Boren in hard hout
(1998)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Nationalisme en EuropaOp 30 mei 1997 belegde het Nederlands Gespreks Centrum een bijeenkomst in Den Haag over ‘Nationalisme en Europa’. Ik hield bij die gelegenheid de volgende toespraak. Vooraanstaande historici betogen dat het nationalisme een leer is die in Europa aan het begin van de negentiende eeuw is uitgevonden.Ga naar eind1 Maar dat is niet de opvatting van Johan Huizinga. Deze grootste onder de Nederlandse geschiedschrijvers meende dat patriottisme en nationalisme ook in andere tijdperken aanwezig waren. De beide gevoelens hebben in de loop der tijden alleen wat meer omlijnde trekken gekregen. ‘Zij zijn gebleven wat zij altijd waren: primitieve instincten van menselijk samenleven,’ zei hij.Ga naar eind2 Zoals valt te verwachten van zo'n belezen en scherpzinnig historicus, gaf Huizinga vele voorbeelden om zijn stelling te staven. De Franse kroniekschrijver Radulf Glaber, uit de elfde eeuw, verweet de gemalin van koning Robert i, dat ze Frankrijk en Bourgondië voor de Aquitaniërs had geopend: ‘IJdele en lichtzinnige lieden, even aanstellerig in hun zeden als in hun klederdracht; zij dragen het haar halflang en scheren zich de baard als potsenmakers.’Ga naar eind3 Of Pierre Dubois, advocaat uit Normandië, die kort na 1300 een politiek traktaat ‘over de herovering van het Heilige Land’ schreef, waarin hij het heil der christenheid van een Franse hegemonie verwachtte. Frankrijk was de aangewezen leider voor de kruistocht en de paus moest zijn wereldlijke macht maar aan de koning van Frankrijk afstaan.Ga naar eind4 Aan de vele andere voorbeelden die Huizinga geeft, ga ik voorbij. Voor nu volsta ik met zijn conclusie: ‘De eeuw van Karel v, Philips ii en Elizabeth heeft de verschijnselen vaderland en natie tot volle wasdom gebracht.’ Aan het einde van de achttiende eeuw werden die verschijnselen door de Romantiek onder hoogspanning gezet, als ik me | |
[pagina 187]
| |
dit anachronisme mag veroorloven. De namen van Herder en Rousseau doen zich daarbij voor. Deze laatste schrijver, die zo'n ongelooflijke invloed heeft gehad - en lang niet ten goede - meende dat het doel der wetgeving in de vorming van een nationaal bewuste volksziel lag. En de opvoeding had tot doel ‘het levend houden van de vaderlandse zeden en overleveringen in de harten van het volk’.Ga naar eind5 Iedereen weet hoe dit verder is gelopen: hoe in de negentiende eeuw de vredelievende gedachten van Herder en Rousseau werden geperverteerd tot het Engelse jingoism, het Franse chauvinisme en, later, de Wilhelminische arrogantie. Jeder Prinzip führt zum Teufel, en wat in de Romantiek nog onschuldige vaderlandsliefde was, werd in de verschrikkingen van deze eeuw voor een duivels doel misbruikt. Het is dan ook geen wonder dat na 1945 het nationalisme door allen werd verafschuwd en dat zelfs het begrip ‘patriottisme’ als het ware tussen aanhalingstekens werd uitgesproken, hoewel het toch niet meer wil zeggen dan de wens het goede en waardevolle van het eigen land te beschermen en te behouden. Die gevoelens van afschuw werden versterkt door de Bosnische gruwelen. Wij vrezen Zjirinovski en het Russische nationalisme. Maar al deze gerechtvaardigde gevoelens mogen het zicht niet belemmeren op het onbetwistbare feit dat vrijwel alle mensen zich hechten aan hun omgeving en hun taal, dat ze de vrijheid en onafhankelijkheid van henzelf en van hun land willen verdedigen en dat ze weliswaar op hun regering schelden, maar hun primaire loyaliteit toch jegens diezelfde regering voelen, vooral bij nacht en ontij. Net zoals de natuurlijke aantrekkingskracht kwadratisch afneemt met de afstand, zo is dat het geval met de solidariteit. Het is geen toeval dat de verzorgingsstaat haar grootste omvang heeft bereikt in kleine landen als Denemarken, Zweden en Nederland. De liefde sterft aan de geografie. De oude Grieken zouden het zich niet hebben kunnen indenken dat de democratie kon bloeien in een omgeving die aanmerkelijk groter was dan de polis. Nu waren hun communicatiemiddelen wat primitiever dan de onze, maar ook Voltaire meende dat ware vaderlandsliefde slechts bestaanbaar was binnen een gebied van beperkte omvang. In zijn Dictionnaire philosophique lezen we onder het lem- | |
