student - want ik vermoedde dat het iedereen zo verging - in te peperen dat hij hoegenaamd niets wist, wat eigenlijk ook zo was. Witkam was een instituut in Leiden.
Voor mijn doctoraalexamen had ik de richting privaatrecht gekozen. Ik liep colleges burgerlijk recht en handelsrecht, maar ook toen wilde ik de hulp van een repetitor. Deze Jan Fruytier was eigenlijk een overjarige student. Hij had geen benul van tijd, zodat ik vaak ver na middernacht thuiskwam. Bovendien vertelde hij voortdurend moppen. Hij heeft mij ingedeeld bij een klein groepje studenten, onder wie ook Pieter van Vollenhoven.
Hoewel mijn meeste tijd ging zitten in privaatrecht, moest ik natuurlijk ook staats- en strafrecht doen. Staatsrecht werd gegeven door Ripperda Wiersma, strafrecht door Van Bemmelen. Naast elkaar aan een tafel gezeten, ontvingen zij mij voor het tentamen. Voordat de vragen begonnen, ontstond het volgende dialoogje. Van Bemmelen haalde een doos sigaren uit zijn jas en bood Ripperda Wiersma er een aan.
Van B.: ‘Neem een sigaar, al is de kwaliteit niet geweldig.’
R.W.: ‘Ik ben niet veeleisend.’
F.B.: ‘Geldt dat ook voor de examinandus?’
Van B.: ‘O, wilt u ook een sigaar?’
F.B.: ‘Dat bedoelde ik niet, professor.’
R.W.: ‘Neen, dat dacht ik al.’
Ik deed mijn doctoraalexamen rechten in mei 1965, om te ontdekken dat ik verkeerd had gekozen. Ik had publiekrecht uitgebreid moeten doen en niet privaatrecht. Dat zou ook beter hebben gepast bij mijn latere politieke loopbaan, waarvan ik toen nog geen vermoeden had. Was ik toen overigens jurist? Neen, zei Fruytier, hoogstens meester in de rechten.
In diezelfde maand hoorde ik dat wij - mijn gezin en ik - naar Honduras zouden gaan om daar een kleine verkoopmaatschappij te leiden. Ik vertrok per vliegtuig, mijn vrouw en kinderen volgden per vrachtboot met passagiersaccommodatie. Dat schip ging door het Panamakanaal om daarna naar het zuiden af te buigen. Het deed de Colombiaanse havenstad Buen-