Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 1
(1881)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
De rotsgrot van Aly Baba.The request of Industry to the government is as modest as that of Diogenes to Alexander: - ‘Stand out of my sunshine.’ In zekere stad van Perzië, o machtige Sultan, leefde eens een man, die Aly Baba heette. Eens dat hij bezig was hout te vellen, zag hij veertig roovers te paard aankomen, beladen met zakken vol goudgeld en juweelen. De hoofdman naderde een rots, dicht bij den boom, waarop Aly Baba gevlucht was, en sprak de woorden: ‘Sesam open u!’ Zoodra de rooverkapitein gesproken had, opende zich een deur en de zakken goud werden gedragen in een rotshol, vol balen rijke koopmansgoederen, zijde en goudlaken, lederen zakken en beurzen vol geld, dat aan het volk ontstolen was. En Aly Baba vol bewondering voor deze vernuftige wijze om zich te verrijken, ging op zijn beurt aan het stelen, en Sesam open u! zeggende, belaadde hij zijn ezels met goud in plaats van met hout, werkte niet meer en bleef rijk zoolang er nog geld in de rotsgrot was. Dit verhaal uit de Duizend in een Nacht kwam mij in herinnering, toen ik een bezoek had gebracht te Boston bij den heer Edward Atkinson, een geleerde staathuishoudkundige, die in zijn boeiend gesprek cijfers welsprekend wist te maken, en mij deed beseffen hoe veel het tarief van inkomende rechten het amerikaansche volk kost. | |
[pagina 278]
| |
Men denkt aan Aly Baba, als men hoort hoe de wonderspreuk, waarmede de amerikaansche regeering een rotshol vol millioenen opent, welke het volk ontfutseld zijn, haar benijd wordt. ‘Het is niet te verwonderen, dat de voorspoed der Vereenigde Staten onnadenkende lieden doet onderstellen, dat er geen beter middel voor een staat is om rijk te worden, dan een ongenadig stelsel van inkomende rechten’, - merkte de Pall Mall Gazette onlangs op, toen bekend werd hoe, door aflossing van obligatiën en conversie van 5% in 3½% fondsen, de uitgaven der Vereenigde Staten in enkele weken met 24 millioen gulden per jaar verminderd werden. Men kan er zeker van zijn dat dit afbetalen der schuld op deze wijze zal voortgezet worden, en wanneer hij denkt dat dit geld alleen verkregen wordt door het beschermend stelsel, door de opbrengst der inkomende rechten, dan strekt menigeen in Engeland en Holland tegenwoordig begeerig de hand uit naar de wonderspreuk van protectie, die slechts uitgesproken behoeft te worden om het groote rotshol vol goud en juweelen te openen. Ouvre toi, Sésame! en daar knarst de zware ijzeren deur op haar hengels, en de grot vol schatten, welke aan het volk door de arabische roovers ontstolen werden, ligt open voor hem die het geld wil wegdragen. Om met die wonderspreuk te werken, is het echter niet alleen noodig den talisman te kennen, maar ook om de grot te bezitten. Zij die een klein, overbevolkt land, zonder mijnen en katoenvelden, dat van handel en zeevaart leven moet, op Amerika's voorbeeld wijzen en om protectie roepen ter wille van de schatkist en van de nijverheid, kunnen geen levendig besef hebben van het land, welks rijkdommen in de roovergrot zijn opgestapeld. Stelt men zich wel levendig voor, dat er in de Vereenigde Staten van Noorden en Zuiden vrije handel bestaat over een vasteland zoo uitgestrekt als Europa, dat grooter verscheidenheid van bodem en klimaat bezit, waar de rijkdom der mijnenGa naar voetnoot1 die der steenkoolvelden, graanakkers en petro- | |
[pagina 279]
| |
