| |
| |
| |
De Acadiërs van Louisiana.
Een stukje der oude wereld is nog in de nieuwe te bestudeeren. Een fransche kolonie heeft zich in het Zuiden nog gehandhaafd, en leeft te midden van de spoorwegen en den ijlenden spoed der 19de eeuw, het rustige, kalme leven van een provinciestadje en afgelegen dorp uit de achttiende.
Ieder die ooit Longfellow's Evangeline gelezen heeft, moet met belangstelling het opschrift lezen van dit hoofdstuk. De harmonische rhythmus van Longfellow's verhaal van trouwe liefde komt in gedachten wanneer men het woord Acadia ziet. Het trok ons aan toen wij in Scribner's een opstel lazen dat op die fransche vluchtelingen uit het Noorden, welke zich in het Zuiden vestigden, de aandacht vestigde.
Ofschoon de naam ‘Acadiërs’ alleen behoort aan de afstammelingen der Canadezen en bannelingen uit Acadië, die de eerste blijvende volkplanters van Louisiana waren, hoort men de uitdrukking dikwijls gebezigd voor al de stammen van franschen oorsprong in de staten. Onder elkander noemen zij zich Créoles Français, en de term ‘Acadiërs’ wordt meer als een bijnaam gebruikt. De echte Acadiërs, tot welke Longfellow's Evangeline behoorde, worden gezegd uit te sterven. Dit is slechts het geval in enkele streken, b.v. aan de Mississippi, waar zij vroeger vruchtbare landstreken in bezit hadden, want daar hebben zij voor het meerendeel moeten wijken voor de ondernemender, werkzamer Amerikanen, en zijn door opvoeding, maatschappelijk verkeer en aanhuwelijking geheel ge- | |
| |
amerikaniseerd; doch wanneer men van de Mississippi en andere breede stroomen de smallere rivieren opvaart, waar nooit stoombooten gezien worden, of naar de uitgestrekte prairieën, waar de spoorfluit nog niet wordt gehoord, dan zal men overal de echte Acadiërs terugvinden, onveranderd van karakter en levenswijze - geheel zooals zij vijftig, ja, misschien honderd jaren geleden waren. Inderdaad ontbreken hun de eerste elementen die tot vooruitgang leiden, namelijk, opvoeding en onderwijs. In vele hunner volkplantingen zijn geene scholen. Nu en dan wordt het kind van een welvarend landbouwer wel eens naar de Roomsch-Katholieke school gezonden, en hij die kan lezen zonder te veel te haperen en zijn naam kan schrijven, wordt beschouwd als een geleerde, die, indien deze kennis met eenige schranderheid gepaard gaat, een orakel in de staatkundige wereld van zijn volk kan worden.
De taal die in deze landen gesproken wordt, is Fransch, dat min of meer in een patois is ontaard. Dit is voornamelijk het geval in de volkplantingen, die ver van het handelsverkeer liggen. In de prairie Gros Chevreuil, en in de nabuurschap van de oude stad Opelouras, liggen de landhoeven der oorspronkelijke bewoners. In de schaduw van hooge boomen kan men de schilderachtige boerderijen vinden, verweerd van buiten en met kalk bepleisterd van binnen, met eene veranda of galerie aan den voorgevel. Deze boerderijen zijn alle in denzelfden stijl gebouwd en verschillen alleen in omvang. Men ziet daar geen onbeploegd land, geene verlaten landhoeven, zooals in vele streken van het Zuiden. En op die landhoeven, afgezonderd van de groote buitenwereld, wordt een Fransch gesproken, dat een Parijzenaar moeilijk zou verstaan, maar dat de Acadiërs voor het echte houden. En waarom niet? Zijn zij niet Franschen, al wonen zij in de Staten? Niemand die hen ontmoet zal hen voor Amerikanen houden, welk volk niet hoog bij hen staat aangeschreven. De Zuidelijken zoowel als de Noordelijken zijn Yankees, en die scheldnaam wordt bij hen aan elken bedrieger gegeven.
Daar de Acadiërs geene zwervers zijn, zijn hunne districten dicht bevolkt. De ouders trachten hunne kinderen tot elken prijs
| |
| |
bij zich te houden. Men trouwt jong en vestigt zich op zijn terrain, zonder eenig verlangen of eerzucht dat ooit te verlaten.
