| |
| |
| |
Porkopolis.
Wanneer men door de kleivelden van Illinois spoort en de vruchtbare in akkerland herschapen prairieën van Jowa leert kennen, beseft men uit welk ‘landbouwers paradijs’ Chicago een deel van zijn rijkdom trekt, van waar het geld komt, dat paleizen bouwt langs de oevers van het meer Michigan.
Uit die naburige staten, ‘overvloeiende van melk en honig’, als Kanaän weleer, komt al het graan en vee, dat Chicago verder zendt om Europa te voeden.
Als veemarkt is Chicago in het Westen vooral beroemd, en de statistiek van al de ossen en varkens die hier per jaar verkocht worden, is voldoende om iemand voor het geheele leven allen eetlust te benemen.
Beter dan cijfers geven de Union Stock Yards een denkbeeld van wat hier omgaat. Deze veeperken liggen even buiten de stad, en kunnen 100,000 hogs (varkens) 25,000 ossen en 22,000 schapen herbergen. Ze verblijven er echter nooit lang. Zulk een leven en bedrijvigheid als er in deze stad der varkens was! Mannen te paard, jongens op springende wilde hitten, renden tusschen de houten en ijzeren hekken door, welke de verschillende kudden omringen. Ze zwaaiden met breedgerande hoeden, klapten met lange zweepen, staken koperen sporen in hun rennende paarden, en schreeuwden elkander toe als bezetenen. Ze zochten hun ossen of schapen, die per trein uit afgelegene gedeelten van de Staten gebracht waren. De koeien
| |
| |
loeiden; de schapen blaatten; de varkens knorden, gilden, brulden; de mannen schreeuwden en lachten; de aansnorrende locomotieven, met wagens achter zich die over de ijzeren bruggen links en rechts donderden, floten; het was een heidensch leven, en tot over de enkels in roode klei-modder staande, en mij vasthoudende aan een bewegelijk hek, keek ik verbijsterd een zondvloed schapen aan, die pal langs mij gedreven werden. Ik ruik ze nog, als ik er aan denk. Ik klom over het hek en was nu te midden van kleine roodbonte runderen, met groote kromme horens, zoodat ik gelukkig was toen ik weer veilig over een ander hek te midden van een woelende menigte veehandelaars was beland, die mij eerst uitlachten en toen vriendelijk den weg wezen, terwijl een hunner, een reus uit Kentucky, mij den Stock Yard rondvoerde en alles verklaarde. Eerst wees hij mij de stapelplaats van het slachtvee.
Hier worden de ossen en varkens bij elkander gebracht, totdat ze geslacht, verpakt en verzonden worden naar alle oorden der wereld. In deze omheining, waar ze grootendeels in de open lucht worden bij elkander geplaatst in vierkante perken, die met houten hekken zijn afgesloten, werden verleden jaar 5,700,000 varkens en 1,382,397 ossen gedreven! Deze veeperken beslaan 140 bunders grond, even buiten Chicago. Al de dieren worden langs tien spoorwegen aangevoerd, totdat er een 120,000 bijeen zijn, die worden weggeruimd eer nieuwe treinen binnenkomen. Door deze veebeurs en veepakhuizen loopen troggen voor water en voedsel, die dertien mijlen lang zijn. De groote pijpen om die uitgestrektheid te draineeren, zijn 31 mijlen lang en de lanen die tusschen de veekampen loopen, 7 mijl. Ieder der tien spoorwegen heeft een plankier van een duizend voet lang, van welk plankier schuinsche trechters de dieren regelrecht en in den draf brengen in de afdeeling voor hen bestemd. Daar de spoorwagens voor varkens twee verdiepingen hebben, ziet men dan regimenten zwarte varkens, knorrende en gallopeerende langs twee houten bruggen, die boven elkander geplaatst zijn, naar de slachtplaats defileeren. Ik heb in enkele minuten 450 spoorwagens dus zien lossen.
En dan die varkens! Het zijn levenslustige, vroolijke, galo- | |
| |
peerende varkens, die sierlijk met hun krullend, kurketrekkervormig, zwart staartje zwaaien en op zijn amerikaansch go a head gaan.
Hoe merkwaardig is de bedrijvigheid en joligheid dier zwijnen van Chicago! Onze hollandsche varkens verkies ik als eigenaars van aanstaande hammen, maar de amerikaansche varkens als symbolen van jongen levenslust. Als men bij ons voor een varkenshok staat, dan ziet men symbolen van ongegeneerd gemak, van zinnelijke comfort, van gezellige, heerlijke slaperigheid. De vette dieren zijn zelfs overstelpt door alles wat aangenaam is. Ze keeren een opmerkzaam, schoon dof oog langzaam naar u toe en knorren even. Ze zijn begraven in hun eigen lichaam en zien niet veel van de buitenwereld. Hun hijgende, zware, korte ademhaling, die de breede zijden op en neer doet gaan, schijnt uit te drukken dat ze genieten, dat ze door overvoerd te worden in het paradijs der zwijnen zijn gebracht. Soms knorren ze welwillend even tegen elkander om hun varkens-sympathie voor elkanders vleezig leven te toonen.
