| |
| |
| |
‘Du hast Diamanten und Perlen!’
De vraag naar diamanten in Amerika is mischien nooit zoo groot geweest als thans, vooral in Chicago, de groote stad van het Westen. De steeds toenemende welvaart en rijkdom hebben een zucht naar weelde, een voorliefde voor schitterende sieraden ontwikkeld, waaraan vroeger nooit voldaan kon worden, en de diamant heeft zijn wettige plaats als de voornaamste onder de kostbare steenen gehandhaafd. Deze toenemende vraag werd natuurlijk gevolgd door verhooging van prijs, totdat de diamanthandel zich uitbreidde. Kortom, de diamantkoorts, die een paar jaar geleden voorondersteld werd te hebben uitgewoed, is in betrekkelijk korten tijd herleefd en met verdubbelde hevigheid in Amerika uitgebroken.
‘Ik woon hier in Chicago omstreeks twintig jaren,’ zeide een diamantverkooper, in den loop van een gesprek over dat onderwerp, ‘en de vraag is nooit zoo groot geweest als in de laatste twee jaren. Wij verkoopen thans tien diamanten, waar wij er twee jaren geleden slechts één van de hand zouden hebben gedaan.’
- ‘En waaraan schrijft gij die groote vraag toe?’
- ‘Aan de goede tijden, den toenemenden rijkdom van het land en aan het feit dat de rijke menschen hier de kunst beginnen te leeren hun geld uit te geven - een zeker teeken van vooruitgang en beschaving.’
- ‘Hebben de prijzen gelijken tred met de toenemende vraag gehouden?’
| |
| |
- ‘Zij zijn in evenredigheid gestegen. Tot het jaar 1879 ging de markt steeds naar beneden, zoodat de diamanten voor ongekend lagen prijs verkocht werden. Van dien tijd af zijn zij echter weer trapsgewijze naar boven gegaan.’
- ‘Naar welke soort van steenen is de meeste vraag, naar de beste of de goedkoopere soorten?’
- ‘De smaak voor schoone diamanten is vooral toegenomen. Ook worden de diamanten tegenwoordig op veel smaakvoller wijze gezet. Zij worden eenvoudiger en netter gezet, en de sieraden zijn niet meer zoo opzichtig.’
- ‘Door welken stand wordt het meest diamanten gedragen?’
- ‘Door elken stand ongeveer evenveel. De diamantkoorts bepaalt zich niet tot de rijken en aanzienlijken; neen, ieder die geld over heeft en dat wenscht te beleggen in iets dat altijd goed blijft en nooit zijne waarde verliest, koopt diamanten.’
- ‘Welke verhouding is er, gelooft ge, tusschen de echte diamanten en de nagemaakte?’
- ‘Negentien twintigsten van al de steenen, die er als diamanten uitzien, zijn diamanten. Natuurlijk is er namaak en zijn er diamanten van weinig waarde, maar de meeste steenen, die als diamanten verkocht worden, zijn het ook.’
- ‘Hoeveel zouden de groote firma's door elkander wel verkoopen?’
- ‘Onze firma heeft verleden jaar tot een bedrag van 75.000 dollars verkocht. Een ander huis zette voor eene waarde van 140,000 dollars om, en nog een ander voor 100.000.’
- ‘Naar welke diamanten is de meeste vraag?’
- ‘Er is altijd groote vraag naar de steenen die bekend staan onder den naam van ‘old mine stones.’ Ieder verlangt ze, zoowel om hunne innerlijke als om hun artistieke waarde. Toch worden er velen voor ‘oldmine’ verkocht, die niet uit de oude mijnen afkomstig zijn. De zoogenaamde ‘oldmines’ zijn nagenoeg uitgeput en het aanbod is dus gering. Een onervaren kooper loopt dikwijls gevaar bedrogen te worden door een koopman, wiens winzucht den baas speelt over zijne eerlijkheid. Doch
| |
| |
feitelijk wordt de waarde van een diamant enkel berekend naar zijne hoedanigheid, niet naar zijn oorsprong of geschiedenis.
‘De amerikaansche markt heeft een grooter aantal diamanten van zuiver water dan eenige andere in de wereld - een bewijs dat onze welvaart grooter en onze smaak beter wordt.’