[pagina 188]
| |
ma patrie: ‘Plus cette patrie devient grande, moins on l'aime. Il est impossible d'aimer tendrement une famille trop nombreuse qu'on connaît à peine.’ En de Verenigde Staten dan? Zeker, veel inwoners van dat onmetelijke land zijn patriottisch gezind. Maar de Verenigde Staten zijn bovenal de belichaming van een gedachte, van life, liberty and the pursuit of happiness, van de American Dream, zo u wilt. En bovendien worden de Verenigde Staten gekenmerkt door een dominante cultuur. Of liever, dat werden ze. Die dominante cultuur wordt nu gelardeerd met elementen uit vele andere culturen en dat proces wordt door de leer van het cultuurrelativisme bespoedigd. Niet voor niets noemde de beroemde Amerikaanse historicus Arthur Schlesinger zijn boek over dit onderwerp The Disuniting of America.Ga naar eind6 Europa is niet de belichaming van een gedachte noch kent ons werelddeel een dominante cultuur. Wij hebben geen gemeenschappelijke taal en geen gemeenschappelijke openbare mening of rechtsstelsel. Er is dus geen Europees volk en ook de in het verdrag van Maastricht vermelde ‘Unieburger’ bestaat niet. Met deze constatering ben ik midden in het debat over de Europese integratie beland. Binnenkort heeft de Europese Top in Amsterdam plaats. De intergouvernementele conferentie (igc) moet daar onder Nederlandse voorzitterschap tot een conclusie komen. Wat willen we met de Europese Unie? Veertig jaar geleden werd de Europese Economische Gemeenschap opgezet om drie doelstellingen te bereiken. Ten eerste een oorlog tussen Duitsland en Frankrijk voorgoed onmogelijk maken. Ten tweede gezamenlijk weerstand bieden tegen de agressieve Sovjet-Unie. En ten derde de vernielingen van de oorlog herstellen en de welvaart verhogen. Die drie doelstellingen zijn bereikt. Hoewel bondskanselier Helmut Kohl enige tijd geleden in Leuven heeft gezegd dat de Europese integratie in de volgende eeuw een zaak van oorlog of vrede zal zijn, geloof ik niet in een vierde Frans-Duitse oorlog. De Sovjet-Unie is uiteengevallen en voor de afzienbare toekomst betekent Rusland geen gevaar voor West-Europa. En onze welvaart is gegroeid op een wijze die niemand destijds voor mogelijk zou hebben gehouden. | |
[pagina 189]
| |
Wat zijn onze doelstellingen nu? Mag ik het volgende drietal voorstellen? Ten eerste de verhoging van onze welvaart, met inachtneming van de eisen die een gezond milieu aan ons handelen stelt. Ten tweede de vergroting van de stabiliteit in de omgeving van de Unie, dat wil zeggen in Oost-Europa en aan de overkant van de Middellandse Zee. En ten derde een constructief engagement met de rest van de wereld. Over de eerste doelstelling spreek ik nu niet verder. Dat is misschien voor een andere keer. De tweede doelstelling daarentegen biedt stof ter overdenking in het licht van wat ik eerder heb gezegd. De Europese Unie moet een bron van stabiliteit voor anderen zijn. Is zijzelf stabiel? Ik wil die vraag bevestigend beantwoorden. Hoezeer men de instellingen van de Unie ook een mate van bureaucratie mag verwijten, ze vormen zonder twijfel een belangrijke factor van stabiliteit voor de Unie als geheel. Maar of de economische en monetaire unie die stabiliteit zal vergroten of verkleinen, is nog onduidelijk. Wat wel duidelijk is, zijn de risico's die de muntunie met zich mee zal brengen. In de eerste plaats spanningen tussen de muntunie en de niet-emu-landen. De Europese Unie zal in tweeën worden gedeeld en het is onzeker of en wanneer de landen die bij de aanvang van de muntunie worden buitengesloten, in staat zullen zijn zich bij de kopgroep te voegen. In de tweede plaats spanningen binnen de muntunie zelf, tussen de goed en de minder goed presterende landen. De verschillen in economische groei zullen hun neerslag vinden in verschillende maten van werkloosheid, die weer zullen nopen tot een arbeidsmarktflexibiliteit die we in Europa niet meer kennen. Als die flexibiliteit niet komt, zal de roep om verdergaande overdrachten van rijkere naar armere lidstaten toenemen. Die zullen geen economische oplossingen brengen, maar wel politieke problemen. Ik ondersteun de Europese muntunie, maar er zijn nog veel onbeantwoorde vragen. En naast de risico's die ze meebrengt, lopen we de risico's van de uitbreiding. Want die zijn er ook. Wat verbindt België en Nederland, en ons beider landen met Italië, Engeland en Zweden? Om dat te weten moeten we diep in de geschiedenis kijken en zien welke invloeden deze landen ge- | |
