Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 2
(1882)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
De Mississippi.‘In onzen prozaïschen tijd.’ Het was een Duitscher die dus tot mij sprak, terwijl we samen op een reusachtige stoomboot de Mississippi afzakten. ‘In onzen prozaïschen tijd, mijnheer, is er geen plaats meer voor poëzie! De wereld is oud, alles is tegenwoordig even klein, eng en drukkend. We hebben geen ruimte voor onze vleugelen.’ Ik keek glimlachend om mij heen. Men stelle zich slechts voor dat we juist dagen achtereen door de prairieën van het Westen gestoomd hadden, na in enkele dagen, als op het tapijt der Arabische nachtvertellingen, van Europa naar Amerika getooverd te zijn; men bedenke dat het eene gevoel van bewondering het andere verdreef; dat mij de wereld nieuw, jong en schoon toescheen, en men zal mijn verwondering begrijpen over den uitroep dat onze tijd prozaisch is, en dat ruimte ons ontbreekt. Juist het tegenovergestelde gevoelt men op de stroomen der nieuwe wereld. De poëtische indruk van macht en ruimte welken men krijgt, is geen gevolg van de schoonheid der natuur, want de Mississippi beneden St. Louis is een stroom zoo leelijk en eentonig als men slechts zien kan. De onafzienbare uitgestrektheid golvend geel water, dat met wilde, dringende kracht langs vlakke oevers voorbij schiet, is in harmonie met de eentonige bruine vergezichten links en rechts, waar hemel op aarde rust. De vlakte windt op en maakt dronken met een gevoel van onbedwongen vrijheid en heerlijke onafhankelijkheid, als die van vogels wier vleugelslag geen grenzen vindt, of drukt neer | |
[pagina 171]
| |
met een benauwend bewustzijn van sombere eenzaamheid en doffe, eentonige desolatie. Het uitzicht dat men van het hooge dek eener Mississippi-boot over de vlakke oevers heeft, wekt meer dit laatste gevoel. Men wenscht naar de wouden en steden der toekomst, die verrijzen zullen langs de vruchtbare boorden van den Nijl der Nieuwe Wereld, en dichterlijk in hooge mate is de breede stroom, omdat men in verbeelding die wondere ontwikkeling der toekomst ziet, en tevens onder den indruk verkeert van de onweerstaanbare natuurkracht van dit eeuwig stroomende water, dat als de vloed des tijds van aarzeling noch rust begrip heeft. Ik heb gevaren langs de oevers van de Mississippi; ik ben den breeden, machtigen stroom afgedreven langs suiker- en katoen-plantages, langs moerassen, waaruit zware boomen met wuivende spaansche mos begroeid, oprijzen; ik heb over de vlakke oevers starende een eindeloozen gezichteinder voor mij gehad van half ontgonnen rijke velden, en langzamerhand heb ik het gevoel gekregen, dat ik iets onuitputtelijks, een rijkdom zonder bodem of grenzen zag. Overal land en nergens menschen, overal weergalooze teelaarde, vette klei, een zonnige hemel en een breede rivier, die bevrucht gelijk de Nijl en vloten draagt op hare breede wateren, doch schier nergens een blijk van dat ijverige, rustelooze werk, van die noeste vlijt en die keurige, zuinige wijze van bebouwing van het land, welke men opmerkt, zoo men onze polders doorkruist. En die breede Mississippi, dat eindeloos uitgerekte meer van met roode klei doordrongen water, stuwt rusteloos haar baren voort naar de golf van Mexico, waar alligators op de modderbanken van haar monding in de zon glinsteren, en waar roode flamingoes boven haar troebele wateren zweven, en de ‘vader der wateren’ zingt met woesten overmoed: ‘ik en mijn takken bieden een onafgebroken waterweg van zesduizend mijlen aan de stoombooten van alle volken aan; ik open mijn dalen en valleien, die 1,250,000 vierkante mijlen beslaan, voor de overbevolking van Europa. Wie kan mij zeggen hoevele millioenen ik kan voeden en rijk maken?’ Ik gleed in een boot geroeid door negers over de Mississippi; | |
[pagina 172]
| |
