| |
| |
| |
Washington.
Men of thought and men of action.
Clear the way!
Wanneer ge in Amsterdam een telegram aanbiedt voor Washington, dan zal men u vragen: ‘voor welk Washington?’ want er zijn vele steden van dien naam in de Vereenigde Staten. In tal van Staten heeft men eer willen bewijzen aan den Willem den Zwijger der groote republiek van het Westen, door een stad naar hem te noemen, doch het Washington, waar ik dit schrijf, de hoofdstad der Unie, verdient dien schoonen naam bij uitnemendheid, want ze is gesticht door den edelen vaderlander, ze belichaamt een droom van den grooten president, die eigenhandig den hoeksteen legde van het machtige Kapitool, dat boven de stad in de zon schittert, en zijn wit marmeren koepel tegen het blauw van den zuidelijken hemel van Virginia doet uitkomen.
In Virginia ligt de stad echter niet, en zoo ge daarheen een brief of telegram hebt te adresseeren, o hollandsche moeder van een flinken zoon, die in Amerika gaat reizen om kennis op te doen of fortuin te maken (en, zoo ge er toe besluit, hoop ik dat ge uw knapsten, kloeksten, frischten, meest begaafden jongen daarheen zult zenden, want de mededinging is groot!) dan moet ge achter Washington zetten D.C., wat District of Columbia beteekent. De twee grondleggers van Amerika's macht en grootheid, Columbus en Washington, zijn broederlijk vereenigd in de stad en het district, waaruit de republiek wordt geregeerd. Het district is slechts zestig vier- | |
| |
kante engelsche mijlen groot; het is noch een staat, noch een territoir, maar een onzijdig stukje grond, dat door Maryland en Virginie is afgestaan aan de Republiek, en welks bewoners geen vertegenwoordiger mogen afvaardigen en geen stem hebben in de verkiezing van den president. Het is een onzijdig grondgebied, dat door het congres zelf bestuurd wordt, en waar, onafhankelijk van de regeering van een afzonderlijken staat of groote stad, de wetgevende macht vergadert, het uitvoerend bewind bestuurt en de hoogste rechterlijke macht hare zittingen houdt.
Hoog lag de sneeuw in de breede lanen en straten der stad, toen ik er 's morgens aankwam. In een ar reden wij naar ons hotel, en in een ar vloog ik later door de stad der prachtige afstanden (the city of magnificent distances) gelijk de Amerikanen haar noemen, ‘de stad der prachtige bedoelingen’ (the city of magnificent intentions), gelijk Dickens haar schertsend en plagend doopte.
Het is zeker, dat Washington op groote schaal is aangelegd, in harmonie met de republiek, wier staatkundig middelpunt de stad is. ‘Zoo ge een straat wilt oversteken doet ge verstandig een stoel en wat brood en vleesch mede te nemen, om halverwege te rusten,’ raadt een Engelschman aan, en een ander verzekert dat hij altijd plechtig afscheid van zijn gastheer nam, een kompas in zijn zak stak en 's morgens met het aanbreken van den dag vertrok, als hij naar het uiteinde der stad een ontdekkingsreis ging ondernemen.
Er zijn vijftien lanen (avenues), die door de stad loopen, evenwijdig met de schoone rivier de Potomac; ze dragen den naam der vijftien staten waaruit de Unie bestond bij de stichting der stad; ze zijn van 130 tot 160 voet breed en eenige engelsche mijlen lang. Men gaat niet langs een onafgebroken reeks groote gebouwen en schoone huizen, doch deze verrijzen hier en daar, terwijl houten woningen, schuren en bouwterreinen de tusschenruimte innemen. Het Kapitool en het huis van den president zijn een mijl van elkander af. De meeste huizen zijn wit en geven aan de stad een licht en vroolijk aanzien; met ijs overdekte boomen glinsterden rechts en links van den weg, toen wij, snel door de breede lanen glijdende, achter
| |
| |
een paar echte trotters op aangename wijze kennis maakten met Washington.
Het was druk in de stad en er was een levendig gewoel in de straten, want congres en senaat waren bijeen, en zelfs in de uiterste einden der onafgewerkte stad, die nog in haar kleederen groeien moet, ontmoette men rijtuigen en sleden.