[pagina 190]
| |
meenschappelijk hebben ondergaan. Zie ik het goed, dan zijn die invloeden de Latijnse vorm van het christendom, het feodalisme, de Renaissance, de Verlichting en de ontluikende democratie. Dat zijn de factoren die de landen gemeen hebben, die ruwweg ten westen van de lijn Sint-Petersburg-Triëst liggen. De Balkan is nauwelijks geraakt door die stromingen, om van de Oekraïne, Rusland en Turkije maar niet te spreken. Bulgarije heeft meer gemeen met Rusland dan met Zweden. Nederlanders hebben meer gemeen met Canadezen dan met Serviërs. Zeker, we moeten trachten de stabiliteit in Oost-Europa te vergroten, maar daartoe moeten we toch eerst de risico's voor onze eigen stabiliteit die voortvloeien uit muntunie en uitbreiding, beheersbaar weten te houden. Volgens het verdrag van Rome maken alle democratische landen van Europa in beginsel aanspraak op lidmaatschap van de Unie. Wij kijken dus vooruit naar een Unie van zo'n 28 of 30 lidstaten, inclusief Bulgarije. Alles waartoe we nu besluiten, moet ook gelden voor die grote, continentwijde Europese Unie met alle cultuurverschillen die ons werelddeel zo boeiend maken maar die het ook in zich hebben onze stabiliteit aan te tasten. De derde doelstelling die ik noemde, is een constructief engagement met de rest van de wereld. Geopolitiek wordt geo-economie. Het buitenlands beleid van de Europese Unie bestaat vooreerst uit de gemeenschappelijke handelspolitiek ingevolge artikel 113 van het verdrag van Rome. Afgezien van de navo beheerst de handelspolitiek onze verhouding met het hele westelijk halfrond, met Azië en met Afrika. Op dat terrein worden besluiten in de regel met (gekwalificeerde) meerderheid van stemmen genomen. Dat moet zo blijven. In het drieluik van de Europese buitenlandse politiek is dit het eerste en belangrijkste luik. Het derde luik is dat der defensie, waarvoor de navo is opgericht. Dat is een verbond van soevereine staten, waar besluiten bij consensus worden genomen. Die consensus wordt vergemakkelijkt door de aanwezigheid van een dominante partner: de Verenigde Staten. Met het middelste drieluik, de klassieke buitenlandse politiek, is het moeilijker gesteld. Om te beginnen ontbeert Europa een dominante lidstaat. Het is het geluk - of zo men wil de tra- | |
[pagina 191]
| |
giek - van Europa geweest dat geen enkel land de andere landen duurzaam aan zich heeft weten te onderwerpen, zoals het de staat Chin in China wel is gelukt. We zullen het dus moeten doen met een samenstel van enige grote, enige middelgrote (waaronder Nederland) en heel wat kleine lidstaten, ieder met zijn eigen geschiedenis, eigen belangen en eigen ambities. Ik houd het niet voor mogelijk dat een dergelijk conglomeraat kan komen tot een gezamenlijke buitenlandse politiek anders dan op basis van overeenstemming. Ik acht het evenmin denkbaar dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - beide met nationale vertegenwoordigers in de Veiligheidsraad - zich zullen laten overstemmen door wat in Parijs enigszins geringschattend ‘gelegenheidscoalities’ worden genoemd. En wat ik zou willen vermijden, is een buitenlandse politiek die intergouvernementeel voor de grote lidstaten is en communautair voor de kleine. Waarom besluiten bij meerderheid van stemmen in de handelspolitiek en bij eenparigheid in de klassieke buitenlandse politiek? De handelspolitiek gaat over het douanetarief met Zuid-Afrika, over de invoer van Canadees hout, over ananas in blik. Belangrijke onderwerpen, maar