| |
| |
| |
In de wouden.
‘A youth, thoughtless, when the career of all his days depends on the opportunity of a moment!’
Ruskin.
De raad van den stervenden Laird of Dumbiedikes - in Sir Walter Scott's Heart of Midlothian - behoorde overal in Amerika met gouden letters in herinnering te worden gebracht.
‘Jock, when ye hae nothing else to do, ye may be aye sticking in a tree; it will be growing, Jock, when ye're sleeping.’
(Jock, als je niets anders te doen hebt, dan kan je altijd een boom planten; hij zal groeien, Jock, terwijl jij slaapt).
Het jonge Amrika bedenkt niet in zijn overmoed, terwijl het op zorgelooze wijze de geërfde natuurschatten van vorige eeuwen verkwist, dat boomen langzaam groeien, dat Perzië en Palestina, de zuidelijke oevers van de Middellandsche zee, ja, tal van rijken ten onder zijn gegaan en half woestijnen werden, omdat de levenwekkende bosschen omgehouwen en niet bijtijds vervangen werden.
Ik spreek steeds met eerbied van de heerlijke jonge werkkracht, den hoopvollen moed, de ontembare geestkracht der Amerikanen, maar mijn achting verlies ik gedeeltelijk voor hen, wanneer ik de baldadige woestheid, de onnadenkende barbaarschheid opmerk, waarmede ze zonder een gedachte aan de toekomst, aan het geluk hunner kinderen en de behoeften van het overbevolkte Europa, vernielen en verwoesten wat niet te herstellen is.
| |
| |
‘Kaal te worden is de minste ramp welke den man treffen kan’, meende Lamartine; maar kaal te worden is de ondergang voor een land.
Als timmerhout ontbreekt, zal de vernuftige Amerikaan uit stroo of papier kunsthout vervaardigen, doch wanneer de boomen en bosschen ontbreken moeten groote deelen van dit vruchtbaar Amerika, dat nog millioenen voeden kan, zoo nutteloos worden als de woestijn van Sahara. Het amerikaansche klimaat is reeds oneindig droger dan dat van Europa, en in vroeger eeuwen zijn door overstroomingen, of hoe ook, uitgestrekte wouden reeds vernield in het midden van Amerika. Langdurige droogten en ontzettende orkanen worden gekweekt op de eindelooze prairieën tusschen het dal van de Missouri en het Rotsgebergte, waar bergen noch bosschen den wind tegenhouden of de jagende regenwolken aantrekken. Men hoort nergens van zulke alles vernielende tornadoes en wervelwinden als in Amerika, en wanneer eens jaren van droogte den oogst van geheele staten hebben vernield, zullen de Amerikanen vol ontzetting elkander afvragen of de bosschenvernielers niet gelynchd hadden behooren te worden.
Het is een voorrecht, van Chicago te spreken als de groote markt van levensmiddelen. De egyptische vruchtbaarheid der vette jaren komt in gedachten, als men opmerkt hoeveel de rustelooze arbeider de gewillige aarde laat voortbrengen; het is een gelukkig, gezegend voorrecht, hen, die in Europa honger lijden doch werken willen, op dien zwellenden hoorn van overvloed in het Westen te wijzen.
Doch met een geheel ander gevoel komt men van de houtmarkt te Chicago terug, en met weerzin deelt men mede, dat het onnadenkende jonge Amerika bezig is, de hen, die de gouden eieren legde, te dooden.
De woorden van Ruskin, waaraan het motto boven deze bladzijden ontleend is, behoorden onophoudelijk door de journalisten van de Republiek tot hun medeburgers herhaald te worden.
Men behoorde niet toegeeflijk over de onnadenkendheid der jeugd te spreken, want jonge menschen en jonge, rijke landen
| |
| |
krijgen dan langzamerhand de overtuiging, dat die onnadenkendheid hun past en versiert, daar ze met schitterend oog, veerkrachtigen gang en frissche levenslust samengaat.
‘Ik had liever dat men van de onnadenkenheid van den ouderdom toegeeflijk en vergevensgezind sprak’, zeide Ruskin. ‘Wanneer een man zijn werk gedaan heeft, en niets feitelijk zijn lot en toekomst meer veranderen kan, laat hem dan zijn werk vergeten en, zoo het hem lust, met zijn lot den spot drijven; doch welke verontschuldiging is er te vinden voor roekeloosheid of onbezorgdheid in denken, op het oogenblik zelf dat elke crisis der fortuin afhangt van eigen beslissing, van eigen krachtig besluit? Een jongeling zou onnadenkend zijn, wanneer al het geluk van zijn te huis voor altijd afhangt van de kansen en den onbedwongen hartstocht van een enkel uur! Een jongeling onnadenkend, wanneer zijn levensloop en carrière afhangen van het weloverdachte gebruik dat hij maakt van de hem aangeboden gelegenheid! Een jongeling onnadenkend, wanneer elke daad een hoeksteen is voor volgend gedrag, wanneer elke werking der verbeelding een bron van leven of van dood is! Wees liever onnadenkend, in welke uwer rijpe jaren ook, dan thans, - ofschoon, welbeschouwd, er slechts ééne plaats is, waar de mensch onnadenkend mag zijn... zijn doodbed. Niets behoorde ooit te worden nagelaten om dan en daar te worden gedaan.’
