| |
| |
| |
Besluit.
Gedacht - gewerkt - gebeden!
En vroegst en jongst verleden
Tot uit het schemerduister
Voor aller oog de luister
Eens nieuwen morgens daagt!
We hebben onzen tocht, van Noorden tot Zuiden, door de groote republiek nu ten einde gebracht. Laat ons met een laatste blik op het Kapitool afscheid nemen van dit machtige rijk der toekomst, waar de vermenging der europeesche rassen op een reusachtig vasteland, dat eens door een paar honderd millioen Engelsch sprekende Amerikanen bewoond zal worden, der wereld een wijder beschaving, grooter voorspoed, algemeener geluk zal geven, dan we gelooven dat ze ooit zag.
Daar heft het groote Kapitool zijn witten koepel tegen de zonnige blauwe lucht van Virginia. De koepel werd versierd en voltooid toen de rebellen, in hun kamp verschanst, van daar konden gezien worden. Van zelfvertrouwen en hoopvolle moed getuigt dit, gelijk de vestiging van Leiden's hoogeschool weleer deed. Omlaag ziende van het marmeren terras, ziet men links en rechts schuren, onvoltooide huizen, onvolbouwde straten, hoopen zand en steenen; er is iets voorloopigs, ongeacheveerds in de stad, dat aan een kamp doet denken, doch de straten zijn breed, on a fait grand, men heeft in grootsche evenredig- | |
| |
heden de hoofdstad van het machtige rijk aangelegd. En als men van de nog onaanzienlijke omgeving omhoog ziet naar dat machtige, breede gebouw, met zijn cascades witte marmeren trappen, zijn stralenden koepel, tronend in de hooge lucht, dan wordt men diep getroffen door den grootschen eenvoud en men acht het gebouw den roem en de macht waardig, welke jaarlijks meer en meer het deel der Republiek worden. Het Kapitool is een getuige der toekomst van Amerika.
De jeugd der amerikaansche republiek is thans voorbij; de bezwaren en zorgen van den meest verantwoordelijken leeftijd doen zich gevoelen en de oude maatschappelijke vraagstukken, waarover Europa zich sedert lang het hoofd breekt, eischen nu ook een antwoord in de nieuwe wereld. Dat de groote republiek echter beter in de gelegenheid is eene bevredigende oplossing te vinden, dan tot nu toe mogelijk was, is mijn vaste overtuiging. Dit meen ik niet omdat ik blind ben voor de fouten en zwakheden, zoo van volk als regeeringsstelsel, omdat ik niet zie wat de gevolgen kunnen zijn, wanneer die onstuimige stroom der europeesche landverhuizing niet langer breede akkers vindt, waarop hij nu zijn verdelgende kracht breekt, en vruchtbaarmakend zich verspreidt.
Ontegenzeggelijk bedreigen groote gevaren de democratie. Zal het monster, dat de oude wereld bedreigt, en dat uit armoede en verlaging ontspruit en ontkiemt, gelijk de hydra uit modder, zal het communisme de amerikaansche democratie doen ontaarden, als het land niet langer voor het grijpen is? Zullen de groote fabrieksteden nihilisme en socialisme in de hand werken, ook in Amerika? En vooral, zullen de reusachtige Monte-Christo-fortuinen er toe bijdragen, om een nieuwe en gevaarlijker aristocratie dan de oude in het leven te brengen, die de democratie verlaagt, in banden legt en klassenhaat doet geboren worden?
Ik geloof dat deze gevaren bestaan, doch dat het frissche instinkt, het gezond verstand der amerikaansche burgers ze zullen overwinnen.
De grootste gevaren zijn reeds overwonnen, en zelfs de gewichtige vraag: ‘Wat moet men met de negers aanvangen?’
| |
| |
schijnt langzamerhand bevredigend beantwoord te worden.
De andere vraag: wat moet men met de kapitalisten en monopolisten doen? hoe kan men spoorweg-koningen als Vanderbilt onschadelijk maken? wekt wel veel hartstocht en opwinding, doch schijnt mij niet zoo gewichtig als aan vele mijner amerikaansche vrienden. Ik erken dat de macht van enkele amerikaansche millionairs groot is, en dat een samenspanning van velen hunner den uitvoer van graan of katoen zou kunnen tegenhouden gedurende eenige maanden, om dus de prijzen op te drijven. Er zijn combinaties van spoorwegen, welke tachtigduizend mijlen onder de contrôle van een directie plaatsen, en als men aan het kapitaal, de macht, het leger beambten en werklieden denkt, waarover ze dus beschikt, vraagt menigeen zich af, wat de staatkundige, maatschappelijke en finantieele gevolgen hiervan kunnen zijn.
