Boren in hard hout
(1998)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Nederland en FrankrijkDe Nederlands-Franse Kamer van Koophandel heeft mij uitgenodigd op haar jaarvergadering van 21 november 1995 over de verhouding tussen beide landen te spreken. Dat heb ik als volgt gedaan. Na de val van Carthago zei de overwinnaar Scipio dat Rome eens hetzelfde lot zou ondergaan. Het zou moeilijk zijn, zo schreef de geschiedschrijver Polybius later, een gedachte te vernemen die van meer diepgang en staatsmanschap getuigde: zich te herinneren aan een verandering van het fortuin, op een ogenblik van grote triomf. Dat was de klassieke traditie. De menselijke natuur verandert niet essentieel. Wat is gebeurd, zal weer op dezelfde of soortgelijke wijze gebeuren. De toekomst zal niets brengen wat echt nieuw is. Het ligt in de natuur der dingen te groeien en te vergaan. De tijd gaat rond.Ga naar eind1 De willigen worden geleid; de onwilligen meegesleept door het lot, dat allen moeten volgen.Ga naar eind2 Voor een christen is de centrale gebeurtenis de dood van Christus. De tijd wordt vanaf dat ene punt naar voren en naar achteren gerekend. De tijd is een rechte lijn: van de belofte via het kruis naar de verlossing. De geschiedenis is de verwerkelijking van die verlossing. Het einde van de geschiedenis, het eschaton, informeert en integreert de loop der gebeurtenissen. Het is als een kompas dat ons in de ruimte oriënteert en ons die ruimte zo laat overwinnen. Velen zullen slechts in de vrede geloven wanneer ze die voor zich zien. Maar voor degenen die inzicht hebben, dat wil zeggen voor de gelovigen, betekent leven en sterven van Christus het begin van het einde van de geschiedenis, net als d-day het begin van het einde van de oorlog was. Voor de gelovigen is het einde nabij. Hoe nabij? Het millennium werd gretig verwacht. ‘Wij willen heersen en niet langer dienen,’ zei de Romeinse christen Tertullianus in de tweede eeuw. Maar twee eeuwen later besefte Augustinus dat | |
[pagina 195]
| |
het millennium niet voor deze wereld was. Hij zag dat het heilige en het profane elkaar raakten, maar zich niet vermengden. Met hem is de secularisatie van de christelijke eschatologie begonnen. In de Middeleeuwen en daarna was Europa vol millennaristen. Melvin Lasky schrijft in zijn Utopia and Revolution dat naar schatting zeventig procent van alle boeken die in Engeland in de periode 1640-1643 werden gepubliceerd, millennaristisch van aard waren. De burgeroorlog, die toen in Engeland woedde, werd door velen gezien als de onmiddellijke voorloper van het Koninkrijk van Glorie, dat ophanden was. Theologische twistgesprekken tussen de zeventiende-eeuwse schriftgeleerden over de tijd en het aantal der wederopstandingen weerspiegelden tweede-eeuwse disputen over het precieze lot van zondaren, martelaren en heiligen, en preludeerden op negentiende-eeuwse ruzies tussen de profeten van het sociale millennium: of de revolutie slechts in één land kon bestaan, wat het verschil tussen socialisme en communisme was, en of de politieke revolutie eerder kon komen dan de industriële. L'Histoire se répète. Voor Marx was het einde van het kapitalisme nabij. Maar in 1898 volgde de revisionist Bernstein in het voetspoor van Augustinus, door te ontkennen dat de catastrofe nakende was. ‘De beweging is alles, het uiteindelijke doel van het socialisme is niets,’ schreef hij. De secularisatie was compleet. Wat de kerk over een aantal eeuwen is overkomen, kan met een individu in even zo veel jaren gebeuren. Het verlies van het geloof heroriënteerde bekeringsijver van het hiernamaals naar deze wereld. Robert Skidelski heeft hierover geschreven in zijn poging het Engelse marxisme van de jaren dertig te verklaren. ‘Vanaf 1880 ontstond een massale overdracht van morele en intellectuele energie van de dienst van God naar de dienst van de mensheid.’Ga naar eind3 Het was niet zozeer, citeert hij Beatrice Webb, dat sociale kwesties de plaats hadden ingenomen van godsdienstige kwesties. Nee, ze waren godsdienstige kwesties gewórden. De verticale verhouding tussen de mens en zijn Schepper had plaatsgemaakt voor de horizontale verhouding tussen de mens en zijn neef - liefst in de tweede graad, want al te nauw moest de familieband nu ook weer niet worden. | |
