk, ook al waren de fouten gemaakt onder zijn voorganger.
Intussen moest de vvd met een nieuwe minister van Defensie komen. Joris Voorhoeve heeft mij toen gevraagd dat te doen. Sommigen meenden dat ik dat hele debat over de ministeriële verantwoordelijkheid op touw had gezet om Van Eekelen te laten aftreden. Maar ik had bij dat debat alleen aan de bouwsubsidies gedacht. Die paspoortaffaire was mij ontgaan. Zij kwam ook pas later.
Politieke theorieën kunnen in twee categorieën worden verdeeld: de samenzweringstheorie en de chaostheorie. Ik ben een verklaard aanhanger van de tweede categorie.
Femke en ik zijn in november 1988 getrouwd. Omdat ik vreesde dat de combinatie ‘minister van Defensie/actrice’ voor de publieksbladen onweerstaanbaar zou zijn, besloten wij om te trouwen in het Franse dorp waar ons huis stond. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De Franse bureaucratie vereiste allerlei documenten. In het Frans natuurlijk. Vertalingen uit het Nederlands moesten door een notaris worden geauthentiseerd. Enfin, na een maand of zes was alles voor elkaar. De burgemeester was boer op een aanpalend terrein. Hij ontving ons in de mairie met de Franse sjerp om zijn middel. Arti- | |
| |
kel zoveel noemt de plichten, zei hij, artikel zoveel de rechten. ‘Wat is daarop jullie antwoord?’ en een hamerklap volgde.
Wij hadden ons huwelijk geheimgehouden en behalve onze twee getuigen was er niemand aanwezig - dachten wij. Maar twee van Femkes collega's hadden er lucht van gekregen en stonden om de hoek van het dorpsplein met champagne. Aan de andere kant stond een busje met gendarmes, want men is minister van Defensie of men is het niet, zeker in Frankrijk.
De eerste vraag die ik als minister van Defensie kreeg, was of ik een havik dan wel een duif was. Ik antwoordde dat ik een eend was, want die kon lopen, zwemmen en vliegen. Ik ben maar kort minister geweest: ongeveer veertien maanden. Maar ik ben toch niet helemaal op mijn handen blijven zitten. Nationaal heb ik de dienstplicht afgeschaft. De reden daarvoor was dat Defensie slechts ongeveer een derde van het beschikbare potentieel aan jonge mannen nodig had. Doorgaan met de dienstplicht zou een ernstige rechtsongelijkheid scheppen. Bij de behandeling in de ministerraad zei Ruud Lubbers dat die afschaffing het voor allochtone jongeren moeilijk maakte van Defensie althans enige training te krijgen. Dat was een goed argument, maar ik vond de dreigende rechtsongelijkheid zwaarder wegen.
Een andere zaak betrof de vredesverliezen van de f-16's. Dat zijn toestellen die om welke reden dan ook in vredestijd neervallen. De luchtmacht wilde tien van die toestellen bestellen. Ik heb dat geweigerd, zeggende dat iedere krantenlezer kon weten dat het rommelde in het Oostblok en dat wij die tien toestellen toen niet nodig hadden. Maar het is zo belangrijk voor Fokker, werd er gezegd, want Fokker bouwde die dingen in licentie. Ik antwoordde dat ik geen geld ging uittrekken alleen maar om een onderneming aan opdrachten te helpen. Overigens ben ik een voorstander van buying-off-the-shelf, kopen wat al bestaat en functioneert. Meedoen aan coproductie leverde inderdaad tegenorders op, maar maakte het product ook duurder. Dat was dus kostbare industriepolitiek.
Internationaal moest ik natuurlijk deelnemen aan de navo- | |
| |
bijeenkomsten. Die gingen hoofdzakelijk over nucleaire aangelegenheden. Maar de verdediging met conventionele wapens was even belangrijk, vond ik. Daarover moesten de Europeanen met elkaar kunnen spreken. Die kwamen toch al bij elkaar om te praten over samenwerking op materieel gebied. Laten wij dan de conventionele wapens daaraan toevoegen, dacht ik. Maar de Britten en de Duitsers waren bang dat een dergelijk onderonsje afbreuk zou doen aan de eensgezindheid van de navo. Later, onder Tony Blair, zijn de Britten wel voorstanders geworden van een apart Europees overleg binnen de navo. Ik was te vroeg geweest. Dat is mij wel eens meer overkomen.
Eind januari 1989 heb ik (voor de derde keer) de zogeheten Wehrkundetagung in München bijgewoond. Dat was een veiligheidsconferentie die oorspronkelijk was opgezet door de Amerikanen en de Duitsers, met Ewald von Kleist als organisator. Daar hebben zich Britten bij gevoegd, plus een enkele Fransman, Italiaan en Nederlander. Als minister kreeg ik daar alle ruimte mijn visie uiteen te zetten. Ik zei dat de Koude Oorlog zich voor het Westen gunstig ontwikkelde en dat de navo gewoon koers moest houden. Ten aanzien van kernwapens zei ik dat wij modernere wapens moesten hebben, maar een geringer aantal daarvan.