De spoorwegen geven op het oogenblik werk aan een dertigste deel van het volk. Van de 1.600.000 personen dus werkzaam, zijn 400.000 bezig aan het leggen van nieuwe banen. Met inbegrip van de werklieden in de constructie-winkels, zijn twaalf man per mijl noodig om den spoorweg te exploiteeren.
Men zou de spoorwegbeambten het staande leger van Amerika kunnen noemen, dat, volgens de meening van velen den staat met militarisme en een nieuw soort dictators bedreigt.
Zij die deze macht vreezen, hebben een Anti-Monopoly League opgericht, welke zich voorstelt der spoorwegdirecties te beletten ‘het brood, het vleesch en de brandstoffen der groote menigte te belasten door hooge vrachten te eischen.’ Senator Windom, die minister van finantiën geweest is, steunt deze vereeniging, omdat hij beweert dat er vier mannen in de Unie zijn, die met een kras van de pen de waarde van eigendom in de Vereenigde Staten met honderden millioenen verlagen kunnen, en over een macht beschikken, welke in Engeland den troon op zijn grondslagen zou doen schudden.
De populaire predikanten hebben zich ook aangegord tegen de monopolisten en de WelEerwaarde heer Henry Ward Beecher - dien ik te New-York hoorde preeken - heeft uit den preekstoel een hevigen aanval op het monopolie-stelsel gedaan.
| |
| |
‘Indien de monopolisten het noodig vonden,’ zeide hij, ‘dat de republiek een president had, die ten gunste van spoorwegmonopolie was, dan zouden de eigenaars van vijf groote spoorwegen hem kunnen doen verkiezen.’
Ik geloof niet dat Amerika's voorspoed of het geluk der bevolking eenig gevaar loopt van de gevreesde monopolisten, die zelve, dunkt mij, grooter gevaar loopen dan veroorzaken. De aanleg van nieuwe lijnen is vrij, en aan mededinging heeft de staat dus feitelijk het toezicht op de spoorwegen overgelaten. Deze liggen onder tal van jurisdicties en lijden door afwezigheid van staats-contrôle vaak groote schade. Mededinging in Amerika is geen kinderspel. Een ras administrateurs is gekweekt, wier eenig levensdoel is voor hun maatschappij te ijveren en te beletten dat de concurrent iets verkrijgt. Zoo fel is die mededinging - waarbij al de listen, slimheden, stoute invallen gebezigd worden van Roodhuiden op het oorlogspad - dat twee concurreerende lijnen er nooit in slagen een in beider oog billijke verdeeling van het werk en de winst te maken, ten einde uitputtende mededinging te voorkomen. Hoe zouden zulke tegenstanders zich kunnen vereenigen om de regeering te dwingen? De geduchte monopolisten zijn er nooit in geslaagd om het inkomend recht op spoorwegstaven en locomotieven af te schaffen of zelfs te verlagen, waardoor hun toch millioenen en millioenen gespaard zouden zijn. De vrees voor de monopolisten zou begrijpelijk zijn, indien ze het publiek slecht en duur bedienden, maar het tegendeel is waar. Goedkooper kan graan en kunnen passagiers al niet vervoerd worden, dan in Amerika geschiedt. De spoorweg-directeuren van Amerika schijnen mij de beste administrateuren der wereld te zijn, en op lange spoorwegtochten hoorde ik in menig gesprek verwondering uitdrukken, hoe het hun mogelijk was zoo goedkoop te vervoeren. Welk een genie voor organisatie moet de man hebben, die 25.000 man gebruikt om een dividend te winnen op spoorwegen, die van dertig- tot honderdduizend dollars de mijl gekost hebben, door vrachtgoederen er over te vervoeren voor minder dan een hollandsche cent per duizend kilo en per mijl!
