Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 2
(1882)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
V.
| |
[pagina 151]
| |
vluchtigen, indruk wenschte te krijgen van dat rijke, onontgonnen Zuiden. Die indruk was zeer gunstig, en toch deel ik dien slechts aarzelend mede, ofschoon de opmerkingen en mededeelingen van een man als Edward Atkinson van Boston, en de brieven van den hoogst kundigen en onpartijdigen medewerker aan de New-York Tribune, die eveneens onlangs door het zuiden reisde, mijne meening ten volle bevestigen. De reden is duidelijk. Een reiziger die snel door een land trekt, krijgt slechts vluchtige indrukken; hem ontbreekt het aan tijd en gelegenheid om grondige kennis op te doen. Wanneer hij zijn indrukken mededeelt in dagblad en boek, dan oefent hij invloed uit, en de verantwoordelijkheid, die hij dus op zich laadt, mag niet gering geschat worden. Welk een kwaad kan ik doen, behoort hij te denken, als eens een vluchtig heen geworpen woord, dat verkondigt welk een bewondering en geestdrift enkele deelen van Virginia, Kentucky, Noord-Georgia, West- en Zuid-Carolina bij mij hebben opgewekt, landverhuizers daarheen zendt en zij dan het klimaat en de vruchtbaarheid geheel anders vinden dan ze mij troffen! Mijn lezers weten echter dat ik hun slechts vluchtige ‘schetsen en indrukken’ kan aanbieden, en zullen ze dus wel niet meer vertrouwen willen schenken dan ze verdienen.
Ik heb plaats genomen in den nachttrein naar St. Louis, en ga naar het Zuiden. Nog eerst een laatste blik op de stad, die ik nooit vergeten zal. Vaarwel Chicago! wonderstad aan de groote meren, die in het midden van de groote Republiek de stapelplaats zijt van hare rijkdommen! Vroeger hadt gij spoorwegen noodig, thans kunnen de spoorwegen u niet ontberen, en tal van machtige spoorwegkoningen kloppen aan uw poorten om toegang tot het hart der stad, terwijl de oude spoorwegen volop genieten van het festijn hun daar bereid. Ik heb langs enkele der spoorwegen tochten gemaakt links en rechts en verkreeg daardoor, eer ik vertrok, een flauw denkbeeld van de wouden en graanvelden, de mijnen en weiden die om verbinding smeeken met | |
[pagina 152]
| |
de machtige markt van het Westen. De burgers van Chicago denken aan de toekomst; ze wonen in het land en in de stad of Great Expectations; ze weten dat Chicago groeien zal tot een reus der steden, en willen niet dat de kostbare bouwgrond te veel doorsneden, de evenredigheid van hun wijken te leelijk geschonden worde door een onoogelijk net van spoorwegen. Het was bovendien natuurlijk onmogelijk om aan elk der 39 spoorwegen een afzonderlijken toegang tot de stad te geven. Deze zou door zoo vele ijzeren banden in haar groei belet worden, en het nadeel aan het eigendom der burgers zou onberekenbaar geweest zijn. Toch zijn nieuwe spoorwegen noodig, want hun vermeerdering en groei, hoe ontzaglijk, heeft geen gelijken tred gehouden met de toeneming van de behoeften van het Westen en den handel van Chicago. Telkens is er een ophooping van goed waarmede men geen weg weet. Gedurende de laatste vier jaren hebben zes nieuwe spoorwegen om toegang gevraagd. Drie zijn binnengelaten, doch niet, door een eigen toegang te ontvangen. Na groote bezwaren overwonnen te hebben, gelukte het aan den Wabash, den Grand Trunk en Eastern Illinois om recht van passage en voortreffelijke stations te krijgen over den weg en op den grond van den Chicago and Western Indiana Company, welke een toegang tot de stad verkregen had, ten einde een centraalstation te kunnen verbinden aan alle spoorweg-maatschappijen die Chicago wenschten te bereiken. Over den weg van den Western Indiana hebben nu nog een paar spoorwegmaatschappijen toegang gekregen, zoodat er dus reeds één station (dépot zeggen de Amerikanen) in Chicago is, waar vijf spoorwegen gezamenlijk uitmonden. Ik bezocht de vijf groote dépots den dag voor mijn vertrek, en zie de lange reeksen wagens met graan, vee en hout geladen weder voor oogen, nu ik mij alles poog te herinneren wat ik zag en hoorde. Laat mij tot afscheid aan de wonderstad - ‘a New-York with the heart left in’ gelijk miss Greenwood zegt - een paar coupetten aanhalen van het gelegenheidsvers, dat voorgelezen werd, toen in het begin van 1881 de gedenksteen werd geplaatst in het huis op den hoek van Frontstreet en Michigan-Avenue, waar weleer het oude fort Dear- | |
[pagina 153]
| |
born stond, dat een halve eeuw geleden de uiterste militaire post in de wildernis was, welke de jagers en trappers tegen de Roodhuiden beschermde. Here, where the savage war-whoop once resounded,
Where council-fires burned brightly years ago,
Where the red Indian from his covert bounded
To scalp his pale-faced foe.