- ‘Hoe worden de prijzen berekend?’
- ‘De waarde van een diamant wordt geschat naar zijn gewicht en hoedanigheid. Het gewicht wordt berekend in karaten en greinen. Vier greinen maken een karaat, en 151 ½ karaat is een ons trooisch gewicht. De gewone prijs is van 80 tot 160 dollar het karaat. Nu en dan worden er ook wel diamanten verkocht van 500 dollars het karaat, terwijl men daarentegen ook steenen kan krijgen van 36 dollar het karaat en minder.’
- ‘Welke diamanten sieraden zijn het meest onder de dames gewild?’
- ‘Eene dame die nog geene diamanten bezit, schaft zich allereerst oorringen aan. Dan komt de broche of misschien wel de diamanten ring, en daarna de met diamanten ingelegde kam of eenig ander hoofdsieraad. Wellicht komt het u merkwaardig voor dat een toiletartikel, hetwelk amerikaansche dames zoo van de groote als van de halve wereld gaarne bezitten, diamanten kousebanden zijn.’
- ‘En worden die kousebandgespen van kostbare diamanten gemaakt?’
- ‘Zij worden gemaakt van kleine steenen, maar eerste kwaliteit, mêlé noemen wij ze. Ik zal er u een paar laten zien.’
En thans haalde de juwelier een groote lederen portefeuille uit zijne brandkast, waarin een twintigtal papieren pakjes lagen, die eene waarde in geld vertegenwoordigden van 20,000 dollars. Een van die pakjes werd losgemaakt en de inhoud, een vijftiental kleine juweelen, werd op tafel gelegd.
- ‘Een paar kousebandengespen van deze steenen gemaakt, zou 150 dollars kosten. Dat is nogal veel, maar de dames schijnen te denken dat het bij haar toilet behoort.’
- ‘Hangt de waarde van een diamant niet voornamelijk van het slijpen af?’
| |
| |
- ‘Ja. Door het slijpen komt de schoonheid van den steen voor den dag en het geeft hem den glans, die zijne grootste aantrekkelijkheid is. Vroeger werden de diamanten uitsluitend in Holland geslepen, maar in latere jaren hebben de New-yorksche werklieden de kunst ook geleerd van de diamantslijpers, die uit Holland werden overgebracht. Doch het bewerken kost in Holland minder dan hier, zoodat wij Amsterdam eigenlijk nog geen concurrentie aandoen. Het is goedkooper om diamanten, die in Holland geslepen zijn, in te voeren, dan ze in ons land te laten bewerken, niettegenstaande ongeslepen steenen geen inkomend recht betalen en geslepen steenen wel.’
- ‘Verhoogt het zetten de waarde van den steen?’
- ‘Betrekkelijk weinig. Wie een diamanten ring koopt van 1000 dollars, zal voor het zetten niet meer dan 7 dollars betalen. De echte liefhebbers koopen zeer eenvoudig gezette sieraden - hoe minder goud hoe liever. Bij broches, diadeemen enz. wordt meer werk van het zetten gemaakt. Somtijds moet er wel eens een steen overgeslepen worden, en, ofschoon hij dan in gewicht verliest, verhoogt het nieuwe werk zijn waarde.’
- ‘Wordt er niet veel bedrog gepleegd bij het verkoopen van diamanten?’
- ‘Niet als zij gekocht worden bij een bekende firma, welke er natuurlijk belang bij heeft haar goeden naam te bewaren. Alleen zij, die iets heel moois willen hebben voor weinig geld, worden bedrogen, want er zijn gauwdieven onder de diamantverkoopers, die er hun beroep van maken de lichtgeloovigen te verschalken. In den loop van drie maanden werd, op die wijze, door eenige schurken aan ingezetenen van Chicago zeker voor een som van 40,000 dollars ontstolen. Deze bedriegers zwerven gewoonlijk om de juwelierswinkels heen en bieden hunne waren den voorbijgangers aan. Zij zijn niet bang voor een leugentje en verzinnen allerlei verhalen om de lieden in te palmen. Een zal bijvoorbeeld vertellen dat hij bitter in nood is en zich verplicht ziet een prachtigen steen te verkoopen, dien hij terstond voor den dag haalt. De man wekt me- | |
| |
delijden en brengt de lichtgeloovigen in den waan dat de steen, dien hij te koop aanbiedt, echt is. Men begint te schacheren, de koop wordt gesloten en de bedrieger heeft zijn slachtoffer een stuk glas in de hand gestopt, dat als hij het een tijdlang gedragen heeft, zijn glans verliest.’