Doch de vlugge, zwarte amerikaansche varkens zijn geheel anders. Ze zijn onafhankelijk, snel in hun beweging, niet over-dik, opgeruimd en vroolijk. Ze onderzoeken alles; hun snuit is telkens in beweging; ze steken hun neus overal in om een graankorrel in de modder te zoeken, en niets onopgemerkt te laten.
Met hun duizenden zag ik ze galopeeren, springen en buitelen naar een groot overdekt gebouw. ‘Gaat ge mede naar het packinghouse?’ vroeg mijn amerikaansche vriend. ‘Zeker!’ antwoorde ik, ‘maar wat wordt er gepakt?’ ‘Vaten varkensvleesch!’ antwoordde hij. Er stonden daar twintig van die pakhuizen. Ik werd geleid naar dat van den heer Armour, wiens naam werd uitgesproken als het fransche woord amour. Ik vond dit een aardigen naam voor den Attila der varkens, die honderdduizende biggen behandelt alsof het zoo vele garnalen waren.
Had ik geweten wat ik zou zien, dan ware ik wellicht niet binnen gegaan, want een afschuwelijker pandoemonium is niet
| |
| |
denkbaar. Wat zou Zola genieten als hij zoo'n monsterslachthuis eens zien en beschrijven kon.
Men treedt een reusachtig gebouw binnen en gaat de trap op. Aanvankelijk ziet men niets als dichte wolken witte damp en rook. Rood en geel flikkeren enkele gaslichten door den nevel; men aanschouwt door het open dak omhoog een grijze aanduiding van den hemel, en ziet door een groote opening den waterdamp opkrullen en opborrelen. Langzamerhand ziet men ook eene menigte grauwe gedaanten zich bewegen in de ruimte aan weerzijden, en men bespeurt dat de damp opstijgt uit een vijver kokend water, waarin onophoudelijk zwarte vormen plassend instorten. Langzaam en voorzichtig den voet vooruitzettende en met een stok den weg voelende, gaat men verder, weder een trap op, en nog eens een trap op, tot men door het gillen der varkens gewaarschuwd, het einde nadert. Daar komen ze aan met hun honderden, de zwarte varkens, wier einde zoo nabij is, wier dood zoo snel zal zijn. Ze naderen een hellend vlak; terwijl ze sullen, wordt hun een strik om den achterpoot geslagen; men ziet een soort van pomparm werken; het varken vliegt omhoog en snort met den kop naar beneden aan een touw met ijzeren ring langs een hellenden ijzeren stang. Ze snellen voorbij reusachtige, half naakte kerels met groote messen gewapend, en, naarmate ze volgen, worden ze achter elkander in het hart gestoken. Onmiddellijk neemt het geknor een einde en meteen verdwijnt het dier in dien stoomenden vijver van kokend water. Aan de andere zijde er uit gekomen wordt de huid geschraapt, de kop afgehouwen, het lichaam geopend en gereinigd en in eindeloozen optocht snorren de hoofdelooze varkens omlaag naar hun verdere hervorming in varkensvleesch.
Vijf-en-twintig seconden duurt het van het oogenblik dat het gallopeerende varken vroolijk den stal insnelt totdat een vormelooze gedaante in den vijver plompt. Drie minuten blijft het lichaam in dat kokende water, dan wordt het op een groot ijzeren rooster van scheermessen gelegd. De machinerie gaat aan het werk, en in 15 seconden is de huid er af. Juist als een ketah-perdsja bal hobbelt en bobbelt en springt de gedaante op die lange scheermessen heen en weder, en dan beginne in
| |
| |
eens vier of vijf man aan het werk. Links vliegt de kop, rechts snorren de hammen, schuins de schouders. Elk deel vindt zijn bestemde plaats. In de lucht zwermt het van vliegende stukken varkensvleesch; de witte waterdamp, welke het geheele gebouw als een dikke mist vult, maakt dat alles slechts nevelachtig zichtbaar, doch dit maakt het werk der halfnaakte reuzen aan de eindelooze tafels slechts te indrukwekkender. Met een slag van het hakmes is de ham afgescheiden; dan volgen de schouders en de onderliggende ribben; een keurige langwerpige rechthoek, die dan volgt, is een zijde spek; een zachte, teedere slag van het hakmes, dat het hout niet aanraakt, houwt de pooten af. De mannen hebben genoegen in hun werk, ‘wat niet te verwonderen is,’ zeide de reus uit Kentucky, ‘want ze verdienen vier dollars per dag! Kom, laat ons nu het spek volgen.’