Deze gouden woorden tot jonge mannen gericht, zijn volstrekt niet overdreven als men spreekt tot het roekelooze, onnadenkende Amerika, dat de bosschen vermoordt, bij millioenen de boomen velt, die de oogsten beschermen, de regenwolken aantrekken en de aarde adel en schoonheid geven.
‘Chicago is the greatest lumber centrum the world has ever seen’, zegt men, gelooven wij, te recht in Amerika, en men mag er gerust aan toevoegen, dat, in de Vereenigde Staten ten minste, zulk een tweede markt in het vervolg ondenkbaar is. Meer dan een billioen achthonderd millioen kubieke voet gezaagd hout werden per spoorweg en over het meer in het jaar 1881 Chicago binnen gevoerd. De houtbeurs te Chicago regelt de prijzen overal, doch haar heerschappij kan nog slechts van
| |
| |
korten duur zijn, want de wouden, wier toevoer zij over de wereld verdeelt, verdwijnen, versmelten als sneeuw voor de voorjaarszon.
Dit heeft Chicago gedeeltelijk te danken aan het protectiestelsel, en wij vestigen hierop de aandacht van hen, die in Nederland soms liefhebberen met dat gevaarlijke tweesnijdende zwaard, zonder handvat, hetwelk men moeilijk hanteeren kan zonder zich te wonden.
De wetgevende macht heeft, door een zwaar inkomend recht te heffen van hout uit Canada en Zuid-Amerika, 's lands wouden zoo voortreffelijk beschermd, dat dra niet een over zal zijn. De heerlijke wouden van Minnesota kunnen nog slechts gedurende twaalf jaar zooveel hout leveren als ze nu doen, eer ze allen zijn omgehouwen, en de reusachtige bosschen van Florida zullen binnen dertig jaar uitgeput zijn. In Californië heeft men de boomen op zoo roekelooze wijze vernield, dat het land, van zijn bescherming en wateraantrekkende boomen beroofd, door de zon verschroeid en door den wind als bruin poeder weggewaaid, op tal van plaatsen een woestenij werd.
Het is een groot nadeel voor het rijk, dat de boomen met hun honderdduizenden dus verdwijnen, en toch heeft de regeering door protectie hiertoe zooveel bijgedragen als ze vermocht. Wanneer men in een groot landbouwend rijk een wolstapel wil vestigen, kan men ongetwijfeld, door zware inkomende rechten van wol te heffen, de teelt van schapen aanmoedigen. Wol wordt dan kunstmatig duur gemaakt, en honderden gaan kudden houden, die het anders niet zouden doen. De inwoners betalen noodeloos veel voor hun wollen kleederen, maar de regeering bereikt in zooverre haar doel, dat de opbrengst van wol vermeerdert. Doch door hout, dat langzaam groeit, te beschermen, beschermt men het van de aarde af. Het tarief noopte de boeren niet om boomen te planten, die eerst over dertig jaar geld zouden opbrengen, maar gaf een premie aan de houthakkers en lumbermen, om de oude bosschen om te houwen.
Er zijn geen nieuwe werelden meer te ontdekken, en het is daarom zoo angstwekkend, dat men op woeste, barbaarsche wijze aan het land van de ondergaande zon, waarop de hoop is gevestigd
| |
| |
der overbevolking van het Oosten, hetzelfde lot voorbereidt dat Klein-Azië, de korenschuur der oude wereld, trof. Het is een nationale zonde, - evenals elke zonde uit zelfzucht geboren - dat in Amerika geen weerbaarheid gevormd wordt tegen den binnenlandschen vijand, die de bosschen, de vruchtbaarmakers van den akker der toekomst, vernielen. Het is in Zuid-Amerika even erg gesteld als in Noord-Amerika.