[pagina 196]
| |
Zoals bekend zijn er schuldculturen en schaamteculturen, en de Nederlandse cultuur valt zonder twijfel in de eerste categorie. Het schuldgevoel ligt natuurlijk aan de wortel van het christendom. Maar dat geldt meer voor het protestantisme dan voor het katholicisme. Het noordwesten van Europa is protestant, het zuiden is katholiek. De katholieke hiërarchie heeft altijd dichter bij de bronnen van de macht gestaan dan de protestantse kerk. Er zijn geen protestantse equivalenten van de kardinalen Richelieu en Mazarin. Om in de termen van de Duitse socioloog Max Weber te spreken: de katholieke ethiek is er een van verantwoordelijkheid, de protestantse ethiek van bedoelingen. Dit gegeven heeft de Nederlandse politiek ook haar verhullende karakter gegeven. Sommigen zouden in dit verband zelfs van hypocrisie spreken. Frankrijk is door de vorsten van bovenaf gemaakt. Het heeft een centralistisch stelsel. Nederland is van onderaf gegroeid. Onze protestantse achtergrond heeft geleid tot een verplichte progressiviteit. In Frankrijk geldt de raison d'état, een begrip dat nauwelijks in het Nederlands is te vertalen. Het Franse politieke handelen is doordrenkt van het machtspolitieke denken, waarbij de krachtsverhoudingen doorslaggevend zijn. Dit machtspolitieke denken leidt tot het onderscheid dat in Frankrijk steeds weer wordt gemaakt tussen grote en kleine landen. Dat is de asymmetrie tussen Les grands et les petits. Klein behoeft overigens niet noodzakelijk in termen van oppervlakte te worden begrepen. Zo zei De Gaulle: ‘Petit pays, grande nation.’ Waarom? In de woorden van de generaal: ‘Les Hollandais sont têtus et près de leurs intérêts, donc une nation.’ Nederland zou goed opkomen voor zijn nationale belangen. Er is in de Europese Unie een harde strijd om belangen gaande en Nederland moet erop toezien dat zijn belangen goed worden gediend. Natuurlijk moeten we die belangen niet te beperkt opvatten. De zogenoemde bananenkwestie is een mooi voorbeeld van belangen op de korte en op de lange termijn. Begin 1993 besloot de raad van Europese landbouwministers de invoer van bananen uit Midden- en Zuid-Amerikaanse landen - de zogeheten dollarbananen - drastisch te beperken ten gunste van de invoer van bananen uit de acp-landen: dat zijn | |
[pagina 197]
| |
voornamelijk voormalige koloniën van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Die beslissing was buitengewoon nadelig voor de bananenproducenten in Midden- en Zuid-Amerika en voor de handelaren in die bananen. Hier woedde een strijd tussen internationaal cliëntelisme aan de ene kant en de vrijhandel, die niet alleen voor Nederland maar voor allen van belang is, aan de andere. Het cliëntelisme heeft het toen gewonnen, de zaak van de vrijhandel trok aan het kortste eind. Nederland stond tegenover Frankrijk. Bij de komende intergouvernementele conferentie (igc) moet de positie van de kleine landen nauwlettend in de gaten worden gehouden. Bij de grote lidstaten overheerst namelijk het gevoel dat de kleinere landen in de stemverhoudingen zijn overbedeeld. Oppervlakkig gezien is dat ook zo. Het kleine Luxemburg heeft per hoofd van de bevolking in de Unie, in de Raad en in het europarlement veel meer stemmen dan het grote Duitsland. Maar wie de Europese Unie vergelijkt met een echte federatie zoals de Verenigde Staten, ziet dat er van bevoordeling van de kleinere lidstaten geen sprake is. Zo hebben alle staten van de Verenigde Staten precies twee afgevaardigden in de machtige Senaat. Het nietige Arkansas levert evenveel senatoren als het enorme Californië. Op die wijze wordt recht gedaan aan de gelijkwaardigheid van de samenstellende onderdelen van de Verenigde Staten. Wanneer die gelijkwaardigheid opgaat in een federatie, moet dat zeker gelden voor een confederatie als de Europese Unie. Om die redenen hecht Nederland buitengewoon veel betekenis aan het behoud van een volwaardige commissaris in de Europese Commissie. We zullen van dat recht geen afstand doen. Om dezelfde reden valt er met ons niet te praten over verkleining van het stemgewicht van ons land. Ook moeten de kleinere lidstaten oppassen niet te gemakkelijk op te veel beleidsterreinen afstand te doen van de unanimiteitseis. Het is natuurlijk duidelijk dat in een uitgebreide Unie op meer terreinen met meerderheid van stemmen zal moeten worden gestemd. Maar in die situaties dreigt toch altijd het gevaar - om met George Orwell te spreken - dat sommige lidstaten meer gelijk zullen zijn dan andere. Als de grotere lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland hun vitale nationale belang bedreigd | |