en terwijl zij in cadans zachtkens een eentonig, droevig lied zongen, luisterde ik naar het machtige accompagnement van het negerlied door de Mississippi. Het is een wonderlijk gevoel dus te drijven langs de machtige rijken der toekomst, en te overdenken wat over een paar eeuwen het lot kan zijn van Europa's afstammelingen, die het Mississippi-dal zullen bevolken. Die toekomst is betrekkelijk nog ver af. De aantrekkingskracht van het Westen is te groot voor de meerderheid uit Europa. In Amerika's groote handelssteden vinden de kapitalisten dichterbij zulke vruchtbare gelegenheden om geld te verdienen, dat het nog lang zal duren eer de groote stroom van Amerika's nijverheid naar het Zuiden zijn weg zal vinden. In het Westen trekt de staatkundige en de kapitaalskracht van de Unie zich samen, en het klimaat, de mijnen, de grond van het Westen zullen die wondere aantrekkingskracht nog lang blijven uitoefenen tot geluk zoo van Amerika als van Europa's overbevolking. Doch later zal de bloeitijd van het Zuiden komen, en voor landlieden, aan een zuidelijk klimaat gewoon, voor de nijveren, die in het Zuiden fabrieken willen stichten gelijk in het Westen reeds bloeien, is er reeds nu gelegenheid te over om aldaar geld te verdienen. Het Zuiden verwerkte tot voor korten tijd het katoen, de wol en het hout niet die het voortbrengt; het voert graan en zout in, terwijl ze die binnen eigen grenzen slechts voor het grijpen heeft. In een snelle stoomboot is men, nacht en dag doorvarende, een week bezig om de Mississippi af te zakken tot New-Orleans toe. Met den spoortrein is men dagen en nachten onderweg om dit Zuiden te doorsnijden; men wordt overweldigd door de grootte, het reusachtige van dit land der breede rivieren, en denkende aan de toekomst, hoopt men van harte, dat Franschen en Italianen ellendige misbruiken van zich mogen afschudden, en kloek en fier en hoopvol hunne zonen en dochteren mogen zenden naar de zuidelijke Staten, om in de nieuwe wereld de latijnsche rassen te laten voortleven, die zoo onontbeerlijk zijn voor de beschaving. | |
[pagina 173]
| |
Na mijn eigen land heb ik Engeland het liefst, doch als men weken lang door een werelddeel reizende niets hoort als engelsch, amerikaansch-engelsch en duitsch-engelsch, dan begint men toch een soort van angst te gevoelen bij het denkbeeld dat aan de Teutonen, die engelsch spreken, uitsluitend de toekomst behoort. Men moet wenschen dat de Franschen en Italianen, dat het volk van Molière en het volk van Dante aan de andere zijde van den grooten Oceaan hun rijk nationaal leven zullen voortzetten. Wanneer men opmerkt hoe het engelsche ras in opwekkende lucht en onder gewijzigde omstandigheden verjongd en vernieuwd opspruit, dan moet men wenschen, dat eer de anglo-germaansche zondvloed geheel Amerika bedekt, een plek moge gevonden worden voor de kunstlievende, zonnige rassen uit Zuid-Europa, wier taal muziek is en wier smaak, bevalligheid en takt zoo noode gemist kunnen worden in een wereld, die, zonder kunst, een kooltuin zonder bloemen en bloesems schijnt. O Behemoth! eer gij opstaat om met uw looden degelijke zwaarte ons te verpletteren; o, Behemoth, the biggest born of earth, ere you upheave your vastness; o, Behemoth van het engelsch sprekende teutoonsche ras, voordat gij geheel Amerika eentonig en eenvormig maakt als een repeteerende som, wensch ik een deel van de heerlijke erfenis, van de rijken der toekomst voor Franschen en Italianen. De negers trekken meer en meer zuidwaarts en zullen, zoo ik mij niet vergis, van Texas en Mexico hun vaderland maken; ze laten plaats over voor beter bewerktuigde, fijner rassen, en terwijl ik de Mississippi weder word opgeroeid, spreek ik de bede uit: Moge de stroom der fransche emigratie naar deze wonderrivier zich wenden; moge aan de kinderen uit groote fransche gezinnen een deel van de toekomst der wereld behooren!