‘Sinds het jaar 1835, toen men de eerste betrouwbare zuid-amerikaansche statistiek verkreeg,’ zegt de heer Felix Oswald, ‘is de uitgestrektheid der wouden op het westelijk halfrond verminderd met 7.600.000 acres of ongeveer 11.400 vierkante mijlen per jaar. In de Vereenigde Staten alleen is de vernieling toegenomen van 1.600 □ mijlen in 1835 tot 7000 in 1855, en 8.400 in 1876. Tusschen 1750 en 1855, zijn in Zuid- en Centraal-Amerika, - vooral in Mexico - en in de oostelijke, zuid-oostelijke en zuidwestelijke staten der republiek, ongeveer 50 millioen acres van bosschen ontbloot. De toevoer van vochtigheid is met zeven procent per kwart eeuw verminderd.’
Toen ik in Chicago een modelschool bezocht had, en de inspecteur, die mij alles gewezen had, in zijn handen wrijvende, mij vroeg: ‘Wel, hebben we niet aan alles gedacht?’ deed ik hem lachen door mijn raad, om nog een leeraar in de geschiedenis der bosschen aan te stellen. Toen ik uitlegde wat ik bedoelde, keek hij ernstig, en erkende hij dat het vernielen der wouden een nationaal onheil was. Ik was pas van de houtbeurs gekomen en was nog onder den indruk van al die millioenen kubieke voeten hout, welke daar verkocht werden. Wat zou het nuttig zijn, dacht ik, om den kinderen dier houtvernielers de treurige geschiedenis te verhalen van al de landen, die ten onder zijn gegaan door den houthakker. De vernielende bijl van den moordenaar der bosschen heeft meer nadeel gedaan, meer ellende gekweekt dan de kromme sabels der Saraceenen, dan de werpspietsen en pijlen der soldaten van Attila, ja, dan al de zwaarden der gezamenlijke wereldveroveraars.
Aanschouwt eens die vier goddelijke schiereilanden, welke zich in het zuiden van Europa, in de donkerblauwe Mid- | |
| |
dellandsche zee uitstrekken. Hun bevolking is verminderd, hun opbrengst tot beneden de helft verminderd, want van de Sierra Nevada en Apennijnen, van den Olympus en de bergen die de klassieke rivieren voedden, van Balkan en Taurus, verdwenen eikenwouden en olijfbosschen. Toen de Hamadryaden waren verdreven, versmachtte het land.
‘Jongens van Chicago’, zou de leeraar moeten zeggen, ‘eens was Sicilië de korenschuur van Rome, maar de moerbeiboomen, die de bergen bedekten, werden geveld, en de korenschuur werd ledig. Eens was Mesopotamië het land van overvloed, waar men dacht dat het verloren Paradijs gezocht moest worden; eens was Klein-Azië het lachende land van den overvloed, en werd uit Noord-Afrika, van Caïro tot Marocco, alles uitgevoerd, waarop nu het Westen van Amerika fier is; eens was Afghanistan een vruchtbaar, weelderig land..... nu voeren zand en dorst, droogte en gebrek heerschappij in de verloren paradijzen. Het was wederom het gemis van boomen waardoor zij verloren gingen.’
Hen, die belangstellen in de toekomst van Amerika, maken wij opmerkzaam op professor Sargent's Forrestry Bulletin, waarin hij den toestand der bosschen van Amerika beschrijft. Te Chicago zijnde vraagt men natuurlijk het eerst naar den toestand in de naburige houtrijke staten Michigan, Wisconsin en Minnesota, waaruit Chicago zijn hout trekt.
Aldaar stonden in het voorjaar van 1880, volgens prof. Sargent's opgave, nog 82,010,000,000 kubieke voeten greenenhout, voor gebruik geschikt. De helft hiervan staat in Wisconsin, in Michigan heeft men 35,000,000,000 kubieke voet, terwijl de eens zoo heerlijke wouden van Minnesota nog slechts 6,000,000,000 kubieke voet overhebben.
In het laatste jaar werd uit deze drie staten 7,035,507,000 kubieke voet hout uitgevoerd, zoodat men nu kan rekenen dat men, op deze wijze voortgaande, in minder dan twaalf jaar alles zal hebben opgebruikt. In de staten Maine, New-York en Pennsylvanië zijn de wouden reeds zoo uitgeput, dat het weinige dat nog over is, zelfs niet meer in de locale behoeften
| |
| |
kan voorzien. De streek, waar de dennenbosschen eens stonden langs de groote meren, moet ongeveer een woestijn blijven, daar de grond voor weinig anders geschikt is, de lumberman de kleine boomen niet gespaard heeft, en evenmin een voldoend aantal groote boomen, die de stormen kunnen weerstaan, heeft overgelaten, om met hun zaad nieuwe bosschen te kweeken.
Het is om wanhopend te worden!