Here, where gray badgers had their haunts and burrows,
Where wild wolves howled and prowled in midnight bands,
Where frontier farmers turned the virgin furrows,
Our splendid city stands.
Here stood the Fort, with palisades about it,
With low log block-house, in those early hours,
The prairie fair extending far about it,
Blooming with fragrant flowers.
About this spot the buildings quickly clustered;
The logs decayed; the palisades went down,
For here the restless Western spirits mustered,
And built this wondrous town.
Here from the trackless slough its structures started,
And, one by one, in splendor rose to view;
The white ships went and came, the years departed,
And still she grandly grew.
Till one wild night, a night each man remembers,
When round her homes the red flames leaped and curled,
The sky was filled with flame and flying embers
That swept them from the world.
Men said, ‘Chicago's bright career is ended!’
As by her smoldering stones they chanced to go,
While the wide world its love and pity blended
To help us in our wo.
O where was ever human goodness greater?
Man's love for man was never more sublime.
On the eternal scroll of our Creator
'Tis written for all time.
| |
[pagina 154]
| |
Chicago lives, and many a lofty steeple
Looks down to-day upon this Western plain.
The tireless hands of her unconquered people
Have reared her wall again.
Long may she live, and grow in wealth and beauty,
And may her children be in coming years
True to their trust, and faithful tho their duty
As her brave pioneers.
Het was nacht geworden, we gingen in den slaapwagen, in plaats van in ons hotel, naar bed en ontwaakten in den staat Missouri, in de stad St. Louis. In den morgen donderde onze trein over dat wonder der bouwkunst, de brug van staal welke over de breede Mississippi geslagen is, nadat ze even boven St. Louis zich met de machtige Missouri vereenigd heeft. De brug gelijkt in het groot op die welke te Coblenz den Rijn overspant. Zeven jaar was er met evenveel volharding als kennis aan gearbeid onder den ingenieur Eads, toen de eerste trein er in 1874 overheen reed. Het is slechts acht jaar geleden, doch jaren tellen tegenwoordig in de nijverheid voor de halve eeuwen van weleer, en men zou nu het staal op oneindig goedkooper en gemakkelijker wijze maken, dan in den grijzen voortijd van acht jaar geleden noodig was. Om de stalen bogen der reusachtige boog te smeden - van welke de middenste 520 voet overspant, had men nieuwe werktuigen en een nieuw soort van materiaal uit te vinden. Het uiteinde van de brug brengt den reiziger in het hart van St. Louis, dat een eeuw geleden door een kolonie fransche avonturiers gesticht werd, en het uiterlijk heeft van een half fransche, half duitsche fabriekstad, die eenige eeuwen oud is. Ze heeft dit te danken aan hare fabrieken en aan de zachte, olieachtige steenkool welke men hier brandt, die een vette, zalfgladde, zwarte rook smeert tegen huizen en boomen. In Chicago dreef men den spot met die vuile ‘engelsche’ atmospheer van St. Louis, en men begreep niet, dat de inwoners dit langer wilden dulden. Eer men het te Chicago zoo ver zou laten komen, verbood het gemeentebestuur zeker het branden | |