De traffic manager van een amerikaanschen spoorweg moet
| |
| |
over gaven beschikken, die hem in oorlogstijd tot een groot generaal zouden maken, maar de vijand, die voor hem te vreezen heeft, is niet het volk, maar de concurrent en - zoo hij niet goed gecontroleerd wordt - de aandeelhouder. Indien men de beambten der spoorwegen een staand leger wil noemen, dan vestigt juist die naam op het geluk en den zegen van Amerika de aandacht.
Het volk heeft geen buitenlandschen vijand en behoeft dus niet voor een oorlogsvloot of groote legers te betalen: het handhaaft geen orde en tucht in aziatische rijken; het treedt zelfs niet als scheidsrechter op, als Chili en Peru elkander verminken en uitmergelen, en wellicht is dit zelfs de keerzijde van het schoone tafereel.
Europa moet met Amerika mededingen met een blok lood aan het been. De reusachtige staande legers, door algemeenen dienstplicht of conscriptie bijeen gekregen, eischen zware belastingen en onttrekken honderdduizende sterke armen aan het dagelijksch werk. Engeland heeft wel enkel huursoldaten, maar daarentegen staatslieden als lord Beaconsfield, die aan een nutteloozen, onrechtvaardigen oorlog in Afghanistan een 20 millioen pond sterling en vele soldaten opofferen. Voor die som werden eenige Afghanen opgehangen en enkele dorpen verbrand, maar wat hadden de Engelschen voor dit zelfde geld niet veel kunnen doen tot leniging van het pauperisme en de ontevredenheid in Ierland!
De groote democratische republiek heeft de stoffelijke en zedelijke overwinning behaald, van haar oorlogsschuld en papierengeld zonder gedeeltelijke repudiatie, te betalen, en ze is die roemrijke victorie meer schuldig aan hare kapitalisten, haar uitvinders, spoorwegdirecteurs en landbouwers dan aan haar staatslieden en officieele vertegenwoordigers.
In enkele weken door het groote land spoedende, leerde ik de kapitalisten, die de spoorwegen legden, als groote weldoeners zoo van oude als van nieuwe wereld waardeeren. De onnadenkende lieden, die antagonisme ontdekken tusschen kapitaal en arbeid, zien niet in dat door de mededinging tusschen kapitalisten het kapitaal jaarlijks meer produceert en dat het de
| |
| |
weldoener is, die honderdduizende hongerigen voedt. Het waren de kapitalisten die de spoorwegen legden van Atlantischen Oceaan tot Stille Zuidzee; die, onderling mededingend, de kosten van vervoer van graan en vleesch zoo gering maakten, dat Europa van goedkoop brood verzekerd is, zoo lang het kapitaal de ontzaglijke oogsten van het Westen voor zoo weinig geld in beweging brengt naar het Oosten. Hoe meer de enkele groote fabrikanten, handelaars en uitvinders in rijkdom toenemen, des te meer neemt ook voor het algemeen de welvaart, de gelegenheid om geld te verdienen toe.
Het half-geruïneerde volk van 1865, welks 6% fondsen op 48 stonden en welks oninwisselbaar papierengeld soms twee percent per uur in waarde steeg of daalde, heeft met heerlijken trots besloten dat de burger-soldaten, die streden, en niet hun nakomelingen den oorlog betalen zouden. De financieele overwinning door hen behaald, is ongeëvenaard en dwingt tot vertrouwen, want de vermindering van de schuld is populair.
In 16 jaar is de schuld van 2.845 millioen dollars tot 1.675 millioen verminderd, en slechts een derde van de interest wordt nu betaald welke in 1865 noodig was.
Verleden jaar stroomden de nieuwe burgers het land in, met hun tweeduizend per dag, kapitaal en werkkracht medebrengende. De landverhuizers zijn meestal in de kracht van hun leven, geschikt om dadelijk aan het werk te gaan, en hun besluit zelf, om vol ondernemingszucht en moed een nieuw vaderland te zoeken, getuigt voor hen. In de worsteling om het bestaan, dringen mannen met wil en moed westwaarts, en de Groote Republiek zal van die overleving der meest geschikten voordeel plukken.
De horizons van Amerika, wier uitgestrektheid en afstand ons gevoel van evenredigheid zoo licht vervalschen of doen verloren gaan, versterken het oog en heffen het hoofd op van den man, die met hen vertrouwd geraakt.