[pagina 198]
| |
zien, zullen ze ook in situaties waar met meerderheid van stemmen wordt gestemd, in feite toch een soort veto kunnen uitbrengen. Dan krijgen we een Europese Unie die federaal is voor de kleinere lidstaten, maar intergouvernementeel voor de grote landen. Franse politici lijken een hardnekkige haat-liefdeverhouding met de Europese integratie te koesteren. Het zijn de grote Franse denkers Schuman en Monnet geweest die de grondslag hebben gelegd voor de succesvolste samenwerking tussen staten uit de geschiedenis van de mensheid. Presidenten Giscard d'Estaing en Mitterrand hebben deze traditie voortgezet. Het is opvallend dat perioden van voortvarendheid in Europees beleid steeds zijn afgewisseld door momenten van passen op de plaats, ja zelfs van teruggang. De verwerping van de Europese Defensie Gemeenschap door de Assemblée Nationale in 1954 maakte politieke integratie voor lange tijd onmogelijk. Ik herinner ook aan de verwoede pogingen van president De Gaulle om de spelregels van de eeg aan te passen aan zijn visie van het Europe des Nations. Ook de legestoelpolitiek van Couve de Murville zijn we niet vergeten. En onlangs scheelde het maar een haar of het referendum over het verdrag van Maastricht was in een ‘nee’ geëindigd. Dat was een politiek signaal dat nog steeds nagalmt in de Franse politieke verhoudingen. Men moet constateren dat in Parijs zélf voortdurende onzekerheid heerst over de wijze waarop de Franse belangen in Europa kunnen worden veiliggesteld. Vast herkenningspunt is dat achtereenvolgende Franse regeringen zich nimmer comfortabel hebben gevoeld bij de supranationale rechtsorde van de eeg. De geleidelijke overdracht van soevereiniteit op gebieden als handelspolitiek en interne markt zijn door Parijs steeds begeleid van waarborgen, zoals het fameuze akkoord van Luxemburg, dat unanimiteit voorschrijft na inroeping van een vitaal belang. Bezien vanuit Nederland doet deze voortdurende Franse aarzeling vreemd aan. Immers geen Europees land heeft zo veel voordeel van de Europese integratie genoten als Frankrijk. In de eerste plaats heeft na twee verwoestende oorlogen een onomkeerbare toenadering tot Duitsland plaats gehad. Deze doelstelling van Schuman is met groot succes verwerkelijkt. Ten tweede is het verarmde en verwoeste West-Europa door | |
[pagina 199]
| |
de Europese samenwerking veranderd in de duurzame zone van vrede, stabiliteit en welvaart die we nu als vanzelfsprekend ervaren. De eeg heeft haar deelnemers economische ontwikkeling en welvaart gebracht. Frankrijk is van een economisch zwakke rurale economie tot een moderne postindustriële natie met hoogontwikkelde technologie en infrastructuur geworden. Ook grote delen van de landbouwsector behoren nu tot de modernste van Europa. Bovendien ontvangen Franse boeren gemiddeld de hoogste subsidies uit de Brusselse kassen. Ten derde heeft de opbouw van de eeg als zone van vrede en stabiliteit ook als alternatief gediend voor de volken van Oost-Europa onder de communistische bezetting. De communistische expansie kon worden beteugeld door de compromisloze verdedigingswil die we met onze Amerikaanse bondgenoten konden mobiliseren. De volledige instorting van het communisme kan mede op het conto van de Europese samenwerking worden geschreven, die onze vrienden een duidelijk politiek en economisch alternatief biedt. De toenadering tot de volkeren van Oost-Europa is daarmee geworden tot de grootste nieuwe uitdaging die ons is gesteld. Het is de verdienste van bondskanselier Helmut Kohl en president François Mitterand, dat ze - terstond na de ondergang van het sovjetimperium - de integratie