Terwijl we dus mijmerden en spraken, toen we op het hooge dek van de groote Mississippi-boot een deel der rivier beneden Caïro leerden kennen, hadden we telkens op te staan om over de verschansing te kijken naar al de vreemde schepen, platboomde vaartuigen met huizen er op, en groote booten | |
[pagina 174]
| |
hoog met katoenbalen geladen, welke we voorbij stoomden of ontmoetten. Eens kwamen we een zijrivier langs, welke letterijk bevloerd was met drijvende dennenboomen. Aan de zijde van deze met stammen overdekte rivier stond de zaagmolen, de lumber mill. Door eene lange ijzeren ketting werden de logs opgetrokken langs een helling, en eer ze het wisten reden ze op een ijzeren wagen snel naar een aantal zagen, aan wier andere zijde ze in een regen planken neder kletterden op een anderen lagen wagen, die langs een ijzer spoor hen voor een lange tafel brengt, waar ze in de juiste lengte gezaagd worden, om dan door een koker in een gereed liggende stoomboot te verdwijnen. Heuvels zaagsel en krullen verrezen nauwelijks, of een afzonderlijk stoomwerktuig schepte ze op en bracht ze naar de fornuizen, waar ze de zagen in ijlende, rustelooze beweging brachten. Niet het oog maar het oor wordt nu getrokken. Een wild gebrul, een loeiend, schor geluid klinkt over de wateren van de Mississippi. ‘Wat is dat?’ roept men verschrikt uit, en de op het dek voorbijsnellende neger-bediende, die een zilveren presenteerblad vol glazen en koppen op de uitgespreide hand in evenwicht houdt, antwoordt: ‘Coalboats, Sah!’ Daar komt in de verte de groote slang van zwarte steenkool aan, welke over het water schijnt te schuifelen, want men ziet geene ruimte tusschen de opgestapelde blokken versteende zonnewarmte en het bruine water der rivier. Inktwolken worden door den wind met vette, glimmende kronkels uit reusachtige hooge schoorsteenen, achter die breede laan van steenkool, uitgespreid, want de lange vierdubbele reeks steenkoolschuiten worden niet getrokken maar geduwd door de groote stoomboot, wier rad zoo hoog als een stadhuis is. De ‘duwer’ stoot een vast aaneengeschakelde en gesnoerde kudde schuiten, die gezamenlijk 800 voet lang en 200 voet breed zijn, voor zich uit, en dat wel met zulk een kracht dat het rivierwater schuimend en golvend langs de glinsterende steenkool bruischt. De schuiten zijn 160 voet lang, 24 voet breed, 7½ | |
[pagina 175]
| |
voet diep en steken slechts 20 inches boven de oppervlakte uit. Ze vormen een onbreekbaar, aaneengesloten geheel en zijn geladen met 20.000 tonnen steenkool, dus in staat om zes van de grootste trans-atlantische stoombooten een volle lading te geven. Een enkele rivierduwer, brengt dit eskader van steenkoolschepen tweeduizend mijl ver langs de kronkelende Ohio en Mississippi van Pittsburgh naar New-Orleans. De voortreffelijke steenkool uit de heuvels van Pennsylvania wordt door deze ‘duwbooten’ goedkoop langs de geheele Mississippi geleverd. Het kost 1.30 dollar om een ton steenkool (d.i. 12½ holl. centen om een bushel van 76 pond) tweeduizend mijlen ver in goeden toestand af te leveren. Geen spoorweg kan tegen zulk goedkoop vervoer mededingen, en daarom zijn vijftig reusachtige duwbooten, zoolang de bovenrivier vrij van ijs is, onophoudelijk bezig met bunders steenkool over de breede wateren naar het Zuiden te brengen. Het is gevaarlijk, buitengewoon moeielijk werk om deze breede laan van aaneengebonden schuiten, tweehonderd voet langer dan de Great Eastern, langs al de bochten, en over al de ondiepten van den ‘Vader