Verder meende ik dat politici zich niet moesten verschuilen achter een openbare mening, omdat zij zelf vaak in niet geringe mate aan die mening bijdroegen: ‘Hoe standvastiger de regering, des te zwakker het protest.’ Het is overigens opmerkelijk dat aan dit soort internationale conferenties weinig Nederlanders deelnemen en dat die weinigen slechts zelden van zich laten horen. De kunst in het openbaar te spreken wordt in Nederland niet beoefend.
In mei 1989 zijn mijn vrouw en ik naar Boedapest gegaan in gezelschap van de chef Defensiestaf Peter Graaf en een paar ambtenaren. Het was de eerste keer dat een Defensieminister van een navo-lidstaat een land bezocht dat tot het Warschau- | |
| |
pact behoorde. Ons ministerie van Buitenlandse Zaken vond het ook maar zozo. Het bezoek was niet oninteressant. Mijn Hongaarse tegenpool nodigde mij uit voor een gesprek op zijn ministerie en hield een lang betoog. Daar heb ik kort op gereageerd. Het was zes maanden voor het vallen van de Muur, maar Hongarijes lidmaatschap van het Warschaupact viel buiten de discussie. Ik heb een toespraak gehouden tot een grote groep officieren. Op een persconferentie werd mij gevraagd waarom ik geen uniform droeg.
Ik heb ook een bezoek gebracht aan een raketinstallatie, tot ontsteltenis van de dienstdoende officier. Voor de Hongaarse pers was deze installatie immers niet toegankelijk, terwijl ik Nederlandse journalisten op sleeptouw had. Het was een aardig bezoek, ook omdat wij overal en nergens werden vergast op zigeunermuziek. Ik had namelijk laten weten dat ik daarvan hield. Bij ons vertrek werden wij uitgeleide gedaan door de minister en zijn vrouw. Femke was een dag met haar opgetrokken. Zij moest huilen toen Femke in het vliegtuig verdween.
Een ander bezoek was aan Ankara. Bij het diner zat Femke naast een Turkse minister met wie zij bij een navo-bijeenkomst eerder in Portugal een aardig gesprek had gehad. Maar toen zij de zaak van de mensenrechten ter sprake bracht, keerde hij haar ostentatief de rug toe en richtte geen enkel woord meer tot haar.
Intussen had ik een uitgebreide polemiek met de curieuze Amerikaanse taalkundige en activist Noam Chomsky. Die polemiek bestond uit twee lange artikelen door ieder van ons in nrc Handelsblad gepubliceerd plus een mondeling debat georganiseerd door de Universiteit van Groningen. Chomsky betichtte Washington ervan de ‘political murder and torture capital’ van de wereld te zijn. In een democratie, schrijft Noam Chomsky, hadden de mensen het formele recht te worden geraadpleegd. Daarom moesten zij worden geconditioneerd, zodat zij niet de verkeerde keuzes maakten. Dat conditioneren werd gedaan door intellectuelen die de ideologie formuleer- | |
| |
den waarmee instemming met het roofzuchtige kapitalisme werd verkregen. Die intellectuelen kregen privileges als beloning. Zij waren de managers van de instellingen, zoals universiteiten en de pers, die de propaganda publiceerden dat de Koude Oorlog was ontstaan door sovjetagressie. In werkelijkheid voerden de Amerikanen een imperialistische politiek door middel van terreur. Chomsky strooide feiten en citaten rond als een op hol geslagen computer. Zo meende hij dat de cia in 1958 een invasie en een poging tot een coup in Indonesië had gesteund. Het meest bizar was zijn stelling dat de Amerikaanse bombardementen op Cambodja de Rode Khmer tot een gewelddadige sociale revolutie hadden gebracht die tot de dood van een vijfde van de eigen bevolking had geleid.
Chomsky is een wereldberoemde taalkundige. Was hij dat niet geweest, niemand zou deze onzin hebben willen publiceren. Het was natuurlijk een curieus debat: een minister van Defensie tegenover een hoogleraar van het mit. Maar ik was vastbesloten Chomsky's waandenkbeelden aan de kaak te stellen.