- ‘Smokkelt men veel diamanten?’
- ‘Neen, aangezien daaraan te veel gevaar is verbonden en het invoerrecht te onbeduidend is om van het smokkelen eene geldwinning te maken. Natuurlijk wordt er wel eens wat verdacht veel voor persoonlijk gebruik buitenslands gekocht en naar huis medegebracht. Dit is meer dan eene ontduiking van de wet, en eigenlijk niets anders dan smokkelen. Ik herinner mij, dat toen ik van eene reis naar Europa terugkeerde, eene der dames aan boord een paar ringen in de ooren had van 4000 dollar en een speld van 10.000 dollars. Zij betaalde geen accijns en haar echtgnoot heeft die sieraden waarschijnlijk den volgenden dag te koop aangeboden.
Als ge hier te Chicago feesten bijwoont, zult ge niet voor den tweeden keer vragen of men in Amerika veel van diamanten houdt. De vrouwen zijn er op verzot en de mannen noemen de flonkersteenen “appeltjes voor den dorst” en geven ze liever dan iets anders aan hun echtgenooten, omdat ze altijd waarde behouden.’
De gelegenheid kwam spoedig, en was zeer leerzaam. Op een prachtig bal, waar alles wat weelde bedenken kan schitterde en straalde, hield ik een praatje met een heer uit Boston, die mijn aandacht vestigde op de kostbare schilderijen van fransche meesters aan den wand, en de flonkersteenen, die het licht weerkaatsten. Hij wreef zich vergenoegd de handen, en zeide: ‘Het zijn hier in Chicago toch verstandige lieden. Ze geven veel uit; they learn how to spend. Ze begrijpen wat het land noodig heeft.’
- ‘Bij ons prijzen we juist zuinigheid en spaarzaamheid, vooral als bronnen van welvaart’, merkte ik op.
- ‘O! dat is goed voor de oude wereld, maar wij hebben het tegendeel noodig. Wij behoeven groote steden, waar veel geld verteerd wordt. Zelfs de rijken lieden, die geen anderen
| |
| |
hartstocht kennen dan die van elkander de loef af te steken en elkander te overschitteren door meubelen, kleeding, huizen, rijtuigen, zijn weldoeners van het land, zonder dit te willen of te weten. Wij brengen meer levensbehoeften, katoen en metalen op, dan we zelve gebruiken kunnen, en de vraag voor ons is: hoe kunnen wij de vraag naar onze overproductie verlevendigen. Om een voorbeeld van mijn vriend Atkinson te Boston aan te halen: het gezin, dat de meeste thee en zijde uit China gebruikt, is een vaderlandlievend gezin. Hoe meer wij kunnen gebruiken van 't geen de Chinezen ons in ruil zenden, des te meer van de katoenen goederen uit Nieuw Engeland en het Zuiden zullen ze bij ons koopen. Hoe meer diamanten we te Amsterdam koopen, hoe meer schilderijen, toiletten en articles de Paris wij uit Frankrijk halen, des te meer geld kunnen ze daar besteden voor ons graan, onze petroleum, ons vee.’
De heer die dus sprak, zond mij den volgenden dag het belangwekkend geschriftje van zijn vriend Edward Atkinson: Labor and Capital Allies not Enemies, waarin de volgende regelen de kern van zijn opmerkingen bevatten:
‘The more tea, sugar, and silk we indulge in, although these may be called articles of comfort and luxury, the greater outlet we shall have for the articles of necessity that we now produce in excess of our own wants, and the more shall we stimulate the consumption of the products of our own labor.
Our problem is the strange one - perhaps never encountered by any other nation - not how to save, but how to spend; not how to spare, but how to use the excess of our abundance of the necessities of life, in order that by the spending we may get for the larger portion of our people more of the comforts and luxuries of life, and for a small and now diminishing proportion of our people an opportunity to work, so that they also may share the ample production of articles of necessity that we ourselves produce.’