Langs Pennsylvania-Avenue, de hoofdstraat of boulevard der stad, reden wij het eerst naar het huis van den president, wien ik voorgesteld zou worden, en wien elk bezoeker van Washington een bezoek brengt, gelijk men dit in Amsterdam aan het onbewoonde paleis op den Dam doet.
Wanneer men pas uit de oude wereld komt, weigert men aanvankelijk dit bezoek te brengen; men wil niet lastig en onbescheiden zijn, doch men wordt dra overgehaald, omdat de weigering niet begrepen wordt en den amerikaanschen vrienden onaangenaam is, die in deze bescheidenheid een gebrek aan eerbied voor het hoofd der republiek zien.
De gewoonte om iedereen de hand te schudden heerscht epidemisch in de staten. Ik schreef reeds te Boston hoe dat onaangekondigd binnengeloopen van iedereen bij den gouverneur van den Staat mij hinderlijk voorkwam voor dezen hoogen ambtenaar, wiens tijd zoo kostbaar is, en hoe belachelijk ik het vond dat hij ‘als je blieft’ moest spelen tegen den eerste den beste, en maar aan het handjes geven moest blijven, doch in Washington is dit nog erger.
Indien de president der machtige republiek de eenige pomp van het land was en zijn arm de pompslinger, dan zou bij warm weer die slinger niet meer op en neer kunnen gaan dan nu zijn arm.
De president is om tien uur 's morgens op zijn post, en ministers, senatoren, volksvertegenwoordigers en gezanten komen binnen om hem te spreken, terwijl zijn secretaris zijn brieven leest en sorteert. Intusschen wordt zijn zijkamer gevuld met al de bezoekers, die den president komen zien, en niet door den een of ander, die invloed heeft, worden voorgesteld. Heeft men een geleider, dan gaat men naar binnen met gezanten en ministers en breekt de president even zijn gesprek
| |
| |
af om te glimlachen, te buigen, iets beleefds te zeggen en uw hand te schudden. Doch zoo men onaangemeld en onbekend binnen gaat, moet men wachten. J'ai failli attendre, zegt de democratie, als ze even geduld moet oefenen. ‘De president laat lang wachten vandaag, Sah’ (sir, op zijn afrikaansch uitgesproken), zeide eens een oude negerin tot een kennis van mij. Ze was een keukenmeid en kwam klagen, dat de loonen zoo laag waren!
Toen ik het White house inliep, zaten er verschillende jonggehuwde paartjes in de zijkamer te wachten. Ik maakte een praatje met een paar hunner en ze vertelden mij, dat ze op hun huwelijksreis waren, wanneer de jongelui meestal naar Washington gaan en de gelegenheid niet verzuimen ‘to pay their respects to the President!’
‘De president ontvangt!’ wordt geroepen en de menigte dringt naar binnen en ieder schudt den president hand en arm.
How are you, president? Glad to see you looking so well!’ (Hoe gaat het president? Blij dat gij zoo er goed uitziet!) zeide een man, die als een huurkoetsier gekleed was en die een der eersten de kamer binnentrad, waar de president aan een schrijftafel zat, tegenover zijn secretaris. De jonggetrouwden bogen; de president schudde de blozende vrouwtjes de hand en vroeg waar ze gingen wonen.
Ieder kreeg een woord en een handdruk; er was iets gemoedelijks, hartelijks en eenvoudigs in dit bezoek van het volk aan zijn president, dat mij werkelijk trof en aangenaam stemde, na mij belachelijk te hebben geschenen. De mannen waren in hun dagelijksch gewaad; er was slechts één heer met een rok, die hem te groot was en waarvan de slippen bijna op den grond hingen, doch een lichtgrijze broek en blauwe shawldas protesteerden tegen elk vermoeden dat hij deftig wilde zijn. De heer Berry, een engelsch schrijver, die hier verleden jaar was, vertelt dat hij zich bij het binnenkomen van het White House verontschuldigde, niet met rok en witte das gekleed te zijn. De bediende die hem binnen liet, droeg geen livrei en antwoordde met een glimlach:
- All right sir, all right! de president zal u gaarne
| |
| |
zien, hoe ge ook gekleed zijt. Er is juist een gezelschap naar binnen gegaan, geef mij uw kaartje maar, dan zal ik u dadelijk binnenleiden.