Waar ik mij weinig mee bemoeide, was met de vaderlandse politiek. Daar ging het niet zo goed mee. Er was ongenoegen tussen de vvd-fractie en de liberale bewindslieden. Dat betrof de financiering van het Nationaal Milieubeleidsplan. Onderdeel daarvan was de afschaffing van het reiskostenforfait. Dat forfait was een lastenverlichting. Afschaffing daarvan zinde de vvd-fractie niet. Maar op zichzelf was het een futiliteit waarop men een kabinet niet kon laten struikelen. Joris Voorhoeve heeft toen geblunderd door het op een breuk te laten aankomen, terwijl hij die zelf eigenlijk niet wilde. Dat kon natuurlijk niet. Een fractievoorzitter kan zich veel veroorloven, maar niet een kabinetscrisis veroorzaken zonder dat hij dit zelf wil.
Wat niemand van ons toen wist, was dat er stevige bonje was tussen minister van Financiën Onno Ruding en Onderwijsminister Wim Deetman over de begroting van Onderwijs. Had de vvd geen crisis over het reiskostenforfait gemaakt, dan was
| |
| |
het kabinet misschien ten onder gegaan aan die cda-ruzie.
Maar de politiek in Nederland gaat zelden over waar zij over gaat. Het ongenoegen van de vvd had vooral te maken met de ondergeschikte rol die zij tegenover het cda en vooral jegens Lubbers moest spelen. Het risico van de kleinere coalitiepartner, concludeerde ik, was identiteitsverlies. Dat risico heeft een rol gespeeld bij mijn besluit in 1994 in de Kamer te blijven zitten.
Op 6 september 1989 hadden er vervroegde verkiezingen plaats. De vvd verloor weer, dit keer vijf zetels. Van de 36 zetels van 1982 waren er nog 22 over. Intussen had ik in Elsevier laten weten dat het tijd was de blokkade tegen de Partij van de Arbeid op te heffen. Dat vonden de christendemocraten niet leuk. ‘Als dat jullie mening is,’ zei Onno Ruding mij, ‘dan gaan wij natuurlijk naar de PvdA kijken.’ Maar dat zat er allang in.
Inmiddels had Jhim Lamoree mij gevraagd toneelrecensies voor de Haagse Post te schrijven. Daarbij hoefde ik mij niet te beperken tot het toneelstuk zelf, maar mocht erbij halen wat ik wilde. Ik heb dat achttien weken gedaan, van november 1989 tot mei 1990. Toen ontnam het fractievoorzitterschap mij alle vrije tijd. Bij het schrijven van de recensies heb ik weer goed naar Femke geluisterd. Het is leuk ze nog eens te lezen. Zij gaan over beroemde stukken, zoals Frank Wedekinds Lulu, Zomergasten van Maxim Gorki en Bertolt Brechts Galilei. En natuurlijk Shakespeare (Richard ii, Antonius en Cleopatra, Hamlet en King Lear). Bij elke recensie heb ik geprobeerd de achtergrond te schetsen. De politiek heb ik daarbij niet gemeden: ‘De vangst aan politieke stukken in Nederland valt net zo tegen als de Russische graanoogst,’ schreef ik op 25 november 1989.
| |
| |
| |
Naschrift
(1) Misschien iets meer duidelijkheid over de twee scenario's die ik toen heb geschreven. Het kleine stoelde op een affaire die in Costa Rica had gespeeld. Een minister was daar getrouwd met een voormalige prostituee. Toen hem dat bij een persconferentie voor de voeten werd geworpen, antwoordde hij als volgt: ‘Wat kan het mij schelen of het glas dat ik in mijn handen houd door vele handen is gegaan, zolang het water dat het bevat zuiver en kristallijn is?’ Het brede scenario is gevolg van een affaire die in Guatemala had gespeeld. Enige mannen zitten om een tafel en spelen poker. Hun vrouwen kijken zwijgend toe. Een der mannen verliest voortdurend. Als hij alles heeft verspeeld en niets meer heeft om in te zetten, zegt hij: ‘Een nacht met mijn vrouw.’ Hij verliest weer. Zijn vrouw komt zijn afspraak na. De volgende ochtend schiet zij hem dood. De rechtbank heeft haar vrijgesproken. Ik heb dit scenario geschreven in de tijd van de Brigate Rosse en de Prima Linea. Het terrorisme speelt er een grote rol in.
(2) Ik heb ten onrechte vermeld dat ik als minister van Defensie de dienstplicht heb afgeschaft. De dienstplicht bestaat nog steeds. Het is de opkomstplicht die sinds 1 mei 1997 is opgeschort. Maar ik heb het voorstel zonder twijfel in de ministerraad verdedigd.
(3) Voormalig minister van Defensie Hans Hillen schrijft inzake het reiskostenforfait dat hij als beginnend Kamerlid voor het cda tijdens het kabinet-Lubbers/Kok dit wetsvoorstel dusdanig had geamendeerd dat het precies overeenkwam met de opstelling van de vvd in het gevallen kabinet. ‘Zo betrekkelijk is dus soms de inhoud in de politiek,’ voegt hij daaraan toe (Elsevier, 25 mei 2013).
|
|