van de landen van Centraal-Europa en van de Baltische staten boven aan de politieke agenda hebben geplaatst. Het is van strategisch belang dat er tussen het welvarende West-Europa en het onrustige Rusland in transitie geen politiek vacuüm ontstaat. Het toekomstige lidmaatschap van de Unie biedt niet alleen een perspectief op lotsverbetering. Ook wordt de nog wankele democratieën een duidelijke ontwikkelingsrichting voorgehouden. Daarmee kan ons bespaard blijven dat de oostgrens van de Unie wordt gevormd door politiek instabiele staten met een verarmde bevolking. De toetreding van acht à tien Oost-Europese staten tot de Europese Unie is een majeure operatie. Zeer in de aandacht staan de politieke en institutionele gevolgen daarvan. In het kader van de igc van 1996 zullen oplossingen moet worden gevonden voor de dreigende verlamming van de instellingen. Minstens zo belangrijk en politiek moeilijker te hanteren zijn de economische en financiële vraagstukken waar we dan voor komen te staan. | |
[pagina 200]
| |
Vaak is er geschreven over het proces van toenadering tot en aanpassing aan de interne markt. Dat is een proces waarbij veel zal worden gevraagd van het aanpassingsvermogen van economie en bestuur. Maar de integratie van de landbouwsector van de toetredende landen vergt ook belangrijke aanpassingen aan onze zijde. Twee zaken acht ik zeer onwenselijk: (1) het langdurig uitsluiten van de Poolse en Hongaarse landbouw van de gemeenschappelijke markt; en (2) het opnemen van die landen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (glb) zonder wezenlijke aanpassing daarvan. Dat zou tot een sterke groei van de productie met overeenkomstige marktverstoring leiden. Berekeningen wijzen ook uit dat de kosten van het glb explosief zullen stijgen. Hervorming van het glb zal dan ook nodig zijn voordat de toetreding wordt beklonken. De rol van Frankrijk hierbij lijkt me van vitaal belang. Ik heb er al op gewezen dat Frankrijk de grote begunstigde van het glb is. Het heeft dus veel te verliezen. Duurzame ontwrichting van de landbouwmarkt is niet in Frans belang. Een explosieve stijging van de kosten van het glb evenmin. Ik wijs erop dat van iedere extra ecu die aan de Brusselse begroting wordt toegevoegd de Franse belastingbetaler anderhalve franc voor zijn rekening neemt. Dit dilemma wordt verscherpt als wij bedenken dat ook wat betreft de structuurfondsen de nieuwe leden allemaal netto-ontvanger zullen zijn. De structuurpolitiek van de Unie zal dus op de helling moeten. Verouderde en ineffectieve programma's zullen moeten worden afgeschaft. De rijke unielanden die per jaar tientallen miljarden francs uit de structuurfondsen claimen, zullen hun aanspraken moeten herzien. Gebeurt dit niet, dan zullen de uitgaven van de Unie na de eeuwwisseling sterk stijgen. Politiek is dit ongewenst. Juist als in de Unie alle zeilen moeten worden bijgezet om begrotingstekorten te verminderen teneinde de emu-convergentiecriteria binnen bereik te brengen, kan de Unie zich een laisser-fairebeleid niet veroorloven. Financiële hervormingen zijn dus onlosmakelijk verbonden aan het uitbreidingsproces. De Europese Raad in Madrid moet dit onder ogen zien en een besluit nemen om dit onderwerp zeer duidelijk op de Europese agenda te plaatsen. Terloops noemde ik de tweede grote uitdaging op Europees | |
[pagina 201]
| |
terrein: de emu. De globalisering van onze economieën en de liberalisatie van het kapitaalverkeer scheppen ongekende mogelijkheden voor nieuwe economische groei op wereldschaal. De keerzijde is dat landen waarvan de valuta niet tot de reservevaluta behoren, kwetsbaar zijn voor koersschommelingen. Binnen de interne markt leidt dit tot voortdurende distorsies in de onderlinge handel. Valuta- en marktonzekerheden maken ondernemers minder snel bereid risico te nemen en te investeren. Lagere economische groei is het gevolg. Herstel van stabiliteit op de Europese valutamarkten moet daarom hoge prioriteit hebben. Hoeksteen van dit beleid is de derde fase van de emu, die in 1999 moet ingaan. In dit verband acht ik de recente bevestiging door de Franse regering van de hoge prioriteit van de emu van belang. Ik ga ervan uit