Wanneer men des zomers te Chicago of te Detroit over de groote wateren van het meer Michigan uitkijkt, aanschouwt men tal van witte zeilen. Het zijn de schepen, die erts en hout naar Chicago brengen. Deze schepen, op de oevers der meren gebouwd, hebben nooit meer dan 14 voet diepgang, daar in het korte riviertje, dat het meer Huron aan het meer Erie verbindt, een reeks klippen - de Lime Kiln Crossing genaamd - dreigt, waarboven slechts vijftien voet water staat.
De groote schepen zijn platboomde en zeer lang. Het gewone model is dat van een driemaster met schoenerstuig en een centre-board. Het schip is 190 voet lang en 23 voet breed, en kan 75,000 bushels tarwe laden. De viermast-schoeners zijn 250 voet lang. Zij brengen het hout van het noord-westen naar het oosteinde der aaneengeschakelde meren, van waar de spoorwegen het naar het binnenland en de Atlantische kust brengen. De schepen voeren vol zeil, en varen meestal op een afstand van 500 vademen aan elkander gebonden, met een sleepboot (tow genaamd) welke vijf hunner sleept, om stoom en wind gezamenlijk te hulp te roepen. Ze zijn schier allen van eikenhout gemaakt, doch dit zal niet lang meer duren, zeide mijn reisgezel, want de white oak verdwijnt met overgroote snelheid uit de oeverstaten, en wat de houthakkers (de lumbermen) sparen wordt door de branden vernield, welke meestal aan hun eigen roekeloosheid te danken zijn.
Het vorig jaar heeft men voor het eerst een schoener getimmerd uit pitch pine van het zuiden, maar deze proef is zeer tegengevallen. Het hout is te bros en daarom zijn enkele scheepsbouwmeesters, die houten kustvaartuigen maken, reeds uit Chicago verhuisd naar de kust van de Stille Zuidzee, waar ze in de yellow fir een hout vinden dat, schoon niet gelijk
| |
| |
aan goed eikenhout, toch zijn aangewezen opvolger is voor scheepsbouw, daar de vooraad er van nog groot is, en de taaiheid van het hout het zeer geschikt voor schepen maakt.
Deze yellow firs groeien in Oregon op een 200 mijlen van de kust. De boomen zijn van 150 tot 300 voet hoog; de meesten boven de 200 voet. Ze hebben aan den wortel een doorsnede van vijf tot twaalf voet, en zijn dus onhandig groot en log voor de zaagmolens. In de wouden - welke mijn vriend bezocht - liggen ze als een knibbelspel door elkander. Er liggen evenveel op den grond als er staan, en het is een reuzenwerk die boomen te behandelen. Toch geloofde men te Chicago, dat na eenigen tijd dit hout het voornaamste scheepstimmerhout in de Vereenigde Staten zal zijn, en bitter klaagden ze over de roekeloosheid, waarmede het kostbare eikenhout van het Noordwesten verspild was, waardoor Chicago langzamerhand zijn houtschepen en houtmarkt verliezen zou.
In het Zuiden vond ik later echter reden om te twijfelen aan de voorspelling, dat yellow firs het aanstaande timmerhout voor schepen in de Vereenigde Staten zal zijn, want in Delaware, Maryland en Virginia zijn heerlijke groote wouden van witte eiken. Scheepsbouwmeesters hadden zich daar reeds gevestigd aan kreeken en smalle riviertjes, die tusschen de bosschen doorslingeren, en de zware takken van prachtige eiken hingen over de schepen, welke op stapel stonden.
Het is hartelijk te wenschen, zoo voor Amerika als voor Europa, dat de regeering de bosschen in het Zuiden en Westen die nog over zijn, terwijl het nog tijd is, werkelijk in bescherming zal nemen, en de aanplanting van nieuwe bosschen zal gelasten. Reeds nu heeft het Congres een goed werk gedaan door het planten van boomen op de prairieën aan te moedigen, en verschillende gemeentebesturen vermogen veel, indien ze, gelijk eenige zwitsersche gemeenten doen, zich aaneensluiten, om tot gemeenschappelijk nut van al de inwoners een bosch te kweeken en te beschermen.
De predikant Oberlin heeft een onvruchtbaar zijdal van den Moezel weder doen herleven door van zijn gemeenteleden gedaan te krijgen, dat bij de geboorte van elk kind door den
| |
| |
vader een hoedvol kastanjes of kersenpitten werden gepoot, welke het den kleine tot een voorrecht zou zijn later te verzorgen. Men kan evengoed voor goede gewoonten en dichterlijke modes het voorbeeld geven, als voor slechte en barbaarsche, en het ware een geluk indien op kunstmatige wijze de liefde en aanbidding voor boomen en zangvogels, voor bosschen en aardsche paradijzen kon gekweekt worden.
Voor de noodlijdenden in Europa is het een levensvraag of de uitbreiding der wildernis in Amerika verhinderd zal worden of niet.
|
|