- ‘Ontvangt de president ieder, die binnenloopt?’
- ‘Ja iedereen, die hem niet om een post komt vragen. Maar de sollicitanten kennen we spoedig en hen weren we. Ze vinden elders gelegenheid den president te zien. Maar wij vinden het altijd aangenaam als vreemdelingen ons komen zien.’
Op dit oogenblik kwam een amerikaansch burger binnen, die zijn voornemen kenbaar maakte om het hoofd van den staat te zien. Zijn costuum stelde ons gerust over het onze. Hij was een landbouwer uit het verre Westen en scheen zoo pas uit een van zijn akkers te zijn opgedolven en veel geleden te hebben, terwijl dit geschiedde. Zijn hooge waterlaarzen waren bemodderd; er waren scheuren in zijn jas en zijn hoed was eens een hoed geweest. Maar onbezorgd en onbeschroomd ging hij voor den spiegel staan om zijn vuil, gekreukeld boordje wat recht te trekken en hij ‘giste dat hij binnen zou stappen zoo de president hem ontvangen kon.’ Hij gaf als zijn naam op: William B. Hoskin, van Whitesville, Nebraska. De president stond op, toen dit kind der vrije republiek werd binnengelaten.
De President. Goede morgen mijnheer Hoskin (en ze schudden elkander hartelijk de hand). Zijt ge pas in Washington gekomen?
De heer Hoskin. Ik kwam met den ochtendtrein, president. Ik ga naar Baltimore en dacht dat ik niet beter kon doen dan hier even aan te komen.
De President. En hoe staan de zaken in Whitesville? Zijt ge een landbouwer?
De heer Hoskin. Ja, ik doe mijn best met een honderd-acre lapje. Het koren (de maïs) kwam van 't jaar niet zoo vlug op als gewoonlijk, maar als het voorjaar wat vroeg invalt, zullen we, geloof ik, aanstaanden oogst wat te doen hebben, dat zeg ik u!
De President. Wel ik ben verheugd u gezien te hebben. Goeden morgen!’
| |
| |
En na een langdurig handschudden verliet de heer Hoskin de kamer, na ons vaarwel geknikt te hebben.
- ‘Hoe gaat het u mijne heeren? zeide nu de president tot den heer Berry en zijne vrienden. Ge komt van Schotland, geloof ik?’
- ‘Ja, mijnheer.’
- ‘Wel, ik heb een warm hart voor Schotland. Ge hebt daar een slechten tijd gehad deze laatste maanden.’
- ‘Ja, erg ongunstig.’
- ‘De zaken gaan er zeker nog niet erg vlot? Maakt ge een reis door de Staten?’
- ‘We zijn juist begonnen.’
- ‘Wel, mijneheeren, ik hoop dat ge die reis aangenaam zult vinden en prettige herinneringen van Amerika zult medenemen naar Europa. En nu moet ik u goeden morgen zeggen, daar ik veel te doen heb.’
Nu schudden allen den president voor de tweede maal de hand en gingen weg om voor anderen plaats te maken.’
De president moet het een moeielijke taak vinden iederen vrijen onafhankelijken burger te ontvangen, wanneer het dezen goeddunkt, doch zijn secretaris vertelde dat de president er vermaak in schept met zoo weinig moeite aan honderden veel genoegen te kunnen doen.
Een journalist, die met mij was, zeide dat allen die den president gezien hebben, naar hun huis gaan, dat vaak in 't Noorden of Zuiden of Westen gelegen is, vervuld met het groote nieuws dat ze den President gezien en gesproken en zijn hand geschud hebben. Dit onderhoud is een groote gebeurtenis in het leven van duizenden, en brengt volk en centraal bestuur tot een. De president gevoelt en beseft dit, en geeft u zulk een hartelijken handdruk, dat men onwillekeurig denkt, dat hij u jaren lang gekend heeft.