De Acadiër zal alleen in den loop van zijn huwelijksleven somtijds zijn huis met een paar kamers vergrooten, om plaats te maken voor zijn snel toenemend gezin. Het is in Acadië volstrekt geene zeldzaamheid, dat een meisje van veertien jaren de verantwoordelijkheid van het huwelijksleven op zich neemt met een vriend, niet vele jaren ouder dan zij zelve, en naar aartsvaderlijk gebruik zullen zij elkander als ‘mon vieux’ en ‘ma vieille’ aanspreken. Grootmoeders van onder de dertig vindt men er.
Zonder zich te overwerken - de Acadiër die hard werkt is een rara avis - houden zij hunne landhoeven in behoorlijke orde en verbouwen koren, katoen, tabak, erwten, aardappelen, en, als de grond het toelaat, ook rijst. Creoolsche paarden, hoornvee en varkens vergrooten hun rijkdom en worden door hen op de markt gebracht. Voeg hierbij de calèche waarin het gezin door de dorpen rijdt, en het toppunt van hun wereldsche grootheid is bereikt. Die calèches zijn eenig in hare soort en grootgenoeg voor twaalf personen. Stel u eene huismoeder voor, gekroond met een reusachtig zonnescherm, gezeten in het midden van den wagen, met kinderen voor en achter zich en aan hare beide zijden, terwijl een zuigeling door den moederarm wordt beschermd, die tegelijkertijd de teugels vasthoudt. Dit primitieve vervoermiddel wordt door de Acadiërs vervaardigd, en de nationale kunstvlijt wijdt zich ook aan matten, bezems, stoelen, kasten, fijne, sterke gevlochten halsters en paardentuigen. De huisvrouwen maken stroohoeden, spinnen, breien en weven voor de linnenkast!
Het leven van deze volken is van geslacht tot geslacht eene herhaling van gelijkmatigen, weinig inspannenden arbeid, afgewisseld door eigenaardige genoegens. Hun gebrek aan eerzucht en hunne onverschilligheid voor hoogere maatschappelijke en staatkundige onderscheidingen worden dikwijls door hunne naburen belachelijk voorgesteld. Toch heeft de Acadiër ook zijne eerzucht. In zijne kleine wereld wordt evenzeer gekampt om eene plaats in 's lands vergaderzalen; en hij die naar een zetel
| |
| |
in den Raad dingt, moet die eerzucht dikwijls met een blauw oog boeten. Ook heeft die candidaat altijd de meeste kans tot slagen, welke met losse hand in de boutique de flesch laat rondgaan.
De boutique, waar deze staatszaken beslecht worden, is de eenige plaats van uitspanning na den arbeid van den dag. Daar komt men elken avond bijeen, om eerst laat in den nacht naar huis te gaan. Vooral des zaterdags en zondags worden de boutiques, waar men ook gelegenheid heeft tot dansen, druk bezocht. De ingang der boutiques is klein en bedompt en opgepropt met aardewerk, kleedingstukken en snuisterijen voor de acadische dames, terwijl koffie, meel en lekkernijen, als haring, suiker en stroop, tot koopen lokken. Doch het voornaamste handelsartikel is altijd brandewijn, die in de zoogenaamde speelzaal getapt wordt. Die speelzalen zijn tevens gerechtszalen, waar vonnissen worden uitgesproken en 's lands belangen behartigd worden. Hier vereenigen zich des zaterdags de acadische ridders en jonkvrouwen, om er in de avonduren bij de welluidende muziek van de viool te dansen. Kaarsen in tinnen kandelaars verspreiden hare stralen over de feestvierende menigte en bij groote festijnen wordt de pracht van dit tooneel nog opgeluisterd door kaarsen in flesschen. Zij die niet dansen, houden zich met spelen bezig, terwijl de whiskykaraf dapper in het rond gaat.
De zondag is voor de Acadiërs een dag van uitspanning. Na de mis gaat iedereen zijne vrienden en kennissen bezoeken. Pannekoeken met stroop en honig worden den gasten aangeboden of wel gebakken aardappelen, zooals alleen de acadische huisvrouw die bakken kan. Koffie wordt bij die gelegenheid à discrétion geschonken, maar het zou tevens een onvergeeflijke inbreuk op de gastvrijheid zijn, indien de gastheer zijn karaf met whisky niet voor den dag haalde.
Longfellow noemt in zijn Evangeline Acadië het tehuis der gelukkigen.