leumbronnen evenaart; waar dagelijks honderden landverhuizers kapitaal en werkkracht brengen op een onuitgeputten bodem, die millioenen meer kan voeden? De verschillende staten, die groote budgetten te bestrijden hebben, vinden hun inkomsten in directe belastingen, in rechtstreeksche heffingen op de eigendommen en inkomsten der burgers. Elke staat heeft een verschillend belastingstelsel, doch geen bestrijdt zijn uitgaven door inkomende rechten te heffen van de voortbrengselen der naburige staten - rijken zouden wij in Europa zeggen, - en dus is er vrije handel in een reusachtig land, en poogt men niet door protectiestelsel de sinaasappelen van Florida te weren, ten einde ze in de broeikassen van Massachusetts te teelen. Het land is bijna een werelddeel, en wanneer er schaarschte is ten oosten van de Mississippi, vloeit het verre Westen van graan over. Colorado heeft zilvermijnen, Pennsylvanië ijzer en petroleum, Californië goud en druiven, Wisconsin en Maine wouden, het Mississipi-dal mais, het Zuiden katoen en het Noorden fabrieken, en hetgeen de fabrieken te veel maken, vindt jaarlijks aftrek bij een half millioen nieuwe landverhuizers. De Vereenigde Staten zijn rijk in weerwil van en niet tengevolge der protectie en vooral omdat in dit reusachtig land zelf vrije handel heerscht. ‘Het belangrijke van dit land’, schreef de heer Baden Powell onlangs in Frasers Magazine komt te meer uit wanneer men zich wel voorstelt hoe de Vereenigde Staten ongeveer even groot als Europa zijn, doch slechts een zevende deel van zijn bevolking tellen. Om wel te begrijpen wat dit beteekent, moet men uit Europa al de Engelschen, Hollanders, Denen, Zweden, Duitschers, Russen, Oostenrijkers, Italianen, Zwitsers, Spanjaarden, Portugeezen en Turken verbannen en dan over het geheele werelddeel de bevolking van Frankrijk en België alleen verdeelen. In dat geval zou de bevolking van Londen verdeeld worden over de Britsche eilanden om gebruik te maken van 's lands rijke hulpbronnen, zijn mijnen, weiden, akkers, visscherijen en havens. Wat Cobden droomde van Europa, bestaat reeds in de Vereenigde Staten.’ Terwijl de verschillende Staten tusschen welke vrije handel bestaat uit directe belastingen inkomen trekken, verkrijgt de | |
[pagina 280]
| |
regeering van het geheele land haar geld voor de loopende uitgaven en schulddelging, hoofdzakelijk uit inkomende rechten, uit national tariff and excise laws, doch eer men deze belastingheffing benijdt, bedenke men wat haar oorsprong was, en wat ze het land kost. ‘Het tegenwoordige tarief,’ zegt de heer Edward Atkinson, ‘is niet als een maatregel van protectie, maar als een oorlogsmaatregel ingevoerd, in een tijd toen inkomende rechten schier alleen beschouwd werden als een middel om 's lands inkomsten zoo groot mogelijk te maken. Ruw en onwetenschappelijk als dit middel ons nu ook toeschijnt, heeft het echter zijn doel wel getroffen. In de jaren 1866 en 1867 heeft het een inkomen van duizend millioen dollars opgebracht.’ Eer men, gelijk een der hollandsche dagbladen onlangs deed, den Nederlander, die Amerika's rijkdommen en welvaart bewondert, sommeert om ter wille der logica ook zijn protectie-stelsel te bewonderen en te benijden, behoort men na te gaan waarom die oorlogsmaatregel genomen is door een land dat, door burgeroorlog verscheurd, in de eerste en voornaamste plaats geld noodig had. De Vereenigde Staten verheugen zich niet pas sinds gisteren of eergisteren in hun rijkdom, ontwikkeling en bloei. Reeds tientallen van jaren geleden maakte het land groote vorderingen op elk gebied en was het rijk en machtig. In den tijd toen de planters der zuidelijke staten millioenen verdienden door den aanbouw en verkoop van katoen, en in New-Orleans, Mobile en Savannah de schoone paleizen verrezen, waar de slavenhouders des winters eenige weken doorbrachten, zou een reiziger uit Amsterdam met groote waardeering hebben kunnen schrijven van den rijkdom van den bodem, van de groote toekomst van het Zuiden. ‘Ge moogt dien rijkdom niet prijzen en in de toekomst van het land niet gelooven,’ zou een nederlandsch blad toen hebben kunnen zeggen, ‘zonder tevens voor te stellen ook in Nederland den slavenhandel in te voeren!’ Na den burgeroorlog grepen de duizenden, die het zwaard gevoerd hadden, moedig naar spade en houweel. Men trok naar | |
[pagina 281]
| |