En de president leert al pratende met het volk, en belangstelling toonend voor ieders werk en huiselijk leven, dus veel wat op geen europeesche audientie geleerd wordt. ‘De man die zijn eigen huis het liefst heeft, heeft ook zijn vaderland het meest lief,’ moet de president onlangs eens gezegd hebben, en deze woorden zijn van goud. De vertrouwelijke, hartelijke
| |
| |
wijze waarop het hoofd van dit reusachtige vaste land, wiens veto geducht is, die generaals en ministers aanstelt en over groote macht beschikt, omgaat met het volk, wekt iets van die persoonlijke loyauteit, welke kleur en poëzie geeft aan vaderlandsliefde, en zijn belangstelling in het huiselijk leven van den geringsten burger doet goed en versterkt het hart van hen die hem de hand schudden. Het hart is de beweegkracht van het nationale leven, en tot het hart van het volk spreekt de eenvoudige, vriendelijke ontvangst, die de president der republiek ieder geeft.
Deze ‘pumphandle ceremony’, gelijk men haar in de Staten noemt, kenschetst de oppermachtige democratie van de Vereenigde Staten, maar men lacht er niet meer om, wanneer men beseft dat dit algemeene handschudden toch eigenlijk het symbool is van een eendracht, een hartelijke verhouding, een broederschap, vrijheid en gelijkheid, welke aan het amerikaansche volk grooter kansen aanbieden dan ooit een volk genoot, om zich krachtig, en eendrachtig te ontwikkelen.
Ik zou vele bladzijden kunnen vullen met lof en innige waardeering over Washington, de hoofdstad der republiek, en elke regel er van zou volkomen waar zijn. Want de stad doet u Amerika begrijpen en u beseffen niet alleen wat Washington wilde en voorzag, maar ook wat de republiek gedaan heeft en nog doen zal.
De grootschheid en majesteit van het heerlijke Kapitool, dat op een heuvel gelegen, boven de groote stad zich verheft, gaat alle verwachting te boven. Gedeeltelijk van witten zandsteen, gedeeltelijk van marmer gebouwd, strekt het breede gebouw zich ver in de lengte uit, eindigende in porticos met tal van hooge pilaren. Langs een breede reeks treden stijgt men op tot het portiek onder den 300 voet hoogen koepel, die de gedachten naar de St. Pieterskerk van Rome voert. Het uitzicht van daar over de kronkelende Potomac, de stad in de diepte en de heuvels van Virginia is treffend en schoon. Behalve enkele kathedralen heeft nooit een gebouw zoo diepen indruk op mij gemaakt, als dit grootsche, eenvoudige Kapitool op den heuvel van Washington.
| |
| |
Zoo men den eenen diepen indruk op den anderen wil laten volgen, gaat men van het Kapitool naar het Department of the Interior, dat over het algemeen het Patent Office genoemd wordt, omdat de zalen van het octrooi-bureel het grootste deel van het gebouw innemen, wat zeker een amerikaansch departement van Binnenlandsche Zaken kenschetst. De modellen van al de werktuigen, gepatenteerd sinds dit bureel bestaat, worden hier tentoongesteld en men bewondert om strijd de buitengewone vindingrijkheid, ja het werktuigkundig genie der Amerikanen en de knapheid en het geheugen der ambtenaren, die zorgen moeten dat een zelfde vinding niet tweemaal gepatenteerd wordt. Ik ging de groote zalen door met een jeugdigen uitvinder, die als werkjongen bij een horlogemaker begonnen, vóór zijn dertigste jaar 120 octrooien op uitvindingen had genomen en met al zijne nieuwe werktuigen het werk van duizende handen spaarde. Hij was Duitscher van geboorte, en op zijn vijfde jaar in de Staten gekomen, maar de heerlijke vrijheid, de opwekkende lucht, de rustelooze wedijver en de groote voordeelen welke een uitvinder hier dadelijk geniet, maken dat de Duitschers hier tienmaal vindingrijker zijn dan in hun eigen land.
