Boren in hard hout
(1998)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
De Nederlandse identiteitDe Vereniging Rembrandt organiseerde in Amsterdam op 5 oktober 1996 een openbare gedachtewisseling over het thema van de Nederlandse identiteit. Ik zei daar het volgende. Mijn bijdrage is in ingekorte vorm gepubliceerd in Het Parool van dezelfde dag. Het is moeilijk voor een land een groots verleden te hebben. In de loop van ongeveer 2700 jaar heeft het Grieks van Homerus zich ontwikkeld tot het moderne, gesproken Grieks, de dimotiki. Hoewel deze taal minder van het klassieke Grieks verschilt dan het Italiaans van het Latijn, zijn er natuurlijk veel essentiële woorden en elementen weggevallen. Omstreeks 1830 kwam het Griekse nationale leven in onafhankelijkheid op gang. Het gevoel ontstond dat de dimotiki een schandelijke verbastering inhield. Herinvoering van het Oudgrieks werd niet voor mogelijk gehouden. Men ging daarom over op een compromistaal, die tussen beide in stond en die men de katharèwoussa, de zuiverende, noemde. Aldus ontstond de diglossie, de tweetaligheid, die tot heel wat ellende heeft geleid. Op 8 november 1901 kwam het in Athene tot een bloedig hoogtepunt. De beweging der Tachtigers - ook daar! - ten gunste van de dimotiki was voornemens de evangeliën uit het oorspronkelijke Grieks in de moderne versie te laten vertalen. In het veelgelezen blad Akropolis verschenen vanaf de zomer de vertaalde evangeliën als feuilleton. Volgens de studenten van de behoudende universiteit van Athene was dit zowel taal- als godsdienstbederf. Op 5 november had er een betoging plaats waarbij kranten werden verbrand en enkele drukpersen werden vernietigd. Toen de Heilige Synode de vertaling eveneens afkeurde, waren de rapen geheel en al gaar. Op 8 november hadden de studenten de universiteit bezet. Ze hadden zich georganiseerd in twee compagnieën om de gebouwen van de krant Akropolis te verwoesten. Leger en politie werden daarop gemobiliseerd. In de namiddag kwam het tot een beslissende slag, | |
[pagina 173]
| |
waarbij acht studenten sneuvelden en 24 gewond raakten. Minister-president en aartsbisschop traden af, maar tot op de dag van vandaag blijft publicatie van vertalingen van het Nieuwe Testament in de dimotiki een door de grondwet verboden zaak.Ga naar eind1 Nederland heeft ook een groots verleden. Zo'n halve eeuw - van het Twaalfjarig Bestand tot het rampjaar 1672 - was de Republiek een wereldmogendheid. Niet alleen de schilderkunst, maar ook de wetenschap stond tot ver over de grens in hoog aanzien. Zoals bekend daalden macht en roem in de achttiende eeuw snel. In zijn Voyage en Hollande schreef Montesquieu op 8 oktober 1729: ‘De financiën van Holland zijn volstrekt verloren. Sinds de oorlog stelt de provincie Holland elke dag nieuwe belastingen in om de lopende uitgaven te dekken.’ Het verband tussen economie, politiek en cultuur is ingewikkeld. De Gentse hoogleraar W. Brulez heeft er een belangwekkende monografie over geschreven onder de naam Cultuur en getal, met als ondertitel Aspecten van de relatie economie-maatschappij-cultuur in Europa tussen 1400 en 1800.Ga naar eind2 Zijn conclusie luidt: ‘Politieke centra waren niet per definitie polen van cultuur, maar bleken het in de praktijk toch veel meer te zijn dan economische centra.’ Ik vermoed dat culturele productie en politiek zelfbewustzijn veelal samengaan. Het Athene van de vijfde eeuw voor Christus, het Florence van de vijftiende eeuw, het Amsterdam van de zeventiende eeuw en het Parijs van de achttiende eeuw vertoonden alle uitzonderlijk politiek zelfbewustzijn, evenals een grote culturele productie. Ik vermoed verder dat politiek zelfbewustzijn uiteindelijk samenhangt met economische dynamiek, want economische achteruitgang leidt uiteindelijk tot politiek verval - soms zelfs tot verlies van onafhankelijkheid. Zulk verval zal zijn culturele uitwerking uiteindelijk niet missen. Dat laat Griekenland ook zien.Ga naar eind3 Van politiek zelfbewustzijn was er in de tijd van patriotten en prinsgezinden weinig over. En de culturele productie van de achttiende eeuw kon dan ook niet in de schaduw van die der zeventiende staan. Velen zagen in dat onze staatsinrichting was achterhaald. Maar er was geen eenstemmigheid over de wijze waarop die moest veranderen. Totdat de napoleontische stoomwals haar moderniseerde. | |
[pagina 174]
| |