der wateren’ in veilige haven te geleiden. De duwboot is van wit eikenhout getimmerd, 250 voet lang, 50 voet breed en heeft een diepgang van zes voet. Machinerie en ketels vullen het schip van voren tot achteren. Tweeduizend paardenkrachten wentelen het reusachtige rad achter het schip om een stalen as uit de fabriek van Frederik Krupp. Hoog boven het dek is het glazen stuurmanshuis. De stuurman kijkt tusschen de twee hooge ijzeren schoorsteenen door naar de loodrechte staf op den voorsteven. Ver voor hem strekt zich de vloot der steenkoolschuiten uit als een landengte, een zwart vlot, te midden van het wild woelende water, en door vier roeren - twee van dertig voet en twee van vijftien - weet hij die ontzettende massa in de goede richting te houden en om de hoeken en bochten der rivier te krijgen. De kettingen, welke al de schuiten vast schakelen en tot een geheel met de boot maken, wegen meer dan zeven ton. Het is een indrukwekkend schouwspel den Leviathan van den grooten stroom te zien aankomen, en het reusachtig rad fonteinen en watervallen te | |
[pagina 176]
| |
zien vormen achter dien met zevenmijls vaart voortschietenden stormram uit de diepten der aarde. Veertien dagen nadat Pittsburgh verlaten is, glijdt de steenkoolvloot uit het ijskoude water van de Ohio in het mijlbreede water van de Mississippi. Dan moeten nog duizend engelsche mijlen worden afgelegd, en mist en storm getrotseerd worden. Het behandelen van zulk een stoomboot kost grooter inspanning en eischt uitputtender zorg en waakzaamheid dan het sturen van een groot mailschip over den Oceaan. Wanneer de halve maan van New-Orleans in de verte gezien wordt en met vijftig voet water onder de kiel de zwarte slang over de wateren glijdt, slaakt de kapitein een zucht van opluchting. De steenkool, die te Pittsburg voor twee dollar per ton gekocht werd, is na de lange, gevaarlijke reis zes dollars waard geworden en gretig koopen oceaan-booten, gasfabrieken en planters den zwarten diamant voor dezen prijs. Niets is zoo volkomen in harmonie met de grootte van Amerika, het onuitputtelijke van zijn hulpbronnen, de ontzaglijke macht van zijn breede stroomen, als deze reuzeneskaders van steenkool, die met het elektrisch licht hoog boven het dek, tusschen de inktwolken der beide schoorsteenen schitterende, de groote stad van het Zuiden naderen.Ga naar voetnoot1 Voornamelijk ter wille van deze booten - die, als het weêr eenigszins wil, 's nachts doorvaren - zijn in de laatste jaren langs Ohio en Mississippi vuurtorens opgericht. In den top dezer houten torens - van welke er 324 langs de Ohio en 480 langs Missouri en Mississippi staan - wordt elaine gebrand, een bijzondere toebereiding van petroleum uit Pennsylvanië, welke de steenkool uit Pennsylvanië voorlicht naar het Zuiden. Men zegt soms in Amerika dat de Mississippi al zijn overvloedige S's met krullen over het geheele land schrijft, en dit geeft op schilderachtige wijze een denkbeeld van al de bochten en kronkels, welke de nukkige, wispelturige stroom maakt. Hij heeft tal van onaangename gewoonten, welke hem tot een van de gevaarlijkste rivieren der wereld maken. Snel rijst het | |
[pagina 177]
| |