Amerika is het eenige land waar men met slechts weinig kosten octrooi kan nemen, zoodat de werkman die een verbetering maakt in een werktuig, onmiddellijk geld wint. Dit moedigt aan. Als een europeesch werkman een paar duizend kisten van gelijke grootte moet zagen, schaven en spijkeren, arbeidt hij geduldig door, en maakt de eene kist na de andere. Maar een amerikaansch werkman heeft zijn vijftigste plank nog niet gezaagd, of hij begint na te gaan hoe hij dat vervelende werk sneller en gemakkelijker kan doen. Krijgt hij een gedachte, dan helpt zijn patroon hem, en gelukt het hem zijn denkbeeld practisch uit te werken en tijd en arbeid te besparen, dan is hij een onafhankelijk, vaak een rijk man, eer hij het weet.
Gaande door de straten en openbare gebouwen van Washington is het echter niet alleen bewondering, welke men gevoelt.
Er is veel in de hoofdstad der republiek dat zeer hinderlijk
| |
| |
is, vooral indien men in de gelegenheid is partijmenners over hun tegenstanders te hooren spreken, in welk geval men schier ongeloofelijke verhalen van omkooping en bedrog verneemt.
Toen ik in Washington was, sprak men algemeen over een roman, genaamd Democracy, door een onbekende geschreven, waarin met buitengewoon talent in Silas P. Ratcliffe, het beeld wordt gebeiteld van den geslepen, oneerlijken wirepuller, of partijmenner van beroep, die het amerikaansche public life schandvlekt en mannen van eer er uit weert. Dat er veel waarheid is in dit boek - dat een nieuwen Thackeray, die zijn naam nog geheim houdt, tot schrijver heeft - werd zelfs niet ontkend door hen, die er zich het toornigst over uitlieten. Menige ernstige en vaderlandlievende Amerikaan, die met weerzin gewaagde van het onzedelijk geknoei in Congres en Senaat, sprak echter tevens de innige overtuiging uit, dat deze omkoopbaarheid en veilheid - welke aan die van zoovele staatslieden en edelen in het Engeland der Georges deed denken - slechts een tijd van overgang kenmerkten, en dat weldra de oneerlijke intriganten tot de orde zouden geroepen worden.
‘De burgers hebben het nu zoo druk met het ontginnen van ons reusachtig land en met geld verdienen, dat hun de tijd ontbreekt schoon schip te maken,’ zeide glimlachend een Amerikaan, die met diepe minachting sprak van vele bekende staatslieden. ‘En vergeet niet’, voegde hij er aan toe, ‘dat, niettegenstaande al dit knoeien, mannen van eer als Lincoln, Hayes en Garfield toch president worden, en dat het bederf in het openbare leven niet zoo diep ingeworteld is als eens de slavernij was in de maatschappij. Zoodra het volk de wirepullers moede is, zal hier in Washington een bezemslag - Hercules waardig - worden gegeven door de breede straten.’
Ik deel volkomen in het vertrouwen dat dit geschieden zal, indien het volk maar eerst de tegenwoordige onzinnige partijverdeeling kan afschudden, voor welke sinds de afschaffing der slavernij alle redelijke grond en voorwendsel ontbreekt.
Washington waarschuwde in zijn treffend farewell address reeds tegen die ‘party spirit’ - welke men eerst goed leert kennen in de stad naar hem genoemd - als tegen een der
| |
| |
grootste gevaren voor de republiek. Partijen zijn noodig in den staat. Burgers, die een gemeenschappelijke overtuiging hebben, die een groot beginsel willen dienen, sluiten zich aan een en organiseeren zich, doch wanneer de partij niet langer een beginsel, een ideaal dient, maar ter wille van macht, ambten en geld aan de partij de liefde en loyauteit gewijd worden, welke men den staat, het vaderland schuldig is, dan wordt partijgeest een vloek voor een land. Dit is het geval in de Unie, sinds de verdeeling der burgers in democraten en republikeinen niets meer beteekent. De overwinning van de eene partij aan de stembus beteekent dat de andere partij, of de helft van het volk, ten minste voor vier jaar zal uitgesloten zijn van alle aandeel in 's lands regeering en burgerlijk bestuur.