Bij het congres van Wenen werd bepaald dat Nederland en België zouden worden samengevoegd als buffer tegen hernieuwde Franse agressie. Even herleefde de droom een belangrijke speler te worden in het concert van Europa. Zoals men weet, heeft die droom niet lang geduurd. Daniel-François-Esprit Auber componeerde zijn opera La Muette de Portici in 1828. Op 25 augustus 1830 werd ze in Brussel opgevoerd. Het thema was een vrijheidsopstand die tweehonderd jaar tevoren in Napels had plaatsgehad. Maar het publiek betrok de opera op de eigen toestand en ging na de voorstelling de straat op met kreten als ‘A bas le roi, à bas les Hollandais’. De Belgische opstand was een feit.Ga naar eind4 In de jaren dertig van de vorige eeuw werkten de Belgen hard aan een geestelijke fundering voor hun nieuwe staat. Ik volg hier de fraaie monografie Een tuchteloos probleem van de Groningse historicus Ernst Kossmann, die als ondertitel heeft De natie in de Nederlanden.Ga naar eind5 In 1834 werd een commissie ingesteld om Belgische kronieken op te sporen en uit te geven. In 1835 moesten in de steden standbeelden van plaatselijke grootheden uit het verleden worden opgericht. Zo werd in 1840 in Antwerpen een standbeeld van Rubens onthuld. Vlaanderen had Rubens. En wie hadden wij? Wij hadden Rembrandt. Hier ontstond in 1841 een particulier initiatief om Rembrandt ook met een standbeeld te eren. Maar waar Antwerpen vijf jaar nodig had gehad om een standbeeld voor Rubens op te richten, was dat van Rembrandt pas na elf jaar gereed. Koning Willem iii was bij de onthulling ervan in 1852 aanwezig. Het kabinet-Thorbecke, dat toen regeerde, ontbrak. Kossmann schrijft: ‘Het was naar zijn [Thorbeckes] mening niet de taak van een liberaal kabinet aan activiteiten van deze aard deel te nemen.’ En hij concludeert: ‘Nationale zelfverheffing of zelfbevestiging stond in België wel, in Nederland niet op de agenda van de regeringspolitiek.’ Afgezien van de straat die naar hem is genoemd, is de dichter J.F. Helmers nu praktisch vergeten. Maar in 1812 schreef hij zijn lofdicht De Hollandsche natie, waarin de regels: ‘En gij, o Rembrandt, gij, Prometheus, die de stralen
der zon als machtig God op uw penseel deed dalen,
| |
[pagina 175]
| |
En 't gloeiend zonnevuur rooft van den hemelboog,
U allen zing ik niet! Gij zijt mijn zang te hoog.’
Toch is de enorme bewondering voor Rembrandt vooral in Duitsland en Frankrijk ontstaan. Zijn recalcitrantie en ongegeneerde zelfstandigheid spoorden met de Sturm und Drang. En de Franse romantische schrijver Théophile Gautier beschrijft hem aldus: ‘Zijn leeuwenklauwen laat hij met onvoorstelbare woestheid over het bitumen gaan. Zijn haar raakt in de war en wordt steeds wilder en roder. Hij vreest geen spelonk meer, hoe diep de duisternis ook is die er heerst.’ De Rembrandt-verering moge ons dan door het buitenland zijn aangereikt, aan het begin van deze eeuw was hij het genie, dat het wezen van het Nederlandse volk uitdrukte. Schmidt-Degener, die van 1921 tot zijn dood in 1941 directeur van het Rijksmuseum is geweest, contrasteerde hem in het opstel ‘Rembrandt en Vondel’ uit 1919 met de ‘van nature Vlaamse dichter’ Vondel. Rembrandt is hier ‘Hollands ware vertegenwoordiger’. Hij blijkt de essentie van ons land tot uitdrukking te brengen.Ga naar eind6 Maar bestaat die essentie wel - die identiteit? Veronderstelt dat begrip niet een tijdloze eigenschap, die onveranderlijk het wezen van een volk moet uitdrukken? Is dat niet een romantisch ideaalbeeld, zoals Kossmann meent, voor zover het al niet degenereert in chauvinisme en xenofobie? In ieder geval is die identiteit hier zwakker dan elders. Ik heb al gezegd dat Nederland elf jaar nodig heeft gehad voor het standbeeld van Rembrandt, waar vijf jaar voor de Antwerpenaren volstond voor dat van Rubens. En het standbeeld in Antwerpen was van brons, dat in Amsterdam van ijzer. Maar België moest nog staat worden. Nederland was het al, sinds 1648, zo niet sinds het Plakkaat van Verlatinghe van 1581. En van 1672 tot 1940 hebben we het altijd goed gehad. In die twee en driekwart eeuw hebben we geen koningen onthoofd en geen hongersnood gekend. Voor de Duitsers waren we steinreiche Holländer, waar de hannekemaaiers voor de oogst naar toe trokken. Bij ons het Palingoproer van 1886, geen Commune van 1871; Troelstra's halfbakken poging tot revolutie, niet die heuse van Lenin en Trotski. Geen vreemde overheersing, maar de oorlogswinst van '14-'18. Wij waren klein maar fijn. Een baken van | |