Welk een werelddeel is deze groote democratische republiek, die de millioenen der oude wereld assimileert, ongelijksoortige bestanddeelen tot een groot harmonisch geheel verwerkende!
De jeugd en levenskracht der Unie blijken door niets zoo
| |
| |
overtuigend als door haar weergaloos digestie-vermogen. Aan de Stille Zuidzee is Europa's verre Oosten 's lands naaste buur in 't verre West, en alleen de Chineezen die van daar aanzwermden, zonder vrouwen en kinderen en slechts voor eenige jaren honig purende, om naar de groote korf in China den buit terug te brengen, bleken onverteerbaar, voornamelijk omdat ze geen landverhuizers waren maar vreemdelingen bleven. Doch aan den Atlantischen oceaan kijkt de republiek uit op de oude wereld, en ze verwelkomt aan Hudson en Chesapeake-baai de verwanten uit de oude wereld, die werkkracht, kapitaal, ervaring, voorbeeld, kunstgevoel, traditie en godsdienst medebrengen.
Voor die dragers der oude traditie en van de ervaring der eeuwen is het vooruitzicht schoon in het groote rijk, dat nog slechts half ontgonnen is. Ze hebben gelegenheid en kans, geheel nieuw en van meet af aan te beginnen onder beter voorwaarden.
Er bestaat minder verschil van stand in Amerika dan ergens ter wereld, gelooven we. De kantoorbediende, de machinist gevoelt zich geen oogenblik maatschappelijk den mindere van den rijken bankier of spoorwegkoning. Niet op aanrandende, ploertige wijze toont hij dit bewustzijn, als ware deze gelijkheid de nieuwe ontdekking van een onbeschaafden parvenu, maar hij weet niet anders of het behoort zoo, hij is er aan gewend, en hij gaat dus zonder de onbeschaamdheid - die meest door valsche schaamte en verlegenheid gekweekt wordt - in den spoortrein, op straat, in den winkel met rijkeren dan hij als zijn gelijken om. Wat het amerikaansche volk daarbij als een geheel onderscheidt, en tot grootste lof van zijne instellingen strekt, is selfrespect, en eerbied voor de vrouw.
In Amerika is de opkomst van een selfmade man geen ontwikkeling die verhardt en vereelt. Hij ondervindt geen hooghartige onverschilligheid voor de verdiensten, waarvan hij zich bewust is, hij heeft geen insolentie te dulden van hen die zich zijn meerderen wanen. Hij kan rekenen op een aanmoedigend woord en helpende hand, en ik durf verzekeren dat in het land van den almighty dollar het bezit van geld, wanneer dit niet met nuttig werk en edel streven gepaard gaat, veel
| |
| |
minder eerbied wekt dan in landen, die in hun afgesloten kringen steeds millionairs pogen te lokken, al zijn ze onbeschaafde egoïsten. Wie geëerd worden in Amerika door de eersten en besten van het land, zijn die mannen, wier voorouders men in China tot edelen verklaren zou, omdat ze zulke nakomelingen hebben. Enkel een bezoek aan het land, omgang met allerlei standen in vele oorden, toont aan hoe algemeen en diep die democratische liefde voor verdiensten is. Men late zich niet om den tuin leiden door de sentimenteele voorliefde van velen voor engelsche lords, voor de edelen uit het oude moederland, die banierdragers der traditie van het dichterlijk verleden zijn. De onderscheiding hun bewezen, heeft niets ploertigs, en de domme of ongemanierde lord stuit dra het hoofd tegen gesloten deuren.
En wat hoop en moed geeft aan vaders van groote gezinnen, die te midden van oude-wereld's onverschilligheid en scepticisme soms voor de toekomst hunner dierbaren vreezen, is dat in Amerika overal in het hart van het volk een diep en ernstig geloof zetelt, dat zich niet zoozeer in formulieren als wel in daden en leven toont.
Wanneer ik naga hoe dor en kil het leven is voor velen, indien ze niet langer een goddelijk ideaal te eerbiedigen, te beminnen, te aanbidden hebben, dan schijnt niets zoo bemoedigend als het feit, dat individualisme, volkomen vrijheid, en afwezigheid van een staatskerk het geloof niet vernield maar versterkt hebben.
