| |
| |
| |
Het groeiende Chicago.
Lieden van middelbaren leeftijd hebben ten minste één reden van vreugde over hun rijpende jaren. Ze hebben in hun jeugd veel minder behoeven te leeren dan hun kinderen thans! Ik ga niet over onderwijs spreken, maar ik wensch alleen te troosten. Laat de veertigers dankbaar zijn voor dat ééne voorrecht! Wat hebben wij langzamerhand een aantal hoofdstukken geschiedenis- en aardrijkskunde doorleefd, in plaats van ze op de schoolbanken van buiten te leeren! Men behoeft nog geen veertig jaar oud te zijn om over Amerikaanschen burgeroorlog, Italiaanschen vrijheidskrijg, en Fransch-Duitschen reuzenstrijd mede te spreken, als over gebeurtenissen waarvan men als het ware ooggetuige was, welke voor ons al het verrassende en dramatische van het onverwachte hadden, daar we den afloop, de ontknooping niet van te voren kenden. Onze jongens moeten van buiten leeren dat in het jaar 1871 de vlammen sloegen uit het brandende Parijs, en de commune onderdrukt werd, doch wij die van verre het verschrikkelijk schouwspel gadesloegen, die lang in twijfel verkeerden of de schoone stad ten onder zou gaan, of de Venus van het Louvre onder gloeiende puinhoopen bedolven zou worden, we hebben andere indrukken gekregen dan zij. Ons leven was leeren.
Wat hebben we ook een aardrijkskundige kennis opgedaan, enkel door ons de moeite te geven, oogen en ooren te gebruiken! De geologen hebben ons de geschiedenis der aarde verteld,
| |
| |
Darwin heeft ons leeren zien en opmerken, we vernamen van Livingstone, Stanley en Cameron dat er voor rijken der toekomst plaats is aan de groote rivieren van Afrika, wanneer in de worsteling voor het bestaan de blanke ook het zwarte werelddeel veroveren gaat, en we hebben in Australië en Amerika steden zien oprijzen uit den grond, als woonden we een tooverballet bij, waarin de fee van den stoom met haar wonderstaf paleizen en kathedralen uit het niet doet verschijnen.
In onze jeugd was Chicago nog niet op de landkaart te vinden, zeiden mijn metgezel en ik tot elkander, toen we langs het meer gingen, welks wateren de eindelooze rij prachtige woningen weerspiegelen; toen we van het eene spoorwegstation naar het andere reden en vernamen dat tusschen de 300 en 400 treinen hier dagelijks aankomen, die over vier-en-veertig spoorwegen al de voortbrengselen van Amerika te Chicago komen opstapelen. Voor ieder, die den mensch het belangrijkste deel der schepping acht, is een reusachtige kracht, als door Chicago ontwikkeld werd in enkele jaren, treffender dan het samenvlieten der machtige wateren van de Niagara.
Toch is dat groote Chicago van het Westen nog slechts in zijn kinderjaren. In 1900 zal het anderhalf millioen inwoners tellen, en men duizelt van de uitbreiding welke de stad in 2000 zal gekregen hebben. Want dat wondere Chicago groeit nog maar altijd door, het groeit overdag, maar het groeit ook 's nachts, en als men 's morgens uitkijkt is het weer wat grooter.
Indien men zijn huis niet met zorg kiest, kan men gaan slapen in de eene buurt om in de andere wakker te worden. Gewoonte is toch een tweede natuur, en de Chicago-huizen hebben zich nu eenmaal gewend om soms uit wandelen te gaan. Het is niets vreemds in Chicago een huis te ontmoeten dat van plaats verandert. Soms is het of de huizen van een straat samen stuivertje-verwisselen spelen. In het begin waren het de huizen van twee verdiepingen, die den schrik beet kregen, toen de paleizen naderden, en zoo snel als ze vermochten weg rolden om plaats te maken en zelve buitenlucht te gaan genieten. Kort daarop werden alle huizen ontevreden en gin- | |
| |
gen ze samen - gelijk ik reeds verteld heb - hooger lucht zoeken. De families bleven er rustig in wonen, bleven er in eten en slapen, terwijl ze een voet of wat rezen, en thans gaan groote gebouwen van vijf verdiepingen soms een paar straatjes om. Een jaar of wat geleden stond er in Wabash Avenue een mooie kerk der afgescheidenen. Het beviel haar daar niet, ze had een kroeg naast zich gekregen en dat stond niet; ze rolde daarom naar de overzijde, waar ze nu op den hoek van Morganstreet, zoo hecht, deftig, onbewegelijk en afgescheiden staat, alsof ze nooit aan de rol was geweest... maar intusschen! Soms wordt men echter droefgeestig gestemd, als men zoo'n verdwaald huis tegenkomt.
Ik ben op een morgen, toen ik mijn logement verliet, midden op de groote steenen plotseling een degelijk vierkant, chocolade-kleurig zandsteenen heerenhuis tegengekomen. Het stond toevalllg even stil, en zag er daar midden in de straat in zijn eenzaamheid zoo verlaten, ongelukkig en oncomfortabel uit, alsof het niet wist waarheen het zou gaan.