Eenigermate kan ditzelfde ook van de afstammelingen van Benedict Bellefontaine gezegd worden, doch de moderne Evangeline heeft de schilderachtige normandische kap en het blauwe
| |
| |
jakje ter zijde gelegd. Een rose, blauwe of groene zomerhoed bedekt thans haar zwarte lokken en de robe à l'indienne versiert hare bevallige gestalte. De camisol, een soort van los jakje, is de gewone kleederdracht voor andere vrouwen, terwijl de mannen eene voorliefde hebben voor de blouse.
De etiquette der Acadiërs zou ons eenigszins aan de vroegere gewoonten der Zaanstreek doen denken. Op familiefeesten zitten de mannen en vrouwen van elkander afgescheiden en spreken alleen tot elkander onder het dansen. Zelfs dan moeten de meisjes de oogen zedig naar beneden houden en mogen ze alleen spreken wanneer het woord tot haar gericht wordt. Een engelsch reiziger hoorde eens eene acadische vrouw zeggen: ‘Het is der amerikaansche meisjes vergund de mannen aan te kijken, mais nos demoiselles.....!’ en de volzin werd met een veelbeteekenend schouderophalen voltooid. De acadische vrouw, hetzij jong of oud, gehuwd of ongehuwd, mag nooit anders dan in gezelschap van broeder, echtgenoot of zoon wandelen of rijden, ja, nauwelijks zonder hen op straat komen. De eenige vrouw die zulks doen kan zonder haar goeden naam nadeel te doen, is de dame die het eerwaardig bedrijf uitoefent van ‘Sara Gamp’ en uit bakeren gaat. Men kan zich voorstellen, dat het op die wijze voor een jonkman geene gemakkelijke zaak is een meisje het hof te maken. Hij kan den verliefde niet spelen, tenzij op een bal of in de tegenwoordigheid van het gezin. Van flirtations is er bij de acadische jeugd weinig sprake en wie werk maakt van een meisje, moet haar onmiddellijk ten huwelijk vragen.
De jonkman begint zijne hofmakerij doorgaans met zijn paard voor het huis zijner ‘belle’ te laten steigeren en kunsten maken. Deze voorstelling wordt zoo dikwijls mogelijk herhaald en verder wordt de maman der belle overladen met geschenken, in den vorm van een doosje vanillesnuif, een fleschje anisette enz. Door aldus aan de ouders het hof te maken, krijgt hij een wit voetje bij de dochter en kan hij eindelijk tot het doen van een huwelijksaanvraag overgaan. De balzaal is daarvoor de aangewezen plaats. Wanneer de opwekkende muziek van de wals zich door de zaal doet hooren, wanneer zijne armen de tengere
| |
| |
leest der schoone omvat houden en haar hoofd bijna op zijn schouders rust, komt de gelegenheid. Indien het schuchtere meisje zijn verzoek goedgunstig opneemt, vraagt hij terstond de toestemming der ouders. En hiermede zou men denken dat de zaak haar beslag had. Neen, geenszins. De minnaar moet evenzeer de toestemming hebben van de talrijke betrekkingen zijner uitverkorene. Hij trekt zijn beste pak aan en gaat formeel bij ieder op zijne beurt vergunning tot zijn huwelijk vragen. De engagementstijd is voor een acadisch paar alles behalve aangenaam, daar de verloofden onder het strengste toezicht staan. Vandaar dat de fiancé den huwelijksdag zooveel mogelijk verhaast.
Van zijn vroegste jeugd af wordt den knaap geleerd uit te zien naar den tijd, dat hij een lief meisje zal trouwen.
Oude vrijers hebben het in Acadië hard te verantwoorden, terwijl een huisvader doorgaans een man is van gewicht. Een bruiloft is altijd eene groote gebeurtenis, die hooger wordt geschat dan eenig ander festijn.
Onder de zeden en gewoonten der Acadiërs zijn ook hunne formaliteiten bij ziekte en dood, der moeite waard vermeld te worden. Wanneer een persoon gevaarlijk ziek wordt verklaard, spoeden mannen, vrouwen en kinderen zich naar den patient en de ziekekamer is van den morgen tot den avond gevuld met belangstellenden, die den zieke aanstaren of fluisterend een gesprek voeren. Zulke ziekebezoeken zijn dikwijls heerlijke gelegenheden voor verliefden, om elkander de taal der oogen te leeren. Dit heen en weder loopen duurt totdat de patient hersteld is, of naar zijn graf gedragen wordt. Men kan denken, dat bij zooveel opschudding en rumoer, ernstige zieken weinig kans hebben op beterschap. Bij een sterfbed wordt luid gejammerd en geweend, en alle heiligen worden aangeroepen om herstel af te smeeken. Als het einde nadert wordt de priester gehaald om de stervende het laatste oliesel toe te dienen en verder blijft men weeklagen totdat de doodstrijd gestreden is.
