| |
| |
| |
5
Shell (1)
In de demonologie der progressieven speelden de multinationale ondernemingen in de jaren zeventig en tachtig een vooraanstaande rol. Zij waren de octopussen die overal hun ongrijpbare en funeste invloed probeerden te laten gelden. Toch was niet altijd duidelijk wat hun precies werd verweten. Moesten zij nu wel investeren wegens de werkgelegenheid die dat meebracht? Of juist niet, omdat die investeringen de grondstoffen en markten van andere landen exploiteerden tegen voor hen ongunstige voorwaarden? Moesten zij nu wel moderne technologie meebrengen, omdat de overdracht van technische kennis belangrijk was? Of juist niet, omdat vooral in ontwikkelingslanden technologie aan de omgeving aangepast moest zijn? Moesten zij de plaatselijke wetten nu wel eerbiedigen, omdat zij anders een onjuist gebruik van hun macht zouden maken? Of niet, omdat die plaatselijke wetten wel eens onrechtvaardig konden zijn?
Wat er nu precies loos was en wat er moest gebeuren, bleef onduidelijk, evenals wat multinationale ondernemingen eigenlijk waren. Een Russisch staatsbedrijf dat ook in het buitenland werkte? Een Filipijnse houtonderneming die in Kalimantan bomen kapte? c&a? Eén ding was echter duidelijk: Shell was de meest multi van alle multinationals.
Ik werkte voor Shell, dus ik voelde mij aangesproken. Een probleem daarbij was echter dat ik mij zo slecht herkende in het beeld dat in Nederland van de multinationale onderneming werd geschilderd. In Oost-Afrika had ik (tussen 1960 en 1964) dc-3-toestellen en theeplantages van brandstof voorzien. Als Shell en andere oliemaatschappijen dat niet hadden
| |
| |
gedaan - via een complex systeem van boortorens, pijpleidingen, raffinaderijen, tankers, opslaginstallaties en vrachtwagens -, wie zou die rol dan hebben vervuld? De Tanzaniaanse regering was daartoe ten enenmale niet in staat.
In Centraal-Amerika had ik voor Shell (van 1965 tot 1968) twee kleine maatschappijtjes moeten leiden (de ene met 44, de andere met 100 man personeel) die kort tevoren waren opgericht en het hoofd slechts met moeite boven water hielden. In Indonesië had Shell veel geld geboden voor exploratiegebieden waar - althans in mijn tijd (1970-1972) - geen druppel olie werd gevonden. Ik probeerde daar zaken te doen met het staatsoliebedrijf Pertamina, en dat was waarlijk geen eenvoudige zaak. Vanuit Londen moest ik het faillissement van onze agent in Teheran behandelen. Nauwelijks was er beslag gelegd op diens opslagplaats van smeerolie, of een jager van de Iraanse luchtmacht viel daarop te pletter. Ik gaf het iedere criticus van multinationale ondernemingen te doen: een schadepost vergoed krijgen door de strijdkrachten van de sjah.
Waar was die macht van Shell? Naar mijn mening werd ‘macht’ verward met ‘vermogen’. Iemand heeft macht indien diegene zijn wil kan opleggen aan een ander in weerwil van diens tegenstand. Was Shell daartoe bij machte? Shell kon veel en daardoor werd bij de oppervlakkige waarnemer de indruk gewekt dat Shells macht ook groot was. Maar het enige wat Shell eigenlijk kon doen, was iets niet doen - of ergens weggaan, als doorgaan onmogelijk was geworden. Zo werden de Shell-belangen in Indonesië in 1965 verkocht en later die in Italië. Maar wie dat uiterste redmiddel schuwde, zat vast aan zijn investering.
De multinationale onderneming is eigenlijk een opmerkelijke uitvinding van de twintigste eeuw. Haar gevolgen voor de internationale economie zijn overwegend gunstig. Zoals overal maken ook multinationale ondernemingen fouten, maar als categorie verdient zij het allerminst om in het verdomhoekje te worden geplaatst. Zij leiden tot een vervlechting van verschil- | |
| |
lende economieën. De flexibiliteit wordt er aanzienlijk door vergroot. Dat heeft Nederland gemerkt toen wij, in 1973, werden getroffen door een olieboycot. De Nederlandse automobilist heeft het toen nog geen dag zonder benzine hoeven stellen. De internationale oliestromen vermengen zich namelijk en zijn door hun land van oorsprong dus moeilijk te traceren. Had een bedrijf dat uitsluitend nationaal werkte hetzelfde kunnen doen? Zo was het ook met andere grondstoffen en producten.