water soms, binnen enkele uren vele voeten stijgende; hier slaat het de oevers stuk en maakt het meren, ginds werpt het zandbanken op. Soms verandert de rivier van richting; ze verlegt haar bed, want een bocht begint haar te vervelen en ze neemt plotseling den kortsten weg dwars door suikerplantages en katoenvelden heen. Het is het ideaal van gemakkelijk, vroolijk, weelderig reizen om op een der groote rivierbooten in acht dagen van St. Louis naar New-Orleans te stoomen. Men glijdt over het water, zonder de schommelingen en eeuwige onrust van den Atlantischen mail-stoomer. De hutten zijn ruim en licht; een groote dans- en eetzaal vol bloemen lokt tot gezellig bijeen zijn; men eet en drinkt naar hartelust en geniet van het dolce far niente te midden eener vroolijke omgeving en voortdurende afwisseling, gelijk wellicht nergens in zulke volmaaktheid mogelijk is. Doch als men, 's nachts op dek komend, met den officier die de wacht heeft op en neer gaat, en zijn ervaring leert kennen, beseft men welk hard werk, welke studie en riviermanschap noodig zijn om de groote boot veilig naar het Zuiden te brengen. De loodsen vormen een corporatie, welke tusschen de 70 en 80 leden telt. Elke loods houdt aanteekening, uur aan uur, van al de veranderingen in het bed van de rivier en de oevers, van alle hinderpalen en moeielijkheden welke hij opmerkt, en van station tot station wisselen de loodsen der elkander ontmoetende booten hun opteekeningen tot onderlingen bijstand. De heer Clements - de geestige humorist die onder den naam Mark Twain schrijft - begon zijn leven als loodsleerling op een Mississippiboot, en zijn boek ‘Old Times on the Mississippi’, waarin hij zijn ervaring mededeelt, is meeslepende lectuur voor ieder, die beseffen wil welke de kracht en wispelturigheid der groote rivier zijn. Van alle zijden brengen machtige stroomtakken ontzaglijke hoeveelheden water in de hoofdrivier. Na zware regens bruist en schuimt bruingeel en rood water uit Ohio, Missouri, Arkansas en honderde andere groote en kleine rivieren, de Mississippi in, die dan verraderlijker en wilder dan ooit wordt. Als | |
[pagina 178]
| |
een draak werpt zij zich links en rechts, vruchtbare bunders verslindende, boomen brekende, huizen vernielende en honderden en duizenden ossen en paarden verdrinkende. De strijd van den mensch tegen het water is even belangwekkend aan de oevers der Mississippi als in ons dierbare oude polderland. Beneden St. Louis zijn langs meer dan 1800 mijlen dijken aangelegd, welke men met een uit het fransch afgeleid woord levees noemt. De bescherming welke zij geven, is verre van voldoende, en de vruchtbare akkers langs de rivier worden bebouwd door landbouwers, wien een Damocles-zwaard boven het hoofd hangt. Indien de rivier door sterke dijken werd ingesloten, en de vernauwde stroom gedwongen werd zich een telkens dieper bed te graven en te spoelen, zou Amerika een nieuwen staat van ideaal vruchtbaar land winnen. Een land van ongeveer 35,000 □ engelsche mijlen, waarvan nu slechts enkele smalle strooken gebruikt worden, zou van overstroomingen worden gered en het moeras zou omgeschapen worden in 2½ millioen acres suikerland, 7 millioen acres volmaakt katoenland en 1 millioen acres graanland. Het moeras aan de oostzijde der rivier van Memphis in Tennessee tot de Walnut Hills bij Vicksburg, wordt de groote ‘alluviale vlakte’ genoemd, en zou door een sterke rivierdijk in een vruchtbaar paradijs hervormd kunnen worden. Er bestaat geen regeeringsstelsel tot aanleg en onderhoud van dijken. In de dagen der slavernij verbonden enkele voorname planters langs den oever zich om door hun slaven levees te laten maken, doch deze beschermden zeer ten deele slechts hier en daar enkele plantages. Na de groote overstrooming in 1844 werd een belasting geheven van de oeverbewoners tot aanleg van dijken en voor dit geld is veel gedaan, doch een krachtiger aanleg onder toezicht en op kosten der regeering blijkt jaarlijks noodiger. Natuurlijk zijn de ingenieurs het volkomen oneens over hetgeen gedaan moet worden tot uitdieping der rivier en tot bescherming van hare oevers. Indien men geduld wilde hebben tot zij het eens werden, zou New-Orleans even lang moeten wachten op een goeden waterweg als Amster- | |