Hij drong tusschen het bataljon slagers door; ik sulde en gleed over het rose ijs dat den vloer dik bedekte (het vroor acht graden onder nul Fahrenheit dien dag); waarop hij mij aan zijn hand medevoerde alsof ik een kleine jongen was, die niet naar school wilde. Door den mist over het glibberig ijs, onder den zwerm door de lucht snorrende hammen en varkenskopkoppen, kwam ik aan het salting house, waar de zijden spek, met zout en salpeter ingewreven en op elkander gestapeld werden in een ijskoude, donkere kamer, waar ze na een week nog eens met zout ingewreven worden, om dan van drie tot zes weken te rusten. Dan worden ze geschraapt, gewasschen, gedroogd en, met hun achten in een kist gepakt, naar Europa gezonden. De firma Armour had in het afgeloopen jaar tachtig millioen pond spek verzonden! Soms pakt ze honderdvijftig kisten in één uur, wanneer de orders zeer dringend zijn.
‘Nu naar de hammen!’ schreeuwde mijn onvermoeide gids mij te midden van het rumoer in de ooren. Ik had intusschen een theologische vraag opgelost en ontdekt dat een mensch geen vrijen wil heeft, als een veehandelaar uit Kentucky hem bij de hand heeft, want vrijwillig ware ik nooit verder gedrongen in den rooden mist van dat vagevuur der varkens, in die wilde, woeste, dampende overstrooming van vleesch en worsten.
| |
| |
‘Nu naar de hammen!’ had hij gezegd, en werkelijk daar sulde en gleed ik - telkens mijn bril afvegende, die onophoudelijk besloeg als we uit den damp in de kou en van de kou in den damp kwamen - naar het departement dier hammen, van welke de heeren Armour jaarlijks vijf millioen pond naar Europa zenden. Ze wegen dertien pond per stuk, komen de winkeliers te Londen zes stuivers per pond te staan, en worden door hen als echte Westfaalsche of Limerick hammen, niet zonder eenige winst verkocht. Ik liep over het ijs te midden van hammen, wier aantal was als dat der zandkorrels op het strand. Zestig dagen lang worden ze in de ‘pickle’ gezet, welke ‘pickle’ is samengesteld uit zout, suiker en salpeter. Ze worden soms omgekeerd als biefstukken die gebraden worden; dan hangt men ze drie dagen in het smokinghouse, waar ze berookt worden, door den rook van het zaagsel van maple-hout; dan worden ze geschraapt, geschuierd, afgeveegd en in katoenen zakken genaaid, waarop een stempel gedrukt wordt, waarna ze met hun veertigen, gezellig in een kist gepakt, naar de markt gezonden worden.
‘Nu naar de worsten....!’ maar ik kon niet meer. Ik deed een uiterste poging om te bewijzen dat de mensch welbeschouwd toch wel een vrijen wil heeft, dat het noodlot in den vorm van een grooten man uit Kentucky niet almachtig is; ik ontworstelde mij aan hem, en verdween weldra uit zijn verwonderde oogen in een dikken mist van rollenden waterdamp.
Ik snelde langs door stoom gedreven stampers, die in groote vaten het vleesch tot moes verpletteren; ik rende langs andere vaten, waarin halve varkens ‘gepickeld’ werden voor de houthakkers in het verre Westen en de arbeiders op de suikeren rijstplantages van Louisiana en de West-Indische eilanden; ik struikelde en gleed de steile, donkere, gladde trappen af; zocht mijn weg tusschen balen varkenshaar - waarmede de Engelschen hun spoorwagenkussens vullen; - ik draafde met een zakdoek voor den neus langs door stoom verhitte cilinders die kunstguano maakten van het overschot der varkens; ik liep ademloos, met de handen voor de ooren, langs de stampers die de beenderen kraakten en tot poeder maalden voor de land- | |
| |
bouwers... eindelijk was ik het pandaemonium uit, en stond weer in het zonlicht, in de frissche, opwekkende lucht tusschen de regimenten vroolijk galopeerende varkens die altijd nog maar, onbewust van hun naderend lot, het hellend vlak afrenden.
Ik legde het geleende costuum af, zocht te vergeefs mijn vriend uit Kentucky om hem te danken, en toen ik mij verwijderde was het laatste wat ik zag, de lange processie van achtduizend, nevelachtige hoofdelooze gedaanten, die langs ijzeren stangen naar de onderwereld der varkens gleden.
Het was ontzettend, en ik, die zekere schooljongens in Amsterdam wel eens beknord had omdat ze voor een kelder bij ons in de buurt bleven kijken naar het slachten van een varken, was verwonderd over het voortreffelijk voorbeeld dat ik dien knapen gegeven had.
Doch ik troostte mij met de gedachte dat een slagveld roemrijk, doch een moord afschuwelijk is, en dat deze Homerische veldslag onder de varkens poëtischer is dan het in het geniep eenzelvig kelen van een enkelen big!
|
|