Het nette, gladgeschaafde, afgewerkte stelsel van doctrinaires is den Amerikanen vreemd in theologie en staatkunde. Den Amerikaan ontbreekt de conservatieve liefde voor het lang betreden spoor, voor den vorm, waaraan men nu eenmaal gewend is. Oudere lieden hechten zich aan een lang gedragen jas, want ze gevoelen zich niet comfortable in een nieuwe, doch Amerika groeit nog en werpt wat dien groei bedwingt af, zoodra het al te hinderlijk wordt. Oude volken leeren zich te huis gevoelen te midden van geërfde gewoonten, gebruiken, vooroordeelen, précedenten, gelijk een kreeft in zijn schaal, en veel, wat den Europeaan in Amerika hindert, hem oneerbiedig, ongemanierd
| |
| |
voorkomt, is een gevolg van die jonkheidseigenschap der Amerikanen, om wat ze ontgroeid zijn of wat hun overbodig schijnt op zij te leggen of van zich te werpen. Ofschoon Engeland in de laatste tien jaar zijn geestelijke grenzen ook zeer uitgebreid heeft, treft dit vooral wanneer men pas van Londen komt.
Er is meer christelijkheid in praktijk in Amerika, meer in vorm in Engeland, en dit wordt grootendeels veroorzaakt doordien juist de verouderde vorm de praktijk tegenwerkt. Onder de Amerikanen van geboorte, niet alleen onder de vrouwen maar onder de mannen, vindt men warmen godsdienstzin. De vrijheid is door hare kinderen gerechtvaardigd. Een staatskerk, met middeleeuwsche, onbeteekenend geworden vormen en symbolen, weert vele nadenkende mannen van den drempel. Doch in Amerika poogt men den Almachtige, den Heiligen Oorsprong, te ontdekken achter de plooien Zijner werken en te eeren door huiselijke deugden, door zelfbedwang en chariteit, en voor de waarheid hiervan beroep ik mij niet op hen, die Frankrijk naar Parijs, en de Unie naar New-York beoordeelen, maar op allen, die onder het volk verkeerd hebben en het in de boerderijen, dorpen en kleine steden leerden kennen. Van zulke mannen ontving ik mijne inlichtingen.
Terugziende op alles wat ik in Amerika zag en leerde, en onvolledig, met een losse schets, hier en daar heb pogen aan te duiden, betuig ik van verre en in een taal die ze niet verstaan, hartelijk dank aan al die nieuwe kennissen, al die welwillende vrienden in Amerika voor wat ze mij leerden en toonden. Ze hebben mij bezield met groote liefde voor de nieuwe wereld, met innig vertrouwen in haar toekomst. ‘Welk een gelegenheid,’ zeg ik baron Varnhagen na, ‘welk een gelegenheid om van al onze lichamelijke, finantieele en staatkundige ziekten te genezen in dat breede vasteland van wouden en vrijheid! Welk een gezegende en laatste kans om al de wonden te heelen, al de verliezen te herstellen, welke de wreede oude wereld en de fouten en vergissingen der laatste 18 eeuwen ons toegebracht hebben!’
Als men terugkeerend uit Amerika, voortgestuwd door den sterken Westewind, weer de oude wereld nadert, dan ziet
| |
| |
men door den mist nu en dan even het witte licht van een vuurtoren, en waarschuwt het metalen geluid, het dofklinkend klokgebom van een belboei dat de kust van Ierland nabij is. Een boot glijdt door de schemering nader; men hoort een paar diepe mannestemmen en de loods is aan boord.
‘Wat is het nieuws in Ierland?’ vraagt men, en het antwoord luidt meestal ontmoedigend.
‘Wat is het nieuws in Amerika?’ luidt de wedervraag, en het is of men opwekkende krijgsmuziek hoort, wanneer het antwoord wordt gegeven; de muziek van een volk dat vroolijk nieuw terrein verovert en een geheel werelddeel bevolkt en beschaaft.
Westwaarts breiden beschaving, heerschappij en macht zich uit, en 't is mij of ik bij het landen in Engeland Tennyson, den dichter van de Arthur-romans en van de tronen en altaren van het verleden, hoor zingen:
‘For I doubt not through the ages one increasing purpose runs,
And the thoughts of men are widened by the process of the suns.’
|
|