[pagina 155]
| |
van vette steenkool, en gelastte het der fabriek hun eigen rook te verteren en te verbranden. ‘Vertel hun te St. Louis dat men zelfs in Londen ten laatste den rook moede begint te worden’, zeide men mij bij het afscheidsnemen. Dit: ‘zelfs te Londen’ zou een Engelschman waarschijnlijk eenigszins geërgerd hebben. In Engeland heeft men het beramen der maatregelen, om de met steenkoolrook doortrokken bruinroode londensche misten te bestrijden, opgedragen aan een parlementaire commissie, welke ‘het Mist en Rook-comité’ heet, wat zeker een uitgelezen naam zou zijn voor menige hollandsche commissie, die lange vergaderingen houdt waarop nevelachtige redeneeringen in walmenden sigarenrook opgaan. Ik heb een lange wandeling langs de rivier gedaan, naar de zijde der stad waar de Missouri zich in de Mississippi werpt of omgekeerd, want men beweert hier dat de Mississippi eigenlijk de Missouri moest heeten, daar deze het meeste water aanvoert. Mijn opmerking dat een vrouw, al brengt ze nog zooveel geld aan, toch den naam van den man aanneemt, werd geen aandacht waardig gekeurd door den ernstigen Duitscher, die ons de stad wees en die, alsof het eene zaak van overwegend belang gold, mij het onrecht der Missouri aangedaan, uitlegde. Het is opmerkelijk dat in St. Louis het duitsche element tegen het fransche opweegt. Wanneer men denkt aan al de onaangenaamheden welke, tijdens den duitsch-franschen oorlog, zelfs in nederlandsche gezinnen ontstonden door verschil van overtuiging en sympathie, dan moet het in 1870 te St. Louis geen vroolijk leven geweest zijn. Op die wandeling langs de Mississippi, welke aan de zijde van de Missouri geheel vastgevroren en met ijsschotsen overdekt was, werden we overvallen door een sneeuwstorm. Zoolang we dicht bij St. Louis waren schenen we in een roetstorm te wandelen. De sneeuw was in den rouw; het was een zondvloed van bevroren inkt, welke duizende walmende schoorsteenen in verbond met de wolken ons toewierpen. Waarom juist de zwartste vlokken bij voorkeur de punt onzer neuzen zochten, en waarom inktvlekken onze parapluie veronacht- | |
[pagina 156]
| |
zaamden om ons gezicht op dat van negers en onze boordjes op jaskragen te doen gelijken, weet ik niet, maar wel weet ik, dat ik pikzwart gewandeld heb langs de witte Mississippi, die wit bleef. Zoo men Chicago aan de meren met Amsterdam aan de Zuiderzee en het kanaal naar de Noordzee wil vergelijken, dan kan men St. Louis het Rotterdam van de Mississippi noemen. Men is er ontzaglijk jaloersch op Chicago; men gelooft er in de rivier, aan welke men ligt, doch die helaas! des winters bevriest, en men leeft er in de vaste overtuiging, dat St. Louis over de meeste amerikaansche bezieling van alle steden in het land beschikt. ‘Die wedijver tusschen verschillende steden is verre van ongelukkig,’ zeide mijn duitsche geleider. Men kan hier tal van zaken doen en veel gedaan krijgen enkel door even op dien naijver jegens Chicago te werken. ‘In Chicago noemt men ons te recht very slow!’ Zoodra ge dit zegt, zet ge de sporen diep in de zijde van den tamsten handelaar!’