Alle ambtenaren, groot en klein, zonder eenig onderscheid, worden aangesteld door den nieuwen president en treden met hem af. Partijstrijd is dus voor ambtenaren een gevecht voor het behoud van hun bestaan. Die voor zijn partij niet werkt, den ‘bosses’ of partijmenners niet aangenaam is, wordt niet herkozen, ook niet al wint zijn partij. De winners hebben geld noodig voor den verkiezingsstrijd en eischen daartoe den bijstand van alle gesalariëerde ambtenaren. Deze drukkende belasting maakt het telkens noodzakelijk dat de salarissen verhoogd worden, zoodat het geheele volk ten slotte betaalt voor de verkiezingsuitgaven der heerschende partij. Wanneer men de salarissen der ambtenaren op twintig millioen dollars berekent - en ze bedragen meer dan dit! - dan stelt de 5%, die ten dienste der partij daarvan geheven wordt, een millioen dollars ter beschikking van de partijmenners, die bij de volgende presidents-verkiezing weder de zegepraal willen behalen. De oppositie moet daartegen strijden met behulp alleen van vrijwillige bijdragen, en deze onbillijkheid wordt bitter gevoeld door de partij, die niet op het kussen is.
Ambtenaren worden uitsluitend verkozen als belooning voor diensten der partij bewezen, en het is enkel noodig voor een candidaat de voorspraak te verkrijgen van een invloedrijken staatsman of partijmenner. Toen Lincoln president was werd hem te Washington het leven zuur gemaakt door een der partij- | |
| |
menners, die tevens makelaars in ambten zijn, genaamd Jones. Men vroeg den president eens hoe hij zijn dag verdeelde, waarop hij antwoordde: ‘'s morgens als ik wakker word doe ik mijn ochtendgebed, en dan kijk ik onder mijn ledikant of Jones zich daar ook verborgen heeft, en ik dank God als de man er niet is.’
Indien de president alleen de benoemingen deed, dan ware de toestand beter dan hij is, doch de wetgevende macht heeft jaar aan jaar meer van de bevoegdheid der uitvoerende macht, om benoemingen te doen, afgeknibbeld en geannexeerd, aldus de verantwoordelijkheid van het bestuur voor de benoemingen verzwakkende.
Met geen man van zaken, geen landbouwer of fabrikant kan men spreken of hij erkent dat het binnenlandsch bestuur en de wijze van benoeming moeten hervormd worden, doch de menners of ‘bosses’ der republikeinsche partij, willen van zulke hervorming niets weten. Wie beseffen wil hoe verontwaardigd reeds het enkele gewag maken er van een ‘boss’ maakt, leze in Democracy de beschrijving van de houding en woorden van Senator Ratcliffe, toen de heer French, het lid van het congres uit Connecticut, in zijn tegenwoordigheid civil-service reform noemde.
Het eenige wat men tot hun verontschuldiging kan aanvoeren is, dat het vraagstuk der hervorming van het binnenlandsch bestuur niet zoo eenvoudig is als het lijkt. Honderden eerlijke, ernstige mannen, die tegen het tegenwoordig stelsel zijn, missen de overtuiging dat de vervanging van het stelsel door benoeming van ambtenaren voor hun leven, nadat ze een vergelijkend examen hebben afgelegd, beter zou werken.
Geen machinerie kan baten, zoo de machinist niet kundig en handig is, geen regeeringsstelsel kan nuttig werken, tenzij men mannen van karakter en kunde hebbe, die het leiden. Hoe die ambtenaren te vinden? De vergelijkende examens aan China ontleend verhinderen misbruiken, beletten - in zekere mate - dat ongeschikte lieden door kruiwagens en voorspraak bevorderd worden.... maar tevens nemen ze verantwoordelijkheid van de schouders die haar behoorden te dragen! Geen koop- | |
| |
man, geen fabrikant, die eigen zaken drijft, zou een kassier, een correspondent, een makelaar of agent aanstellen na vergelijkend examen. Een eindexamen van handelsschool of burgerschool geeft hem geen waarborgen - hij weet het bij ervaring - dat zelfs voor het werk van eerstbeginnenden een geëxamineerde in schoolkennis geschikt is. Een handelaar kan eerst door ondervinding leeren wie geschikt is voor het practische leven en wie niet. Geen examen toont aan of iemand een goed opmerker is, menschenkennis en takt heeft, ijverig, trouw en handig is, of hij snel een besluit kan nemen, met eenige oorspronkelijkheid en onafhankelijkheid kan oordeelen, niet tegen verantwoordelijkheid opziet en ambitie heeft.