in hun belang te overzien en vooral: terug te draaien, reversibel. In de klassieke buitenlandse politiek is dat veel minder het geval. De erkenning van Kroatië is duurzaam. Daarom zeg ik: in de handelspolitiek is een slechte beslissing beter dan geen beslissing; in de klassieke buitenlandse politiek is geen beslissing beter dan een slechte. Natuurlijk moeten we streven naar een gezamenlijke buitenlandse politiek van de Europese Unie als geheel. Maar als de vereiste overeenstemming niet binnen bereik kan worden gebracht, moeten we terugvallen op diezelfde gelegenheidscoalities - de coalitions of the willing - die in de Golfoorlog en nu in Bosnië in het krijt treden. Waartoe nopen al deze overwegingen? Ten eerste tot het besef dat een federaal Europa niet langer te bereiken is. Het is duidelijk dat wat mogelijk was à six, onmogelijk is à quinze, om van meer lidstaten maar te zwijgen. Ten tweede tot de noodzaak dat de Europese Unie zich beperkt tot haar kerntaken, tot wat absoluut noodzakelijk is. Montesquieu zei: als het niet noodzakelijk is een wet in te stellen, is | |
[pagina 192]
| |
het noodzakelijk die wet niet in te stellen. Ik zeg: als het niet noodzakelijk is een bevoegdheid aan Brussel over te dragen, is het noodzakelijk die bevoegdheid niet over te dragen. Qui trop embrasse, mal étreint. De bureaucratisering van de Unie is een groot gevaar, want ze zal de democratische legitimiteit van de nationale regeringen ondermijnen. Nationale wetgeving wordt in het openbaar besproken en verdedigd. Europese wetgeving heeft plaats in de beslotenheid der Raden. Tot slot nog dit. Er wordt tegenwoordig veel gejammerd over de machteloze staat, ja zelfs over het einde van de nationale staat. Nu is het duidelijk dat de globalisering van de economie een feit is dat niemand kan negeren. In Groot-Brittannië zei een voormalige Chancellor of the Exchequer: ‘The plain fact is that the nationstate as it has existed for nearly two centuries is being undermined.’ James Carville, Clintons campagneleider in 1992, zei dat hij vroeger, ingeval van reïncarnatie, op aarde terug had willen komen als president of als paus. ‘But now I want to be the bond market: you can intimidate everybody.’Ga naar eind7 Maar kijk naar de cijfers. Kijk naar het gedeelte van het nationale inkomen waar overheden beslag op leggen. In Singapore is het twintig procent, in de Verenigde Staten 33, in Duitsland 49 procent, in Zweden 68. En het verschil tussen de grootste en de kleinste quote is sinds 1980 alleen maar toegenomen, evenals die ratio zelf tussen 1980 en 1995 is gegroeid, gemiddeld, van 36 tot veertig procent van het bbp. Achter die cijfers liggen belangrijke verschillen in economische filosofie: over de omvang van de verzorgingsstaat, de mate van inkomensnivellering, de aard van industrie- en arbeidsmarktbeleid, en de mededingingspolitiek. Regeringen hebben dus nog steeds veel ruimte voor eigen beleid. Hoe is het dan met de valutamarkten? Zijn ze niet op monetair terrein de baas? Ja, maar dat zijn ze altijd geweest. De devaluatie van het pond sterling in 1967, de curatele van het imf over het Britse beleid in 1969 en de ineenstorting van het Bretton Woods-systeem in 1971 laten zien dat onvoorzichtig beleid altijd wordt afgestraft door de markt. Wat betreft de monetaire politiek hebben regeringen nooit de bevoegdheden gehad die ze nu worden verondersteld te hebben opgegeven. Alleen gaat alles veel sneller. | |
[pagina 193]
| |
Het is waar: de internationale bedreigingen door terrorisme, drugscriminaliteit, langeafstandsnationalisme en milieurampen zijn niet mis te verstaan. Die dwingen tot samenwerking, vooral binnen de Europese Unie. En binnen die Unie komt veel weten regelgeving uit Brussel. Maar het zijn nog altijd ministers en leiders van nationale regeringen die daarin bewilligen en die op beslissende momenten aan de touwtjes trekken. Waarom is de werkloosheid hier zoveel lager dan in Duitsland en Frankrijk? Omdat achtereenvolgende kabinetten hun beleidsruimte beter hebben gebruikt. Op kernpunten wordt nog steeds in Den Haag besloten. |
|