Bovendien vermindert die internationalisering de kans op geschillen. In economische aangelegenheden spelen belangen de hoofdrol, in politieke de hartstochten. Belangen kunnen veel gemakkelijker met elkaar tot overeenstemming worden gebracht dan hartstochten. De primaire politieke loyaliteit verloopt niet langs de lijnen van het inkomen - zoals Karl Marx veronderstelde -, maar langs die van de groep. De arme Griek is solidair met de rijke Griek, niet met de arme Turk. Wie ‘Afrika’ zegt, spreekt over stammentegenstellingen. Multinationale ondernemingen doorbreken dat groepsgevoel. Mensen krijgen oog voor en een ingang in andere landen.
In ontwikkelingslanden spelen multinationale ondernemingen voorts een belangrijke rol in het moderniseringsproces. Die modernisering is absoluut noodzakelijk om de snel groeiende bevolkingen te voeden. Java bijvoorbeeld telde in de Franse tijd, onder luitenant-gouverneur Thomas Stamford Raffles, 4 miljoen inwoners; aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren dat er al 44 miljoen en thans gaat het om 114 miljoen inwoners.
Zo heeft Shell zich zeer veel moeite getroost lokaal aangenomen personeel een goede opleiding te geven. Dat moest ook wel, want in veel landen werd het steeds moeilijker een vergunning te krijgen teneinde leden van de internationale staf te plaatsen. Was zo'n lokale manager goed opgeleid, dan verdween hij nogal eens naar een nationale onderneming. Mijn Thaise collega Amarate Sila-on is bijvoorbeeld naar de directie
| |
| |
van de Siam Cement Company overgestapt. Daar deed Shell nooit moeilijk over. Het was natuurlijk jammer, maar zo verliepen die zaken soms. Intussen was een dergelijke overstap natuurlijk van het grootste belang voor de nationale economie.
Verreweg de meeste ontwikkelingslanden hoopten dan ook dat multinationale ondernemingen bij hen zouden investeren. Natuurlijk met inachtneming van de plaatselijke wetten. Alle ondernemingen moeten de letter en de geest van de wet eerbiedigen en zeker multinationals moeten dat doen. Zij mogen ook geen instrument worden van de buitenlandse politiek van het land van oorsprong. Op die voorwaarde waren bijna alle ontwikkelingslanden maar al te blij als een multinationale onderneming zich daar kwam vestigen.
Die blijdschap mocht daar voor de hand liggen, in Nederland was daarvan destijds bepaald geen sprake. In onze nationale theologische visie behoorden de multinationals tot het Rijk van het Kwaad. Veel progressieve intellectuelen - die van de Wereldraad van Kerken voorop - gingen zich te buiten aan een onzin die schadelijk was voor de landen in de Derde Wereld en beledigend voor de Nederlanders die daar hadden gewerkt.
Ik heb veel van Shell geleerd. Toen ik er werd aangenomen, werd mij gezegd dat ik óf naar Buenos Aires zou gaan, waar veel expatriates ervaring opdeden, of naar Beiroet om Arabisch te leren. Dit laatste zou gebeuren in een instelling die bekendstond als de spy school, omdat de spionnen Guy Burgess en Donald Maclean daar hadden gestudeerd. Maar toen ik de kaartjes kwam halen, bleek de bestemming Oost-Afrika te zijn. Ik vond het allemaal prachtig. De dame die de kaartjes verzorgde, vroeg of mijn vrouw en ik met het vliegtuig of met de boot wilden reizen. Mijn wedervraag was in wiens tijd die reis zou plaatshebben. Toen zij zei dat dit in company time zou zijn, was de keuze niet moeilijk. Wij scheepten in op de Warwick Castle van de Union Castle Line, door criticasters de ‘Union Cattle Line’ genoemd. Het was april 1960. Het was ook onze huwelijksreis.
| |
| |
De boot deed er drie weken over. Wij legden aan in Gibraltar en Genua. In Port Said kwam de galegale-man aan boord, de goochelaar die muntstukken uit iemands neus kon toveren. In Aden was er een voorstelling die bekendstond als Donkey Fucks the Lady, maar als jonggetrouwd stel zijn wij maar niet gaan kijken. Ik vond het overigens een geval voor de Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals (rspca).
In Mombasa mochten wij eindelijk van boord. We werden afgehaald en op een trein naar Nairobi gezet, en daar aangekomen ondergebracht in een hotel. De volgende dag meldde ik mij bij het hoofdkantoor van de Shell Company of East Africa Ltd. in Delamere Avenue. Men wist duidelijk niet wat men met mij aan moest. Dus werd ik maar met mijn Amerikaanse collega Jim Don naar een depot gestuurd om daar een audit uit te voeren. Dat bevond zich in het dorp Lumbwa. Wij logeerden in het Kericho Tea Hotel, in wat toen de White Highlands werd genoemd.
