Boren in hard hout
(1998)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
OntwikkelingshulpHet volgende artikel stond in de Volkskrant van 6 februari 1995. Geld alleen is niet voldoende voor ontwikkeling. De twee miljard gulden die Suriname tussen 1975 en 1982 heeft ontvangen, moeten als verloren worden beschouwd. Ook is geld geen noodzakelijke voorwaarde. Als dat wel zo was, zaten we allemaal nog in het stenen tijdperk. Grondstoffen zijn ook niet nodig. Nederland had geen grondstoffen, maar wel een Gouden Eeuw. Venetië is gebouwd op modder. Geografische ligging is wel van belang. Vergelijk Hongkong en Nepal. Ze hebben ongelijke kansen op ontwikkeling. Maar dat kan ontwikkelingshulp niet verhelpen. Japan was in 1865 een naar binnen gekeerde, feodale samenleving. In 1905 versloeg het de Russische vloot in de Straat van Tsushima. Korea was in 1953 een totaal verwoest land. Nu rijden er Koreaanse auto's op Nederlandse wegen. In veertig jaar kan een land zich ontwikkelen tot een moderne natie. De vraag is dus niet: waarom zijn arme landen arm? De vraag is: waarom zijn rijke landen rijk? Oorspronkelijk waren immers alle landen arm. Welke landen in de zogenaamde Derde Wereld hebben zich ontwikkeld? Vooral die in Oost- en Zuidoost-Azië. Ze hebben dat gedaan door hun beleid op de wereldmarkt te richten. Zeker, de regeringen van die landen speelden een grote rol, maar dan toch vooral ter zake van de omgevingsfactoren die nodig zijn voor het opbloeien van een economie. Verder lieten ze de markt zijn werk doen. Het leiden van ondernemingen lieten ze aan ondernemers over. In 1993 had de gemiddelde inwoner van Singapore of Hongkong een grotere koopkracht dan die van Nederland. Vergelijk Ghana en Korea. In 1957 was Ghana het rijkste land ten zuiden van de Sahara (op Zuid-Afrika na). Het inkomen per | |
[pagina 246]
| |
hoofd was toen precies hetzelfde als dat van Korea, namelijk 490 dollars (in dollars van 1980). Tussen 1970 en 1982 is het inkomen van Ghana gedaald met dertig procent. In 1990 was het Koreaanse inkomen per hoofd 5400 dollar. Er is dus geen noodzakelijk verband tussen ontwikkelingshulp en ontwikkeling. De Marshallhulp heeft het economische herstel van West-Europa na de Tweede Wereldoorlog versneld. Maar zonder die hulp was het ons ook gelukt, zij het een aantal jaren later. Aan het einde van een lang artikel in de Volkskrant over ontwikkelingshulp in Somalië concludeert Agnes Sommer: ‘Bij alle kritiek op ontwikkelingshulp is er nog steeds niemand die zegt dat het Westen op moet houden zichzelf voor de gek te houden met het geloof de Derde Wereld te ontwikkelen.’Ga naar eind1 Meestal bestaat er een verband tussen de omvang van een overheidsbegroting en de effectiviteit van de daaruit betaalde maatregelen. Bij ontwikkelingshulp is dat niet het geval. Die begroting stijgt jaar in, jaar uit - resultaat of niet. In het samenvattend rapport 1994 van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking te Velde valt te lezen: ‘De omvang van de hulp bleek [...] los te staan van de resultaten van de hulp. Het totale hulpvolume werd veeleer bepaald door inputfactoren, de beschikbaarheid van middelen, dan door de output, de mate waarin het programma succesvol was.’Ga naar eind2 Daarmee is ontwikkelingshulp op de middeleeuwse aflaat gaan lijken. We laten ons aanpraten dat onze rijkdom de oorzaak van hun armoede is. Daarom voelen we ons schuldig. En daarom moet het geld de deur uit. Wat ermee gebeurt, is vaak minder belangrijk. Maar Europa is even weinig de oorzaak van de onderontwikkeling van Afrika als Rome van die van Gallië. Voorts is schuldgevoel een zeer egocentrische emotie. Het gaat namelijk over het ego. Liefdadigheid (noodhulp) gaat over de ander. In een rede in de Oude Kerk te Amsterdam zei Nelleke Noordervliet: ‘De behoefte aan slaag en verlossing is op dit moment een kenmerkende eigenschap van de westerse cultuur en de Nederlandse variant daarvan.’Ga naar eind3 Het gaat niet om óns maar om hén. Een koele analyse van oorzaak en gevolg, van wat werkt en wat niet, is daarom op zijn plaats. Geld kan alleen een bijdrage aan economische groei leve- | |
[pagina 247]
| |