Ik kreeg medelijden met het arme ding. Het had klimop, die met wortel en al was uitgerukt, langs zijn gevel hangen als een verwelkte krans boven een bleek gelaat, wanneer het morgenlicht doorkomt. In het dak was door de beweging iets onnatuurlijks, iets al te onafhankelijks gekomen. Het was gestut, de bovenste verdieping was blijkbaar niet geheel in orde, doch dit verwonderde mij niet. De vensters zonder gordijnen staarden mij verbijsterd en onvriendelijk als oogen zonder oogleden toe, en na een poos waggelde het chocoladekleurig huis weer verder.
Te Chicago vertelt men dat een rijk heer, die 's nachts dronken uit zijn club huiswaarts keerde, zijn eigen woning in de straat tegenkwam, juist op het oogenblik dat hij niet verder kon. Instinktmatig nam hij zijn huissleutel uit den zak, en met zijn huis medeloopende, morrelde en zocht hij zoo lang, totdat de sleutel eindelijk het slot vond. De deur ging open, hij viel in de gang op een bank en zeide: ‘dit huis is zeker dronken, het beweegt zich zoo vreemd!’ en zoo werd hij door zijn eigen huis naar huis gebracht.... Maar men vertelt in Amerika zoo veel, dat men niet alles moet gelooven!
| |
| |
Huizen, die dus blindemannetje spelen en van plaats verwisselen, moeten hecht en wel doortimmerd wezen, en dat zijn de reuzenwoningen van de Phoenix der steden dan ook bijzonder.
De stedelijke regeering, bevreesd voor nieuwe branden, heeft de gestrengste verordeningen gemaakt omtrent het bouwen van huizen... en houdt er de hand aan. Geen hout mag gebruikt worden, zelfs niet op het dak. ‘We forbid the erection of any frame building, or of any wooden roofs or wooden cornices within the city limits,’ luidt het bevel. De dikte der muren voor woonhuizen, hotels, fabrieken, pakhuizen, is voorgeschreven; tegen ‘brabantsche muren’ - die ellendige tooneel-decoraties van riet met kalk bedekt - wordt gewaakt als tegen roodvonk. Er is mode in alles, en zoo werd het in Chicago gewoonte om degelijk en zwaar te bouwen. Ik zag een rij reusachtige gebouwen - de Palmer buildings - die, geheel van dik ijzer en steen opgetrokken, ‘fire proof’ werden genoemd. Het is leerzaam om in Chicago een huis te zien bouwen, want men eindigt er steeds met den gevel, zoodat men de geheele inrichting kan bestudeeren, totdat van zware steen of ijzer de voorgevel wordt opgetrokken.
De huizen maken door hun hoogte en breedte een overweldigenden indruk, maar ze hebben bovendien een eigenaardigheid, welke mij trof, zonder dat ik aanvankelijk kon zeggen waarin ze bestond. Eindelijk zag ik de reden. De architecten der nieuwe huizen houden veel van de ronde lijn. Wellicht hebben ze bij den Niagara opgelet hoe men nergens rechte lijnen of hoeken ziet in dien hoorn van overvloed van golvende bochten en cirkelende lijnen en hebben ze daarom den boog tot model genomen bij den bouw der huizen. ‘You will hardly find a straight lintel of stone in Chicago’, zeide met eenige overdrijving een amerikaansche vriend, en deze ronde vormen geven aan de huizen sterkte en bevalligheid tevens. Overdaad van versiering is echter de groote fout; men gebruikt daartoe zelden steen of terra cotta, maar meestal gegoten ijzer, ofschoon dit tot de eerste verdieping beperkt blijft. Sheet-iron ornament wordt hoogerop gebruikt. Men maakt er vensterkozijnen, balkons en dakversierselen van, en middeleeuwsche smeden zou
| |
| |
den wanhopend zijn geworden bij het aanschouwen, want deze kunst uit de fabriek is even ruw als smakeloos. Ze gelijkt zelfs niet van verre op het kantwerk van geslagen ijzer, op het bevallig krulwerk der oude handwerkslieden, maar is opzichtig en onoogelijk, en vaak met schelle kleuren geschilderd. Chicago is geen Venetië, doch de rijke kooplieden en fabrikanten, die schier allen in Europa zijn geweest, werden bij hun paleizen-bouw toch gedreven door een hartelijke begeerte om schoone kunstwerken in het leven te roepen; ze willen gaarne leeren; ze geven groote vrijheid aan hun architecten, en men vindt oneindig minder slaafsche navolging dan men denken zoude.
Vele gebouwen van zandsteen zijn schoon van vorm en sober, met waren kunstzin, versierd. Enkele architecten hebben Ruskin gelezen, vermijden het eentonige en fabriekmatige, en er zijn vele gebouwen waarin elk kapiteel, elke hoeksteen, elk ornament verschillend en oorspronkelijk van teekening is. Velen pogen zich ook los te maken van de conventioneele gewone patronen; herinneringen aan schoone vormen uit bosch en bloemenveld streelen soms het oog. Hier en daar heeft een bouwmeester oog voor kleur, en worden verschillend getinte steensoorten op harmonische wijze gebruikt.