Vergelijkende examens in schoolkennis, onmogelijk als waarborg voor een aanstelling op een kantoor, worden echter in menigen staat bij de keuze van ambtenaars voorgeschreven. De groote vennootschap, waartoe iedere burger behoort, kiest zijn dienaren op andere wijze dan bankiers en reeders, en wanneer men in Amerika over civil service reform spreekt, bespeurt men dra dat het niet zoo gemakkelijk is een goed stelsel voor benoeming van ambtenaren aan te bevelen. Het gewone argument van hen, die van geen hervorming weten willen, is altijd: dat aanstellingen voor het leven een ‘aristocratie van ambtenaars’ (an aristocracy of office-holders) in het leven roepen. De ambtenaar, die zeker van zijn post is, zoolang hij niet oneerlijk of volslagen onbekwaam is, wordt deel van een werktuig, krijgt sleur, routine en blinde gehechtheid aan gevestigde gewoonten en methodes lief, haat hervorming en ieder werk dat een weinig ongewoon is. De voor het leven aangestelde ambtenaar is het type van den conservatief, die alles waaraan hij gewoon is heilig, en dus elke verandering heiligschennis acht. Hij krijgt langzamerhand het denkbeeld, dat hij eigenaar van zijn post en de meerdere is van het publiek dat hij bedient. Hij wordt aanmatigend, werkt iedereen tegen, wiens ijver of denkbeelden eenigen inbreuk zouden kunnen maken op zijn gewoonten, en van niemand lijdt het volk zooveel tegenwerking als van ambtenaars, die blijven, in departementen welker ministers vaak veranderen.
| |
| |
Amerikanen, die in Europa met ambtenaars kennis hebben gemaakt, spreken vaak van de onbeschoftheden van een insolent bureaucracy, doch behalve dat ambtenaren, voor vier jaren aangesteld, gedurende dien tijd aanmatigend genoeg kunnen zijn, vooral tegen leden der tegenpartij, kunnen hoofdambte naren bij een goede inrichting, even goed zorgen dat hun ondergeschikten zich beleefd en hulpvaardig toonen jegens het publiek als dat ze eerlijk en sober zijn.
Niettemin is de vrees voor bureaucratie en voor aanstelling door vergelijkende examens even algemeen als diep gevoeld.
Men leze slechts wat voortreffelijke mannen, diepe denkers als rechter Tourgee daarover schreef in the North American Review van April 1881, en men zal zien dat het niet aangaat die vrees gemaakt en oneerlijk te achten. Zij die aarzelen om het bestaande stelsel omver te werpen, doen dit allen niet wegens gemeene en zelfzuchtige beweegredenen, ze twijfelen niet of het bestaande stelsel schandelijk is en slecht werkt, maar ze twijfelen of het voorgestelde geneesmiddel goed en ingrijpend is.
Al is het dan ook niet door vergelijkende examens in boekenkennis, zal toch ongetwijfeld door eenige krachtige maatregelen binnen eenige jaren het binnenlandsch bestuur hervormd worden.
De civil service reform in de Unie zal even zeker plaats hebben als de afschaffing der rotten boroughs in Engeland. Zij die over misbruiken in de Unie klagen vergeten te veel, dat Europa zijn honderdduizende onopgevoeden en onwetenden jaarlijks naar de groote republiek zendt, en dat het tijd vordert eer deze lieden genoeg tucht en zelfbedwang verstaan om de vrijheid niet te misbruiken. Ze vergeten te veel hoe nog zeer kort geleden de toestand in Engeland was. Een man van eer, een groot generaal en welwillend staatsman als de hertog van Wellington, zeide herhaaldelijk, dat hij niet besefte hoe geregeerd kon worden, ‘how the king's government was to be carried on’, zonder het schandelijk stelsel der rotten boroughs, waardoor groote landeigenaars volksvertegenwoordigers konden aanstellen, gelijk ze dit hun lakei deden, en die in de stemmen, waarover ze beschikten, handel dreven.
| |
| |
Evenmin kunnen vele amerikaansche staatslieden zich op het oogenblik voorstellen, hoe regeering mogelijk is met permanente ambtenaars, die enkel afgezet worden wegens ongeschiktheid en oneerlijkheid, en die op hun ouden dag gepensioneerd worden. Zij bevatten niet hoe ‘the people's government is to be carried on’, zonder dat de overwinnende partij de buit verdeelt en al de ambten weggeeft aan partijgangers, die dan ook weder hun diensten en een jaarlijksche som schuldig zijn tot handhaving der partij.