ren als de voorwaarden aanwezig zijn waaronder het op doelmatige wijze kan worden geïnvesteerd. Dat is nu in steeds meer landen het geval. Vandaar de spectaculaire stijging van de particuliere kapitaalstroom. In 1993 bedroeg het totaal aan particulier kapitaal dat in ontwikkelingslanden werd geïnvesteerd, een record van 155 miljard dollar. Dat is bijna drie keer zoveel als het totaal van zestig miljard dollar aan officiële ontwikkelingshulp. Lokaal beleid is van veel groter belang dan hulp. In 1991 wijzigde de nieuwe Indiase premier Narasimha Rao het beleid van zijn land. Sindsdien is de economische groei daar verdubbeld, hoewel de totale ontwikkelingshulp omlaag ging. De handelsbalans van India verbeterde. Reserves aan vreemde valuta bereikten een record. Het ministerie van Financiën van New Delhi nam in 1994 geen leningen van de Wereldbank op en heeft een deel van de multilaterale ontwikkelingshulp teruggestort.Ga naar eind4 Een miljard gulden Nederlandse ontwikkelingshulp aan India heeft de vorm van kunstmest gekregen. Omdat dit product hoe dan ook moest worden ingevoerd, kwam dat miljard direct ten goede aan de Indiase begroting. India heeft de vierde krijgsmacht ter wereld. Waarom moet de Nederlandse belastingbetaler die krijgsmacht mee financieren?Ga naar eind5 Soms is ontwikkelingshulp contraproductief, zoals in Tanzania is gebleken. De ‘Tanzaniaanse weg naar het socialisme’ werd door een generatie semi-intellectuelen toegejuicht, maar bracht slechts de dood in de pot. Els de Temmerman, correspondente van de Volkskrant in Dar-es-Salaam, schreef: ‘De opeenvolging en combinatie van kolonialisme, socialisme en ontwikkelingshulp lijken het land in slaap te hebben gewiegd en alle ondernemingszin te hebben gedood.’ Met een jaarinkomen van honderd dollar in 1991 is de gemiddelde Tanzaniaan na de Mozambikaan de armste inwoner ter wereld.Ga naar eind6 Veel westerse quasi-progressieve ontwikkelingsdeskundigen mogen hun geweten onderzoeken op medeplichtigheid aan dat economische en menselijke fiasco. Het socialisme kón natuurlijk ook niet slagen in Afrika, en dat had iedereen kunnen voorzien. Het berust immers op de productiefactor die daar het schaarst is, namelijk een doelmatige overheid. In veel Afrikaanse staten functioneert de overheid slecht of | |
[pagina 248]
| |
nauwelijks. Ontwikkelingshulp loopt bijna altijd via de overheid, die dus ofwel in haar wandaden wordt gestijfd ofwel alles laat verzanden. In feite heeft ontwikkelingsgeld via de staatstop de opkomst van schokkende vormen van staatsautoritarisme vergemakkelijkt.Ga naar eind7 Het risico van ontwikkelingshulp is de politisering van de economie. De aandacht wordt verlegd van het scheppen van welvaart naar de wens zo snel mogelijk de hand op de geldstroom te leggen. Het bevoordeelt bureaucraten en politici boven de mensen die de economie draaiende houden. Kwame Nkrumah, de eerste president van het onafhankelijke Ghana, die zich Osagyefo - de Verlosser - liet noemen, zei: ‘Seek ye first the political Kingdom’, en al het andere zou volgen. Dat hebben de Ghanezen geweten. Oud-minister Kit Nascimento van Surinames buurland Guyana beweerde: ‘Wij wisten dat we geen goede fee hadden, geen gouden handdruk ergens op een bank. De Surinamers gaan er nog altijd van uit dat Nederland hen zal komen redden. Wij wisten dat wij onszelf moesten redden. Dat is een belangrijk psychologisch verschil.Ga naar eind8 Professor Ferdinand van Dam - vroeger adviseur van minister Jan Pronk, nu onze ambassadeur bij de oeso in Parijs - maakte de volgende driedeling. Staten hebben óf goed bestuur en goed beleid, óf goed bestuur en slecht beleid, óf slecht bestuur en slecht beleid.Ga naar eind9 Landen in de eerste categorie hoeven alleen betalingsbalanssteun, want ze kunnen zelf hun investeringsprojecten bepalen. Verder kan het land op de kapitaalmarkt terecht. Waarom maakte iedereen zich zorgen over de buitenlandse schuld van Mexico en niemand over die van Korea? Omdat Korea een goed economisch beleid voerde en Mexico niet. Landen in de tweede categorie moeten worden geholpen tot een goed beleid te komen, want zonder dat beleid heeft hulp geen zin. Dat is gebeurd in Latijns Amerika. Tien jaar geleden was iedere intellectueel daar geïnfecteerd met het progressieve virus. Het beleid van collectivisatie dat de quasi-socialistische generaals in Peru in het begin van de jaren zeventig voorstonden, was voor Nederland aanleiding om de ontwikkelingshulp aan dat land flink op te schroeven. Maar het generaalsregime | |