Om Amerika te leeren kennen en begrijpen, is het goed eigen oordeel aan dat van anderen te toetsen. Le Monde Américain van den heer Simonin nog eens doorbladerende, vond ik enkele zijner opmerkingen over St. Louis en het Westen, zeer de aandacht waardig. ‘Ik heb geheel Illinois doorsneden,’ zeide hij, ‘op een der spoorwegen, welke van Chicago naar de Mississippi loopen, en ik kwam dus in één nacht in een andere stad, trotsch gelegen op den rechteroever van den “Vader der Wateren”, eenige mijlen beneden het punt, waar de Missouri hare slikkerige golven vereenigt met die van den veel helderder stroom. Die andere stad, veel ouder dan Chicago, omdat zij gebouwd is in de voorgaande eeuw door de fransche pionniers van Louisiana, draagt nog altijd haar eersten naam: St. Louis. Haar aanvankelijk bestaan is wankelend, onzeker geweest. St. Louis was eerst slechts het uitgangspunt van die stoute stroopers en woudloopers, die doordrongen tot de meest afgelegen oorden der woestijn tusschen de Mississippi en het Rotsgebergte, om ruilhandel te drijven met de Indianen, jacht te maken op den bever en den bison, en die er na elken tocht | |
[pagina 157]
| |
hunne pelterijen kwamen verkoopen. In de laatste jaren heeft St. Louis, dank zij der ontginning van de alluviale vlakten, die in het Westen voortgezet is met eene koortsachtige voortvarendheid, dank zij der overvloedige opbrengst van den landbouw, der vermeerdering van den veestapel, dank zij eindelijk der onophoudelijke uitbreiding van spoorwegen, stoomvaart en metaal-industrie, eensklaps een onverwachte vlucht genomen, en niet alleen heeft zij Cincinnati, de hoofdplaats van Ohio, die zich dichter dan zij bij New-York bevindt, onttroond, maar zij strijdt zelfs met Chicago om den voorrang van het Westen. Evenzoo gaat het met de bevolking, die met dezelfde wondergroote snelheid toeneemt, zoodat de trots van St. Louis geen perken meer kent en zij beweert dat zij als beheerscheres van de Mississippi eens niet slechts de koningin der groote meren zal overtreffen, maar zelfs de metropolis der Vereenigde Staten, New-York, de eerste haven der beide Amerika's, boven het hoofd zal groeien.’ Het is tien jaar geleden, sinds de heer Simonin dit schreef, en de meerderheid van het groote Chicago van het Westen is in dien tijd aan geheel Amerika, aan de geheele wereld gebleken. Lang sloot men in het Mississipidal hiervoor de oogen, maar toen St. Louis ten laatste gedwongen was te erkennen dat Chicago door kapitaalkracht, ondernemingszucht en bevolking haar overtrof, poogde ze de oorzaken harer minderheid te overwinnen. De Missouri Emigration Society gaf een kaart uit, welke bewees dat Chicago alleen zoo groot was geworden omdat al de prairieën om de stad in een dicht bevolkte provincie waren herschapen. St. Louis moest dit voorbeeld volgen, door ‘enormous efforts’ te doen, ten einde de emigratie naar hare zijde te lokken. Deze circulaire wekte veel vroolijkheid in Chicago, en, met reusachtige letters overgedrukt, plakte men haar in de stad aanGa naar voetnoot1. | |
[pagina 158]
| |
Toen we van onze wandeling langs den bevroren stroom terugkeerden tot bij de verrukkelijke spoorwegbrug, die met een spanning van 520 voet en twee van 500 voet de nukkige, machtige rivier overmeestert, kwamen we aan het troebele, sombere, open water van den stroom. De ontzaglijke watermonsters, de stoombooten van de Missouri, de Ohio en de Mississipi, hadden hier het ijs verbrijzeld en groote, breede pont-booten kruisten in de rivier van den eenen oever naar den anderen. Langs het water is een vrij steile helling van twintig voet hoog, waarin overal groote ijzeren ringen de booten vastmeren, hoe hoog het water ook zij. De rivier was thans vrij laag en langs deze helling, glad van sneeuw en ijs, reden met angstwekkende snelheid groote wagens met katoen-balen. Elke kar was met vier of zes muildieren bespannen; geen rem werd gebruikt, maar de wagens renden hossende over steen en ijsklompen de helling af en de groote pontbooten op. Kudden