Het Verenigd Koninkrijk en Europa
Het Instituut Clingendael organiseerde een conferentie over het thema ‘Britain's role in Europe?’ op 16 januari 1998. Ik zei daarbij het volgende.
Het doet mij veel genoegen dat ik in de gelegenheid ben gesteld iets te zeggen over het thema van de conferentie, ‘Britain's role in Europe?’. Ik wil er met nadruk op wijzen dat de organisatoren met opzet een vraagteken achter het thema hebben geplaatst, in plaats van een punt. Zoals we allen weten, symboliseert dit vraagteken de twijfel die, zowel in Nederland als in de rest van het continent, bestaat over de Britse houding ten opzichte van ‘Europa’. Deze houding wordt algemeen gezien als een bepaalde afstandelijkheid, een weerzin tegen volledig engagement, een weigering om mee te werken aan een ‘steeds nauwere unie’, zoals het ideaal in de preambule van het verdrag van Rome wordt omschreven, en een neiging om bij de achterblijvers te horen in plaats van mee te doen met de voorhoede.
Velen in Europa betreuren dit, vooral in Nederland. En velen zijn van mening dat Groot-Brittannië een constructievere en actievere rol zou moeten spelen.
Mag ik in herinnering brengen dat Nederland altijd een krachtig voorstander is geweest van Britse toetreding tot de Europese Unie? Deze houding werd niet alleen gemotiveerd door gevoelens van sympathie voor het Britse volk, maar ook door onze gemeenschappelijke waarden en belangen, zoals een eeuwenoude en diepgewortelde democratische traditie, een Atlantische visie, de gerichtheid op een markteconomie en het bestaan van twee grote multinationals, Shell en Unilever, met een gemeenschappelijke Nederlands-Britse oorsprong.
De geestverwantschap tussen onze twee landen op al deze gebieden is niet veranderd. Voor mij als liberaal komt daar nog één punt bij, waaraan ik groot belang hecht, namelijk dat Groot-