Zoodra de patient overleden is, wordt zijn lijk gekleed als voor een feest en worden hem nieuwe schoenen aangetrokken.
| |
| |
Treurzangen worden aangeheven en het oogenblik vóór de begrafenis wordt het lijk gekist. Alle dooden worden in gewijde aarde begraven. De rouwtijd wordt den Acadiër door zijn godsdienst voorgeschreven, van twee of drie maanden tot een jaar. Zwart is de kleur der rouw, en het dragen van dit kleed verbiedt het bijwonen van vermakelijkheden. Geen volk kan de Acadiërs overtreffen in het volgen van de letter der wet, op maatschappelijk zoowel als godsdienstig gebied.
De Acadiërs zijn onvermoeide jagers, visschers, flinke ruiters, bevallige dansers en echte babbelaars. Zij doen in dit opzicht niet voor de schoone sekse onder. De vrouwen zijn grillig en lichtgeraakt, doch goedhartig. Keuvelen is het aroma van haar eentonig leven. Zonder een praatje zou haar het bestaan ondragelijk zijn. De acadische dames brengen zelden afwisseling in hare dracht. De eenige mode uit de beschaafde wereld, waaraan zij ooit hebben medegedaan, is de crinoline. Lang nadat de hoepelrokken uit Europa verdwenen waren, zond een koopman van Nieuw-Orleans bij wijze van proefneming, een aantal crinolines naar de prairie Gros Chevreuil. Groot was de verbazing der eenvoudige landslieden, toen zij van de komst van deze dwaze koopwaar hoorden. Het was schandalig! De mannen bezwoeren hunne vrouwen geen schande over hun hoofd te brengen door het dragen van dergelijke bizarre dingen. Maar ziet, daar verschijnt madame de la boutique den volgenden zaterdagavond in schitterend uitgespreide rokken op het bal. De mannen staarden de vermetele met open mond aan. Maar zij staarden te lang, en spraken en handelden te traag, want de crinoline behaalde de overwinning. Madame werd de belle van het bal. Een diepe verontwaardiging heerschte in het hart der zedige huisvrouwen. ‘Zoo zijn de mannen altijd; zij houden, ma foi, toch bij slot van rekening, het meest van vogels met bonte veêren.’ En het gevolg van deze dramatische geschiedenis was, dat den volgenden maandagmorgen alle vrouwen naar de boutique zwermden, totdat de voorraad hoepelrokken was uitgeput. De koopman van Nieuw-Orleans lachte in zijn vuistje, toen hem een paar dagen later een bestelling werd gedaan voor een nieuwen voorraad crinolines.
| |
| |
In uiterlijk voorkomen staat de Acadiër van Gros Chevreuil bij zijn amerikaanschen landgenoot achter. Hij bereikt zelden de middelbare grootte en kan ook niet forsch of gespierd genoemd worden. Hij is gewoonlijk mager en heeft eene neiging tot uitdrogen. Dit is echter geenszins het geval met de vrouwen. Het tengere meisje wordt alras eene gezette matrone. Toch is de acadische vrouw zelden grof en doorgaans bevallig in hare bewegingen. Zij heeft het glanzendste zwarte haar dat men zich denken kan en daarbij gitzwarte oogen, die bij haar olijfkleurig teint behooren en een lief geheel vormen. Aan groote misdaden maken de Acadiërs zich zelden schuldig. Zij mogen zich soms aan het stelen van vee vergrijpen, doch leven overigens rustig voort, zonder de wereld te kennen of door haar gekend te worden. Zij zijn Roomsch-Katholiek en geen andere godsdienst heeft ooit wortel onder hen geschoten. Scholen heeft men, zooals gezegd is, in Acadië weinig en daaraan hebben zij dringend behoefte. Wel werden er na den oorlog enkele vrije scholen in Gros Chevreuil opgericht, die door vele kinderen werden bezocht, doch dit duurde slechts kort, daar de katholieke geestelijkheid zich tegen die instellingen verzette en den ouders verbood er hunne kinderen heen te zenden. Het is een belangwekkend stukje uit de oude wereld dat de Amerikaan in Acadië kan bestudeeren.
|
|