vee uit Texas werden door deze booten overgebracht, en toen ik de gebogen horens als een rij bajonetten zag naderen, was ik zoo vrij op een der katoenkarren te springen. Mannen te paard en op kleine hitten gezeten hielden met puntige stokken en kletterende zweepen het wilde vee min of meer in orde, doch ik liet de veeverhuizing uit de wildernissen van Texas voorbijgaan eer ik van mijn katoenbaal afkwam. Ik was in de handen van een conscientieus Duitscher en in den tijd van tien uren zag ik wat er te zien was. We liepen door de sneeuw, we reden er door, we gleden er over; ik bezocht de ontzagwekkende graanpakhuizen, de elevators, de laatste van welke ik juist tot den top zag vullen. Een nieuwe werd | |
[pagina 159]
| |
gebouwd, want uit de vallei van de Mississippi wordt zooveel graan aangevoerd, dat men er geen plaats genoeg voor heeft. Wij hebben toen een der zes-en-twintig brouwerijen bezocht, waar de Duitschers hun ‘lagerbier’ maken voor een groot deel der Unie. Ze hebben meer dan 12 millioen gulden in die brouwerijen vastgelegd. De brouwerij was keurig in orde. Met een bevries-machine, dat met aqua ammonia koude wekte in een stel ijzeren pijpen, werd gewerkt in plaats van met ruw ijs. Het bier werd gebrouwen van gerst. De hop was in Amerika geteeld en kostte den brouwer 20 cents (amerik.) per pond. De zware paarden voor de bierkarren werden in Ohio gekocht voor ongeveer 600 dollars het paar. Ze geleken op vlaamsche paarden. De werklieden mogen voor zeven uur 's morgens zoo veel bier drinken als ze willen. Voor de rest van den dag krijgen ze elk twintig bons. Daar er 65 man aan het werk waren, bedraagt hun vertering ongeveer 1400 glazen bier per dag, welke à 5 cents per glas, een 420 dollars per week aan de firma kosten. Dit is voorzeker drinken dat een Beier tot achting stemmen zou. Het bier kost 8 dollars het vat; in den zomer wordt er driemaal zooveel van gedronken als des winters en is de vraag zoo groot dat men het bier vaak verkoopen moet eer het de noodige drie maanden in den kelder heeft gelegen. Ik deelde mijn duitschen geleider in vertrouwen mede, dat wij het beiersche bier in Amsterdam beter maken dan de Duitschers van St. Louis, en dat geen der bieren, waarmede hij mij overrompelde, halen kon bij het Pilsener bier van de Koninklijke Nederlandsche Stoombierbrouwerij. ‘Dat is een lange naam!’ zeide hij. Ik merkte bescheiden op, dat in Duitschland enkele woorden en titels ook een niet onaanzienlijke lengte hebben, wat hij met duitsche bonhommie lachend toestemde. St. Louis - ik kan het getuigen, want ik heb het gezien in pakhuizen en fabrieken, wier aantal legio is - voert behalve graan en vee, ook lood in uit de mijnen van Missouri, wol, zout, huiden, katoen en huiden. Ze heeft stoommolens - bij de dertig geloof ik - die een paar millioen vaten met meel vullen; ze doodt en pakt niet zooveel varkens als Chicago, maar ze doet toch haar best, en na de stad gezien te hebben | |
[pagina 160]
| |
tot ik van vermoeienis bijna van de slede viel, moet ik erkennen dat St. Louis een merkwaardige en machtige stad is. Ze is smerig en bedompt, ik zou er niet gaarne wonen, maar haar Lafayette-park, boven de zich als een amphitheater langs de rivier uitstrekkende stad, is schoon en liefelijk en de villa's die daarop uitzien, zijn zeer aantrekkelijk. De stad, die zich twaalf mijlen lang uitbreidt tusschen de Missouri en de Mississippi, ligt te midden van provinciën wier rijke oogsten beroemd zijn. Men kan er veel geld verdienen, en langs dertig spoorwegen stoomen de nachttreinen rechtstreeks op hare stations aan. Langs hare kaden kan men gedurende een half uur langs stoombooten en schepen wandelen. Het is een wonder wat de inwoners tot stand hebben gebracht, sinds den tijd dat ze het druk te hadden met het dooden van Indianen om aan iets anders te denken. St. Louis is een groote, vooruitstrevende stad, en hare inwoners verheffen zich te recht niet weinig op haar rijkdom en kracht.... maar ik zou toch liever te Chicago wonen! |
|