[pagina 176]
| |
licht in een duistere wereld, zoals de volkenrechtgeleerde Van Vollenhoven het uitdrukte. Onze natiestaat was internationaal aanvaard. Als niemand aan ons twijfelde, waarom zouden wij dat dan zelf doen? Zelfgenoegzaamheid? Zeker. Te over. Maar nationalisme? Dat bestond bij ons niet sinds Johan de Witt door het grauw werd gelyncht. Het bestaat overigens nog steeds niet. Hoe definieert de Franse historicus Ernest Renan nationalisme? ‘De herinnering samen grote daden volbracht te hebben en de wil er nog meer te volbrengen.’ Heb ik het mis als ik hier een echo van Rousseaus volonté generale hoor? In elk geval vindt iedere Franse politicus dat zijn land iets moet doen. Zo onlangs weer in Brussel, bij de herdenking van het honderdvijftigjarig bestaan van de Belgische liberale partij. Bij die gelegenheid zei de voorzitter van de Franse Assemblée, de gaullist Philippe Seguin: ‘Frankrijk moet een project hebben.’ Dat zou een Nederlandse politicus niet gauw zeggen, althans niet op die toon. Natuurlijk hebben we problemen om op te lossen. Maar een nationaal project? In Frankrijk, zo krijgt men soms de indruk, zijn de mensen er voor de staat. Daar zien we de zware hand der jakobijnen. Bij ons is dat zeer zeker niet het geval. De Nederlandse staat is er voor de mensen. Voor ons geen mission civilisatrice, dus ook geen nationalisme. Het leven is er aangenamer op geworden, hoewel minder boeiend. Vandaar ook de afwezigheid van een heftig debat in Nederland over de Europese integratie, zoals in Frankrijk en Engeland, en ook in Denemarken. Moeten we de gulden inwisselen voor de euro? ‘Het zal mijn tijd wel duren.’ Alleen een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken kan de nationale staat ‘een achterhaald idee’ vinden.Ga naar eind7 Maar hoe zit het nu met die identiteit? In het begin van de jaren zeventig bevond ik me in Indonesië, waar ik mijn dochtertje van acht Nederlands moest leren. Ik deed dat aan de hand van een door Godfried Bomans geschreven serie leesboekjes die ‘Pim, Frits en Ida’ heette. In een van die boekjes maakt Ida ruzie met een ander meisje, dat ze eens flink de waarheid vertelt. ‘Dat was niet aardig maar wel eerlijk,’ luidde het commentaar van het boekje. Hoe Hollands en hoe volstrekt on-Indonesisch, dacht ik bij het lezen ervan. Het ergste wat men op Java kan doen, is ie- | |
[pagina 177]
| |
mands gevoelens kwetsen. Zo iemand wordt dan sakit hati, ziek in zijn lever, en dat is een slechte zaak. Bij ons wordt nog de botste opmerking vergeven als hij maar eerlijk wordt bedoeld. We leven in een bekentenissencultuur. Vandaar ook die eindeloze interviews waarmee dag- en weekbladen worden gevuld. En dat vindt men weer terug bij de critici van de Nederlandse kunst. Théophile Thoré bijvoorbeeld, die sprak over de opmerkelijke sincerité van de Hollandse kunst. Of Goethe, die in zijn Über die Gegenstände der bildenden Kunst waardering uitte voor de ‘volmaaktheid van het natuurlijke en alledaagse’ van de Hollandse meesters.Ga naar eind8 Zie ook de bekende begrippen: burgerlijkheid, realisme, afkeer van praal en uiterlijkheid, ingetogenheid, huiselijkheid. ‘De schilders maakten zich noch maatschappelijk, noch als kunstenaar uit de sfeer van het burgerlijke leven los,’ constateerde Huizinga.Ga naar eind9 En wat is daar eigenlijk mis mee? Immanuel Kant heeft zijn leven lang zijn geboorteplaats Königsberg (nu het Russische Kaliningrad) niet verlaten, noch Johannes Vermeer de zijne, Delft. Toch was de eerste een filosofische Allzermalmer en torende de tweede uit boven al zijn tijdgenoten behalve één. Ons kenmerkt een liefde voor de middelmaat, aldus nogmaals Kossmann. Vandaar ‘het onophoudelijk gepraat over de kwalitatieve middelmaat, strategische middenweg, ethische bemiddeling’.Ga naar eind10 ‘In gematigdheid ligt onze veiligheid,’ voeg ik daaraan toe, Horatius en zijn aurea mediocritas citerend. Groots en meeslepend willen wij allen leven. Maar dat zal toch alleen maar kunnen in het leven van de geest. We zijn geen Grieken. Nederlandse studenten zouden zich nooit laten doodschieten voor hun taal. Hoogstens bezetten ze een Maagdenhuis. Maar dan herneemt het leven zijn gang. We plooien, we schikken, we vinden dat we toch ‘allemaal door één deur moeten kunnen gaan’. Het maakt het leven gemakkelijker, maar ook wat saaier. |
|