dat de Franse overheid in 1997 volledig aan de convergentiecriteria zal voldoen. Dat is een belangrijk richtsnoer voor de Franse politiek en een positief signaal aan de Europese partners. Want ik wil over één zaak geen enkel misverstand laten bestaan: zonder strakke convergentie en zonder financiële discipline zal ook in de verdere toekomst een emu niet tot stand komen. In Duits en ook in Nederlands perspectief is het politiek ondenkbaar dat we zullen instemmen met het vervangen van harde valuta en lage rentevoeten door minder solide waarden. De derde uitdaging die we gezamenlijk onder ogen moeten zien, is de problematiek van de grensoverschrijdende criminaliteit. Gelukkig dringt in de meeste lidstaten het besef door dat een hechtere samenwerking op de terreinen van justitie en politie dringend geboden is. Moderne mobiliteit en liberalisatie van handels- en personenverkeer brengen met zich mee dat ook de zelfkant van de samenleving meer en meer transnationaal wordt. Een zuiver nationale aanpak van deze problemen wordt minder effectief. Onze burgers verwachten terecht van onze regeringen dat ze adequaat reageren en de bedreigingen en ontwrichting van onze samenleving een halt toeroepen. De opname van de derde pijler in het verdrag van Maastricht was een juiste en tijdige reactie op deze beweging. Toch moeten we constateren dat de justitiële samenwerking weinig voortvarend van de grond komt. Dat is niet verwonderlijk. | |
[pagina 202]
| |
Politie en justitie behoren immers tot de oudste taken van nationale staten. Bestuurlijke, politieke en culturele tradities hebben zich bij ieder van ons verschillend ontwikkeld. In Frankrijk zijn politie en justitie sinds de napoleontische tijd sterk centraal georganiseerd. In Nederland kennen we een zorgvuldig evenwicht tussen nationale en regionale bevoegdheden, terwijl in Duitsland de Länder de dienst uitmaken. Ook de opvattingen inzake recht en moraal lopen sterk uiteen. Zo zullen in noordelijke lidstaten overtreding van belastingwetten hoog worden opgenomen, terwijl in zuidelijke lidstaten de verhouding tussen fiscus en burger ontspannener wordt bezien. Ook tussen Nederland en Frankrijk hebben we te maken met verschillen in opvatting. Het bekendste daarvan is de drugspolitiek. De politieke ophef en de verwijten over en weer die hierover worden gemaakt, zijn te betreuren. Ze verhullen het feit dat beide regeringen het roerend eens zijn over de centrale doelstelling: het gezamenlijk tegengaan van de internationale drugshandel en de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Politisering van dit conflict maakt het moeilijk oog te hebben voor de problemen en ervaringen met de indamming van de drugsproblemen. Zo hebben we in Nederland goede resultaten bij de beperking van de verspreiding van softdrugs geboekt door het gebruik ervan uit de strafwetgeving te halen. Ons beleid staat dan ook niet meer alleen, maar vindt navolging in verschillende Länder van de Bondsrepubliek. Tegelijk hebben we in Nederland onvoldoende oog gehad voor de uitwassen van ons beleid. De kritiek van Frankrijk op de te grote tolerantie ten aanzien van koffieshops hebben we ons aan te trekken vanwege de negatieve grensoverschrijdende effecten ervan. De drugsproblematiek leert ons wat de mogelijkheden en beperkingen zijn van onze justitiële samenwerking. Samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit moet voorop staan. We zullen over en weer van elkaar moeten leren waar we succes kunnen boeken bij beteugeling van het drugsgebruik en het beperken van de schade voor de volksgezondheid. We zullen oog moeten hebben voor de grensoverschrijdende problemen en deze gezamenlijk moeten oplossen. Maar we mogen niet de illusie koesteren dat we bij diepgewortelde maat- | |
[pagina 203]
| |
schappelijke problemen als de drugsproblematiek onze opvatting en onze oplossingen aan elkaar kunnen opdringen. Elk land komt op voor zijn belangen. Frankrijk doet dat, Nederland hoort dat ook te doen. Maar iedere belangenbehartiging moet beginnen met de juiste analyse. Daarvoor is nodig dat regeringen helder positie kiezen. Hoever wil de Franse regering de Europese integratie laten voortschrijden? |