Het is zeker dat de kunst van geld uit te geven en een verstandig gebruik van overwinsten te maken, meer en meer in Amerika beoefend wordt, en tot prikkel strekt van handel, nijverheid en kunst.
| |
| |
Een rijk Amerikaan kan geen majoraat maken van zijn goed, geen erfelijk landeigendom aan zijn oudsten zoon nalaten, om dus te zorgen dat het hoofd der familie, van welke hij de eerste is, steeds zijn naam luisterrijk zal kunnen voeren. De wetten en gebruiken, die dit in Engeland - tot nu toe - mogelijk en gebruikelijk maakten, bestaan in Amerika niet. Het is niet zoo gemakkelijk als het lijkt om veel geld uit te geven, wanneer een millionair geen erfgoederen koopt. Een grooten staat voeren is niet verleidelijk, want vele dienstboden te houden is in het demokratische land voor menigeen de grootste straf, en zeer rijke lieden zelfs wonen liever in een hotel. Zij die gedreven worden door den wensch om hun naam eer aan te doen, besteden daarom vaak een gedeelte van hun fortuin ten dienste van den staat.
Onder de voortbrengselen der Vereenigde Staten, welke het meest mijn afgunst wekken, behooren dan ook in de eerste plaats deze rijke burgers, die een deel van hun schatten beschikbaar stellen tot bevordering van wetenschap of kunst. Het ware een zegen voor Europa zoo de republiek er een exportartikel van maken kon. Wat hebben wij in Nederland getobd om prof. Buys Ballot in staat te stellen, door onze wetenschappelijke mannen een station in het Noorden te laten bezetten, voor gelijktijdige waarnemingen met de overige beschaafde rijken!
En toen men dat betreurde, las men tevens in de dagbladen hoe een vrijgevig burger van Pittsburg in Pennsylvania, die zijn naam geheim houdt, eenige duizenden dollars beschikbaar stelt voor prof. Longley, het beroemde hoofd van het Alleghany-observatorium, die een wetenschappelijken tocht begint tot vermeerdering onzer weerkennis. Hij wil door proefnemingen ontdekken, hoeveel warmte de zon aan de aarde geeft, en gaat die warmte meten op de hoogste bergtoppen in de droogste, dorste streek, welke hij vinden kan. Nergens vindt hij daartoe beter gelegenheid, meent hij, dan in het verre uiteinde van Arizona en Zuid-Californië, waar hij met zijn tochtgenooten niet komen kan zonder hulp en bescherming der regeering, welke hem door het departement van oorlog geschonken is, dat voor hun
| |
| |
vervoer zorgt. Doch een honderdduizend gulden waren noodig voor instrumenten en bijkomende kosten, en deze werden aan professor Longley gezonden.
O onbekende weldoener der wetenschap te Pittsburg in Pennsylvanië! Ik hoop dat de amerikaansche dichters u zullen eeren. De maan, de roos, de nachtegaal, de tortelduif en het kirren en trekkebekken van jonge gelieven zijn reeds zoo dikwijls bezongen, dat men zijn verlangen naar nieuwe ontboezemingen dienaangaande best bedwingen kan. Doch verstandige, nederige, vaderlandlievende mannen, die begrijpen wat hun tijd noodig heeft en die daartoe medewerken naar gelang van eigen kracht, worden zelden opgemerkt en gewaardeerd gelijk ze verdienen. En toch doet die onbekende van Pittsburg meer voor de eer, de welvaart, het prestige van zijn volk, dan zoo hij op eigen kosten een geheel regiment uitzond tegen de Roodhuiden, of een vloot en leger uitrustte, om ergens een Transvaal-oorlog te beginnen. De tochten van de kleine Barents hebben meer gedaan om Nederland's heden en verleden bij Europa en Amerika in eervolle herinnering te houden, dan menig millioen, uit de staatskas gevloeid, vermocht. Zoo onze welgestelde medeburgers en onze regeering dit begrijpen, en den grooten onbekende van Pittsburg tot voorbeeld kiezen, dan hebben wij een heerlijke les uit Amerika ter harte genomen.
|
|