Wanneer vroegere planters uit het Zuiden het beleven dat negers burgers zijn, met gelijke rechten als zij, en de wereld dus onderst boven is gekeerd, mag men gerust aannemen dat Amerikanen van veertig jaar het nog beleven zullen, dat het ‘spoils system’ wordt afgeschaft, en dat 's lands ambtenaren niet langer misbruikt zullen worden als een tijdelijke verkiezingsmachine.
Het volk is zeventien jaar geleden weder aan het werk getogen na een langen bloedigen burgeroorlog, welke gedeelten van het land verwoestte, duizenden levens kostte en een schuld van twee duizend millioen dollars achterliet. Gedurende een geheel menschengeslacht was de instelling der slavernij, die door den oorlog is opgeheven, de groote strijdvraag, met uitsluiting van alle andere maatschappelijke en staatkundige vraagstukken. Na den oorlog moest het Zuiden weder geassimileerd worden met het Noorden, moesten alle soldaten weder vrije burgers worden en moest de demoraliseerende invloed van het oninwisselbare papieren geld weerstaan worden. In de laatste jaren zijn vele dezer bezwaren overwonnen. Duizenden zijn rijk geworden en hebben vrijen tijd gewonnen, om aan den staat een deel van hun denk- en werkkracht te kunnen wijden; het Zuiden eischt alle aandacht niet langer, de oude partijleuzen hebben geene beteekenis meer, en duizenden schamen zich diep over al de ongerechtigheid van the civil service. Het amerikaansche volk is geduldig genoeg, totdat het plotseling een krassen maatregel neemt.
Toen de groote olifant Jumbo in New-York aankwam, poogde men hem in Madison Square Garden voorloopig een verblijf- | |
| |
plaats te geven. Een zware ketting werd aan een ring om zijn achterpoot geklonken en bevestigd aan een lange dikke ijzeren staaf, welke in haar volle lengte in den harden grond gedreven was. Dierentemmers van groote ervaring verzekerden dat men Jumbo nu verhinderd had zich te bewegen. Jumbo had oogenschijnlijk volkomen onverschillig al dit morrelen met staven en kettingen aanschouwd. Toen lichtte hij op een afgetrokken, slaperige manier even zijn poot op. Als een asperge gleed de ijzeren paal uit den grond, en de ketting met den paal aan het einde krulde als een zweepsnoer door de lucht, tot niet gering gevaar der dierentemmers. Jumbo wist niet dat hij iets buitengewoons gedaan had, zette zijn poot weder neer en nam met zijn snuit een amandeltje op. Gelijk de New-York Tribune opmerkte, was het de meening der toeschouwers dat Jumbo over veel latente kracht beschikte.
Wanneer ik hoor verzekeren dat de amerikaansche partijmenners het groote amerikaansche volk getemd en geketend hebben, en dat deze eerlijke, edelmoedige natie blijvend zal dulden, dat schandelijke misbruiken gehandhaafd worden, dat er straffeloos gestolen en bedrogen wordt door partijmenners en omkoopbare ambtenaren, dan denk ik aan Jumbo. Het amerikaansche volk duldde slavernij lange jaren; toen hief het den geboeiden voet omhoog.... en het rijke, gelukkige land, het herlevende Zuiden, het bevolkte Westen toonen de gevolgen.
Oogenschijnlijk onverschillig aanschouwt datzelfde volk andere schandelijke misbruiken, totdat zijn geduld weder ten einde is, en dan snort met snerpend gesis het zweepkoord door de lucht en zullen de lachende temmers wel doen met te bidden, dat ze ketting en staaf niet op den nek krijgen. We zeggen nog eens met de Tribune: Er is veel latente kracht zoo in het amerikaansche volk als in Jumbo.
|
|