7
Shell (3)
Wat deed ik in Jakarta? In de eerste plaats Indonesisch leren. Mijn moeder, die in Semarang is geboren, was daar heel laconiek over. Maleis, zei zij, leer je zo. Maar dat is onjuist. Indonesisch is helemaal niet makkelijk. De zinsconstructie is anders dan wij gewend zijn. Ik ging dus aan de slag met een leraar, Amin Singgih, die vijf ochtenden in de week van zeven tot acht langskwam om mij aan de hand van de Ramayana zijn taal te leren. Dat epos, uit India afkomstig, stond in stripvorm in de lokale krant, met Indonesische tekst.
Anders dan Swahili in Oost-Afrika heb ik Indonesisch nooit echt vloeiend leren spreken. Ik had het voor mijn werk namelijk niet nodig. Dat deed ik vooral in het Engels. Indonesisch sprak ik dagelijks alleen met de bedienden.
Om mijn dochtertje Kate in het Nederlands te oefenen, heb ik haar een zogeheten blokboekje, getiteld Pim, Frits en Ida, laten lezen. Ida had ruzie met een ander meisje en had haar eens flink de waarheid verteld. ‘Dat was niet aardig, maar wel eerlijk,’ was het commentaar. Een groter contrast met de Indonesische cultuur was nauwelijks denkbaar, wist ik. Wie in Indonesië een ander ‘eens flink de waarheid vertelt’, zorgt ervoor dat die ander sakit hati wordt, oftewel ziek in zijn lever. De lever is de plaats waar de emoties zitten. Zo'n persoon wordt gekwetst en vervolgens onhandelbaar.
Verder waren er enige bescheiden verkoopactiviteiten. Wij verkochten er smeerolie, bitumen (asfalt) en chemicaliën. Later raakte ik betrokken bij exploratie, waar ik geen verstand van had. Shell zocht naar olie in de buurt van Balikpapan, aan de