[pagina 179]
| |
dam dit doen moet op een doelmatige, practische, korte verbinding met den Rijn. Het eene plan tot oeverbescherming heet aftapping van overvloedig water. Enkele ingenieurs willen aan een deel van het water der rivier een afzonderlijke loozing op de golf van Mexico geven en de loop der Red-River zoo wijzigen, dat ze afzonderlijk in de Golf zou storten, in plaats van de Mississippi te vergrooten. Het andere plan wil juist het tegenovergestelde. Kapitein Eads - de beroemde ingenieur van de rivierbrug van St. Louis en van de Mississippi-jetties aan den mond der rivier - zou alle aftapping en wegstrooming van rivierwater links en rechts willen beletten. Hij wil het water binnen enger grenzen beperken, de bedding uitdiepen door enkele voeten kiezelzand, modder enz. te verwijderen, en dus de rivier dwingen zich een dieper en dieper bodem uit te spoelen. ‘Doen we dit,’ zegt kapitein Eads, ‘dan maken wij 1o de rivier tot onze binnenlandsche zee met een voortdurende onveranderlijke waterdiepte en bevaarbaarheid; dan winnen wij 2o een landstreek zoo groot als twee of drie der kleinere staten, en beletten wij 3o overstroomingen, terwijl we tevens de rivier hare gewoonte afleeren om land te vernielen en zandbanken op te werpen. Er is reden om dit plan te vertrouwen daar kapitein Eads een man van genie is, wiens reuzenwerk: het bevaarbaar maken van den mond van de Mississippi voor groote schepen, hartelijke bewondering eischt. Met groote belangstelling en eerbiedige waardeering heb ik dat reuzenwerk gezien. Nederlanders, die een uitvoerige en degelijke beschrijving lezen willen van dit wonder van waterbouwkunde, verwijs ik naar het boek geschreven door den ingenieur E.L. Corthell, den assistent van kapitein EadsGa naar voetnoot1. Sinds langen tijd was erkend dat de mond der groote rivier moest verbeterd en uitgediept worden. Zandbanken en ondiepten gelijk die welke den mond van de Maas gedeeltelijk versper- | |
[pagina 180]
| |
ren, waren gevormd, doordien het zich als een waaier uitspreidende roode water klei en zand bezinken liet in de zee. Terwijl de rivier honderde mijlen ver boven de ‘passes’ van 50 tot 100 voet diep was, stond er boven de baar nooit 16 voet water. De meeste ingenieurs wilden een kanaal graven om de rivier dicht bij fort St. Philip met de golf van Mexico te verbinden, doch kapitein Eads van St. Louis kreeg in 1874 vergunning om voor eigen risico en kosten een stouter en eenvoudiger plan te volgen, nl. de rivier voor zichzelve een diepe bedding te laten ploegen dwars door de zandbanken heen. Zijn plan werd door de meeste army engineers, dat is door het corps der genie, zoowel als door de ingenieurs van den amerikaanschen waterstaat bestreden en onmogelijk genoemd, doch toen hij aannam geen geld te vragen tot dat het werk gereed en goedgekeurd was, en nadat een commissie van deskundigen, die de uitmonding der europeesche rivieren was gaan onderzoeken, zijn plan ten laatste had goedgekeurd, toog hij aan het werk. In Maart 1875 nam het congres de wet aan, waarin aan kapitein Eads de gevraagde taak werd opgelegd; doch eerst werd