Kenia was toen nog een Britse kolonie. Een paar jaar later zou een conferentie in het Londense Lancaster House worden gehouden waar werd besloten de weg naar onafhankelijkheid in te slaan. Iain Macleod was de Britse minister van Koloniën die daaraan leidinggaf. Toen hij naar Nairobi kwam om dit aan de blanke bevolking van Kenia uit te leggen, kreeg hij bij aankomst op het vliegveld een aantal munten voor de voeten geworpen. Hij was de Judas die hen had verraden. De emoties liepen hoog op, vooral toen niet lang daarna de Britse premier Harold MacMillan in Kaapstad sprak over ‘the wind of change’. ‘That miserable fart,’ zeiden blanke planters die van geen wijken wisten. Maar zij moesten wel.
Toen Jim Don en ik in het Kericho Tea Hotel zaten, lag dit alles nog in de toekomst. De Mau Mau-rebellie, die voornamelijk door de Kikuyu-stam werd gesteund, was hard onderdrukt. Jomo Kenyatta had zeven jaar in detentie gezeten. Hij werd ‘the Leader to Darkness and Death’ genoemd. Later, na de onafhankelijkheid van Kenia, werd hij ‘the Father of the Nation’. De
| |
| |
parallel met Nelson Mandela dringt zich op, hoewel die heel wat langer dan zeven jaar op Robbeneiland heeft vastgezeten.
Kenyatta en Mandela zijn voorbeelden van hoe een land op evenwichtige wijze te besturen in de moeilijke jaren na het bereiken van de onafhankelijkheid dan wel het einde van de apartheid. Zij toonden ook grote vergevingsgezindheid. Misschien is dat wel een aspect van de negritude waar de latere Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissie ook bij past.
Onze exercitie in Lumbwa was natuurlijk tamelijk absurd. Twee dure expatriates die een week lang een depot van drie keer niks overhoop haalden om te zien of alle bonnetjes wel klopten, leverden nauwelijks een bijdrage aan de kostenbeheersing.
Terug op het hoofdkantoor hoorde ik dat ik aviation assistant zou worden voor Tanganyika (het huidige Tanzania), met standplaats Dar es Salaam. Maar omdat mijn voorganger daar nog niet weg was, zou ik eerst een tijd lang op het Embakasi Airport van Nairobi moeten rondkijken. Dat deed ik dus en ik was gauw uitgekeken. Ik kortte de tijd met zeer lange lunchpauzes tijdens welke ik korte verhalen van Thomas Mann las in de mooie, kleine editie van de Manesse Verlag, die ik uit Nederland had meegenomen. Ik las Tonio Kröger en Der Tod in Venedig, daar in het restaurant van Embakasi Airport, en ik was onder de indruk. Ik las ook de brieven van Mozart in zo'n uitgave.
Veel delen van Afrika zijn niet echt warm. Nairobi ligt op ongeveer 2000 meter hoogte. Het weer daar is als champagne. Soms stijgt het bewoners naar de bol. Sommige Britse adellijke families stuurden hun black sheep naar Kenia, waar zij zich vaak misdroegen. De Deense schrijfster Isak Dinesen (pseudoniem van Karen von Blixen) heeft haar mooie boek Out of Africa geschreven in een nabij Nairobi gelegen plaatsje dat naar haar Karen is genoemd. Er is een film van gemaakt, die net als het boek begint met de woorden ‘I had a farm in Africa’. Helaas is haar grote liefde Denys Finch Hatton in een vliegtuigje neergestort.
| |
| |
In Nairobi hoorde ik dat er een lange trein met vluchtelingen uit Kivu, een plaats in het oostelijk deel van Congo, zou aankomen. Door het oproer in dat net onafhankelijk geworden land was men daar zijn leven niet meer zeker. Wij hebben een kennis uit die trein afgehaald en haar onderdak gegeven tot zij naar Nederland kon gaan.
Wij reden van Nairobi naar Dar es Salaam in een Volkswagen. Alles wat wij hadden, paste daarin. De afstand was te groot om in één ruk af te leggen. Wij onderbraken de tocht om een uitstapje te maken naar Lushoto in het Paregebergte, dat beroemd is om zijn mooie landschap.