Ik logeerde te Chicago in het Pacific Hotel, een stad op zich zelf, een reuzenbouw, welks vestibule of entrancehall, door winkels binnenshuis omgeven en 's avonds elektrisch verlicht, een soort van beurs is, waar niet alleen de gasten, maar tal van mannen van zaken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bijeen komen. Al de voornaamste dagbladen van Amerika zijn, op muzieklessenaars ontplooid, voor ieder beschikbaar. Een aanzienlijke deputatie Roodhuiden, op weg naar Washington, om met den ‘grooten vader’ aldaar te onderhandelen, logeerde in het hotel tijdens mijn verblijf. De directeur van het hotel had mij beloofd, mij zijn kleine stad eens te toonen, en nam mij mede toen hij het hotel aan het gezantschap der Sïoux (spreek uit: Zoes) wees. Ik werd plechtig aan hen voorgesteld. Little No Heart, Rattling Rib, White Swan, Four Bear en Blue Coat glimlachten en schudden mijn hand op forsche wijze op en neer,
| |
| |
als pompten ze. Ze hadden een paar dagen geleden voor het eerst onze europeesche heerenkleeding aangekregen, en waren nog niet op hun gemak. De hooge hoed en het hooge boordje hinderden hen blijkbaar het meest. Ieder had een zwarte reiszak in zijn hand, welke ze geen oogenblik loslieten, als zaten er scalpen in, en te midden van al die Roodhuiden op hun zondags en al die zwarte valiezen, deed ik een tocht door het hotel. We gingen eerst gezamenlijk in de lift, en toen het fraaie roodfluweelen kamertje met zijn hooge spiegels en gemakkelijke sopha's plotseling met hen allen ten hemel rees, grepen ze hun valies iets vaster en keken ze gestrenger dan ooit, maar ze toonden geen verwondering. Cooper en Aimard hebben hun zelfbedwang naar waarheid geschetst, dacht ik. ‘Op de plaats waar ge nu zijt, belegerden de Indianen in 1832 het kleine fort, waar zevenhonderd menschen een toevlucht hadden gezocht,’ zeide een heer die met ons medeging. Een der Indianen vertolkte dit. ‘Wonnen ze?’ vroeg ik. ‘Neen, hun opperhoofd Black Hawk werd gevangen genomen, en de Roodhuiden gedood en verdreven, maar we zullen dit maar niet in herinnering brengen, ze mochten het onaangenaam vinden.’
De tolk had geluisterd en knipte ons met zijn linker oog even toe.
De kamer stond stil; wij stapten uit op de bovenste verdieping, en dwaalden nu door het groote gebouw. Wat voelde ik mij gelukkig, in gezelschap te zijn van Indiaansche opperhoofden; mijn ‘scalp’ was veilig, en ik had de zekerheid van nu niet in die gangen te zullen verdwalen. Ze zouden ons spoor wel terugvinden, dacht ik. ‘Er zijn zes engelsche mijlen telegraafdraad voor elektrisch licht, schellen en telephoon door dit hotel gelegd,’ verklaarde onze begeleider, en ik vroeg den tolk hoe hij dat den opperhoofden vertalen zou. ‘Ze verstaan meer Engelsch dan ge denkt,’ lachte hij, ‘en ze weten heel wat!’ Daar hij zoo spraakzaam bleek, vroeg ik hem waarom het eerste opperhoofd, die over de zes voet was, Little No Heart genaamd werd? Dit is geen vleiende naam!
‘Het is juist de meest eervolle naam onder de Sioux. Hij
| |
| |
beteekent dat het opperhoofd zoo moedig is, dat hij nooit van angst of schrik zijn hart heeft voelen kloppen. Het is dus alsof hij geen hart heeft. Zijn vader werd vroeger zoo genoemd, en omdat hij hem in moed evenaart draagt hij zijn naam. Little beteekent dus zoo veel als junior.’
‘Waarom heet het tweede opperhoofd Rattling Rib?’ vroeg ik, maar ik kreeg geen antwoord, daar hij zijn vrienden juist had mede te deelen dat het hotel in de lengte en breedte gevels heeft elk van 750 voet. Wij waren op de zevende verdieping en hadden een afgrond van 104 voet voor ons. ‘Er zijn 1870 deuren in dit gebouw, dat werd opgericht met 65,000 kubieke voeten steen en 7,000,000 baksteenen,’ zeide de tolk, maar Kleine Geen Hart keek alsof hem dit niets kon schelen.
De groote eetzaal met zijn elektrische verlichting, zijn reusachtige vloer van wit en zwart marmer, en fresco's op de wanden en hooge zoldering vond hij echter schoon, en hij telde de 23 vensters van deze schoone zaal, waarin aan tafeltjes honderde gasten, door negers bediend, zaten.
Ik zou de gedachten wel eens hebben willen weten van de hoofden der Roodhuiden. Dachten ze wellicht evenals de groote Blücher, toen hij Londen zag: ‘Welk een heerlijke stad om te plunderen!’
|
|