die nog verzwaard door den eisch dat hij in de Zuid-Pass hetzelfde resultaat bereiken zou als in de Zuidwest-Pass. Dit was zeer hachelijk voor hem, want, terwijl de Mississippi door drie ‘Passes’ in de Golf uitloopt, stort zij de helft van haar water door de Zuidwest-Pass, een derde door de Pass à l'Outre, en slechts een zesde deel door de Zuidpas. Uit de breede rivier boven de ‘Passes’ strekt de Zuid-Pass zich tien engelsche mijlen ver de golf in. Ze is zevenhonderd voet breed; hare banken steken slechts een voet boven het water uit. Aan het begin lag een zandbank, die door slechts achttien voet water overdekt was, doch het groote bezwaar was een baar, welke een mijl ver in zee lag en geen acht voet water droeg. Kapitein Eads verklaarde dat de massa water, welke zich een diep kanaal baande tusschen zijne natuurlijke oevers, dezelfde diepte zou uithollen, indien men door kunstoevers het water verderop binnen enge perken hield. De jetties door hem gebouwd zijn dijken in zee, die het verlengstuk zijn der natuurlijke oevers, | |
[pagina 181]
| |
en die over de baar de rivier naar het diepe water van de golf van Mexico leiden. ‘Matrassen van ineengevlochten wilgentakken’, zooals men in Amerika het rijswerk der hollandsche dijken noemt dat kapitein Eads gebruikte, vormen het hoofdbestanddeel van die jetties, welke, waar ze het meest te lijden hebben, van beton zijn opgebouwd. Waar in 1875 slechts acht voet water stond hebben de schepen nu dertig voet tot hun beschikking, en elke oceaan-boot, welke New-York's haven binnenloopt, kan nu eveneens naar New-Orleans opvaren. Lastiger dan de rivier en de zandbanken waren voor den kloeken Eads de ingenieurs, die het fort St. Philip-kanaal gewenscht hadden en uit eerlijke overtuiging Ead's plan onmogelijk noemden, het met ingenieurs-koppigheid tegenwerkende, en hem verhinderende geld op te nemen behalve tegen exorbitant rates. ‘This opposition was based on honest professional convictions’, zegt met groot zelfbedwang de heer Corthell, doch zoo geen genie al Eads al deze eerlijke ingenieurs de baas geweest ware, dan zou New-Orleans evenmin zijn goede verbinding met de zee hebben gekregen als Amsterdam die naar den Rijn krijgt. Kapitein Eads is even fel en aanhoudend bestreden als kapitein Liernur in Nederland. Alle uitvinders en mannen, die door een nieuw denkbeeld, ondiepten, misbruiken en vuilnis bestrijden, worden op dezelfde wijze behandeld zoo in Oude als in Nieuwe Wereld, doch nu en dan weet een man van genie als kapitein Eads, sleur en eerlijke koppigheid te overwinnen. De Mississippi zelve heeft den Augiasstal gereinigd, en de ingenieurs, die de rivier aan het werk zien, troosten zich met de wetenschappelijke gedachte dat zij dit, volgens de regels der kunst en het laatste handboek van twee deskundige professors, eigenlijk niet behoorde te doen. Maar toch beweegt het water zich; de zandbanken verdwijnen, en de breede wateren van de groote rivier storten zich met gele en roodbruine opborreling van golven in de diep-blauwe zee, die in den zonneschijn glanst en lacht, en die de ontelbare eeuwen door nog wel honderde | |
[pagina 182]
| |
vervolgde en miskende uitvinders dragen zal, die triumfeeren zullen over ‘honest professional opposition’. Combien de temps une pensée,
Vierge obscure, attend son époux!
Les sots la traitent d'insensée;
Le sage lui dit: ‘cachez-vous!’
Mais, la rencontrant loin du monde,
Un fou, qui croit au lendemain,
L'épouse; elle devient féconde
Pour le bonheur du genre humain.
|
|