Tanganyika is begonnen als Deutsch-Ostafrika. In de Eerste Wereldoorlog is het vanuit Kenia veroverd door de Britten. Hoewel de Duitser Paul von Lettow-Vorbeck een geniale generaal was, moest hij de strijd door gebrek aan middelen opgeven. Tanganyika is dus niet lang een Duitse kolonie geweest. Er was ook nog de Maji Maji-rebellie onder de stam der Wahehe, in Centraal-Tanganyika. Maji is Swahili voor ‘water’. Deze rebellie werd zo genoemd omdat de veronderstelling was dat de Duitse kogels in water zouden veranderen. Dat bleek niet te kloppen. Veel is er van de Duitse aanwezigheid niet meer te merken, behalve het woordje ‘heller’, dat een ouderwets Duits woord voor ‘cent’ is. Dat heb ik in Lushoto voor het eerst gehoord en later nog in Tukuyu, in het uiterste zuidwesten van het land.
In Dar es Salaam werden wij eerst ondergebracht in het New Africa Hotel, een aangenaam ouderwets hotel niet ver van de zee. Later kregen wij een appartement met uitzicht op de oceaan. Het kantoor van wat Tanganyika Shell was gaan heten, lag aan de rand van de stad. Ik kreeg daar een kamer, maar het was mij vooralsnog onduidelijk wat ik moest doen. Ik wist ook helemaal niets. Zowel onze engineer als diens assistent was Nederlander. Ik zat in hun kantoor met hen te kletsen toen het woord ‘flens’ langskwam. Ik vroeg wat dat was. Ik herinner mij de blik die zij met elkaar wisselden en die leek te zeggen: ‘Wie
| |
| |
heeft ons deze nitwit aangeleverd?’ Maar zij zeiden niets. De oudste nam een potlood en tekende geduldig een flens, die bedoeld is om twee pijpen aan elkaar te hechten. Zo ongeveer het eenvoudigste onderdeel van de hele olie-industrie.
Uiteindelijk bleek ik met mijn functionele baas uit Nairobi, een oude raf-piloot, de vijftien vliegveldjes van Tanganyika te moeten controleren op de kwaliteit van de brandstof. Mijn baas kwam dan in een vierpersoons-Cessna aangevlogen en in Dar es Salaam stapte ik op. Mijn werk liet mij het hele land zien, dat zo groot was als Italië, Frankrijk en West-Duitsland samen.
Na mijn aankomst in Dar es Salaam werd mij per brief meegedeeld dat ik Swahili moest leren. Deed ik dat niet, dan zou dat niet goed zijn voor mijn carrière. Ik begon met een door de overheid georganiseerde cursus. Maar ik wilde meer. In het bijzonder wilde ik de twee examens doen waarvoor men zich kon opgeven: de lower standard en de higher standard. Ik had mij daartoe verzekerd van een leraar, die ook over de radio lesgaf. Dat was wel nodig, want het Swahili is geen makkelijke taal, met een ingewikkelde grammatica en een werkwoord vol prefixen, infixen en suffixen. Ik had natuurlijk een leerboek, maar daar was toch hulp bij geboden, net als bij het vertalen van mijn eerste boek in het Swahili: Uhuru wa watumwa, ofwel ‘De bevrijding van de slaven’. Dat ging over de Arabische slavenhandelaren die diep in het binnenland van Tanganyika hun menselijke koopwaar kregen aangeleverd. De slaven moesten te voet het aan de kust gelegen Bagamoyo zien te bereiken, waar zij werden verhandeld. Per dhow zouden zij naar Oman moeten reizen, maar dat werd door een Britse manowari (man of war) verhinderd.
Ik moest flink aanpoten, vooral voor het veel moeilijkere higher standard-examen, waarin ik ook van het Engels in het Swahili moest vertalen. Ik was dan ook behoorlijk geïrriteerd als mijn leraar, die heel toepasselijk Kazi heette (kazi betekent ‘werk’ in het Swahili), niet kwam opdagen. Ik ging hem dan
| |
| |
zoeken in de buurt waar hij woonde. Zagen wij elkaar weer, dan verontschuldigde hij zich door te zeggen dat hij de enige in zijn familie was die goed onderwijs had genoten. Elke shauri (‘affaire’) kreeg hij dus op zijn bord. De extended family is een steun en toeverlaat, maar ook een belemmering voor familieleden die vooruit willen.
Maar ik heb beide examens gehaald. Ik herinner mij nog dat ik puzzelde over de vertaling van het woord ‘cement’. Ik heb er toen maar ‘kleefzand’ van gemaakt. Maar het bleek udongo ulaya te zijn: ‘Europese modder’.
|
|