[pagina 249]
| |
heeft Peru aan de rand van de afgrond gebracht. Aldus hielp het Nederlandse kabinet van de dag ‘een economische ramp te financieren, waarvan miljoenen Peruanen de dupe zijn geworden’.Ga naar eind10 Maar nu heeft in Latijns Amerika een intellectuele revolutie plaatsgehad. Na 1989 zijn er nog slechts weinigen die geloven in een overheersende rol van de staat in het economische proces. Dat geloof was onderdeel van het mercantilisme, dat de koloniserende Spanjaarden hadden meegebracht. Mercantilisme en de Contrareformatie hebben Latijns Amerika ondergedompeld in een obscurantisme zonder weerga. Dat werelddeel heeft dus niet zozeer geleden door een teveel, als wel door een te weinig aan kapitalisme. In landen met slecht bestuur en slecht beleid - de derde categorie - kan geen economische ontwikkeling plaatshebben. Ze zijn alleen gebaat met overlevingsprogramma's en onderwijssteun. Dit geldt voornamelijk voor Afrika. Het is moeilijk niet in te stemmen met de conclusie van Paul Brill en Jannie Groen in de Volkskrant: ‘Hoe nobel de intenties ook zijn, de westerse ontwikkelingshulp heeft de levensstandaard in Afrika niet verhoogd en de prikkel tot initiatief alleen maar verzwakt. Noodhulp bij grote catastrofes blijft een moreel gebod, maar de ontwikkelingsindustrie is dringend aan een grote sanering toe.’Ga naar eind11 Betekent dit alles dat rijke landen niets kunnen doen om arme landen te helpen? Geenszins. Allereerst hangt internationale vrijhandel hoofdzakelijk (maar niet uitsluitend) van hen af. Het is schijnheilig ontwikkelingshulp te geven, maar tegelijk de eigen markt te beschermen. De Derde Wereld loopt meer aan inkomsten mis door handelsbelemmeringen die westerse landen hebben opgeworpen, dan ze aan ontwikkelingshulp ontvangt. Ten tweede kunnen geïndustrialiseerde landen een goed economisch beleid voeren, zodat inflatie en rente laag zijn en besparingen en groei hoog. Hoe hoger de groei hier, des te meer kansen daar. Het is onzin te denken dat onze groei ten koste van de hunne gaat. Ten derde kennisoverdracht, dat wil zeggen internationaal onderwijs. We doen daar al aan, maar zouden veel meer kunnen doen. Beurzen vormen een goede en gemakkelijk te controleren | |
[pagina 250]
| |
vorm van ontwikkelingssamenwerking. Ten vierde ontwikkelingslanden in hun goede beleid steunen en van hun slechte beleid afbrengen. Ten vijfde noodhulp om ellende te lenigen en mensen door barre tijden heen te helpen. Het rapport The Development Challenge of the Eighties (1986) concludeert dat vier factoren bepalend zijn voor economische ontwikkeling: intern stabiel economisch beleid, vrije interne concurrentie, investeringen in de bevolking (onderwijs, gezondheidszorg, gezinsplanning) en internationale vrijhandel. Ontwikkelingshulp komt in deze rij niet voor, hoewel ze investeringen in de bevolking wel kan versnellen. Ontwikkelingshulp is dus geen bepalende factor voor de ontwikkeling van een land. Ook al besteedden we vijf procent van ons nationale inkomen aan ontwikkelingshulp, het zou een betrekkelijk gering verschil maken. Hoeveel moeten we dan aan de Derde Wereld uitgeven? Het enige antwoord kan zijn: precies zoveel als we in internationaal verband hebben afgesproken, want belofte maakt schuld. Slechts vier westerse landen halen die norm van 0,7 procent van het bruto nationaal product. Voor meer is geen reden. In guldens van nu heeft ontwikkelingshulp sinds de jaren zestig Nederland 120 miljard gekost. Tot het jaar 2000 moet op zo'n vijftig miljard gulden nieuw geld worden gerekend. Zou het niet verstandig zijn grondig te evalueren waar het oude toe heeft geleid voordat er opnieuw geld wordt uitgegeven? Geen beoordeling per project, maar een analyse van façade en werkelijkheid. Die zou een belangrijk onderdeel van de herijking van ons buitenlandse beleid moeten zijn. |
|