het westen, ontginde den grond, legde spoorwegen aan en ontwikkelde een reusachtige geestkracht. Duizenden werden rijk, de welvaart werd algemeen en met warme waardeering kon een hollandsch reiziger van dien vooruitgang, die ontwikkeling en geestkracht gewagen. ‘Ge moogt dus niet prijzen, zonder op logische wijze ook voor te stellen oninwisselbaar papieren geld in Nederland in te voeren.’ De slavernij was afgeschaft en meer dan vier millioen slaven werden in vrijheid gesteld; het papieren geld rees van 60 pCt. tot pari en het goud kwam weer in omloop; intusschen werden meer spoorwegen gebouwd, het vervoer goedkooper gemaakt en stalen rails gelegd; meer mijnen werden ontgonnen, meer prairieën omgeploegd, en Chicago en New-York getuigden van een weergalooze ontwikkeling en geestkracht. Een hollandsch reiziger ziet die wonderen en getuigt er met bewondering van, doch de ‘logica’ wordt weer te hulp geroepen en dezelfde courant zegt: ‘Zoo gij, die tot vermoeienis toe den vooruitgang van Amerika uitbazuint,’ logisch zijt, moet gij ook het protectiestelsel hier aanbevelen en ‘door indirecte belastingen, zonder dwang, zonder verwekking van wrevel en ergernis, in alle behoeften voorzien!’ Men zou ons kleine handelsland met evenveel recht slavenhandel en papieren geld als panacee kunnen aanbevelen, want het amerikaansche stelsel is het rechtstreeksche gevolg van beide. Toen de burgeroorlog gestreden en geleden was, eischten dringender vragen dan die van belastinghervorming om een antwoord. Er bestaan machtiger factoren voor de welvaart van een volk dan het stelsel van belastingen. De republiek had eendracht en orde noodig; men moest werken aan den opbouw der ruïnes in het Zuiden, aan de reconstructie van een staat, een volk. De rechten van een bevrijde natie van negerslaven moesten gehandhaafd en bestendigd worden, en de drukkende oorlogschuld afbetaald tijdens den bloeitijd van den staat, in de gouden eeuw der ontginning van de akkers van het Westen, terwijl goed, eerlijk geld het papieren ruilmiddel vervangen moest. Nu het voornaamste is verkregen, wendt men de oogen naar de belasting-hervorming, doch men zal aanvangen met niet | |
[pagina 282]
| |
plotseling een radicale verandering te eischen. Men zal het protectiestelsel, dat met honderden fabrieken zich in het groote land heeft vastgewrongen, niet eensklaps willen ontwortelen; doch men zal geduldig met wijzigingen en vermindering beginnen. Men zal het mindere verkiezen boven het meerdere, en - hoe parodoxaal het klinke - vrijeren handel aanvankelijk boven vrijen handel verkiezen. Het engelsche voorbeeld van een plotselinge verandering van stelsel is zoo misleidend mogelijk. Er is geen quaestie in Amerika, wier gewicht in de verste verte te vergelijken is met den drang, als die van het noodlot, waarmede de graanwetten in Engeland regeering en volk dwongen tusschen leven en dood te kiezen. De groote belastinghervorming in Engeland is eerst ingevoerd toen een nationaal onheil, toen hongersnood het gevolg was geworden van een onzinnig stelsel. De zware inkomende rechten hadden Engeland op den rand des afgronds gebracht. Men hoore Noble in zijne Fiscal Legislation of Great Britain: ‘Onmogelijk is het door de statistiek alleen der cijfers van uitvoer een eenigszins voldoend tafereel te schetsen van den toestand van het volk, toen sir Robert Peel in 1841 aan het bewind kwam. Ieder levensbelang van het volk was gedrukt; in de fabriekdistricten waren fabrieken en werkplaatsen gesloten en daalden de eigendommen en vaste goederen dagelijks in waarde. In de zeehavens lagen de schepen nutteloos en werkeloos te rotten; daglooners op het veld sleepten een ellendig bestaan voort, doordien hun hongersnood-weekloon werd aangevuld door onderstand van de gemeente; 's lands inkomsten waren onvoldoende om de uitgaven te bestrijden, het rijk was op den rand gebracht van een nationaal en algemeen bankroet. Het protectiestelsel, dat gesteund werd ten einde het land onafhankelijk te maken van buitenlandschen toevoer, ten einde dus engelsche nijverheid en handel te ontwikkelen, had dien handel geheel vernield, door het geheele volk tot den bedelstaf en noodsgebrek te brengen. De groote meerderheid van het volk kon zich geen voedsel verschaffen, en had dus geen geld over om voor britsch fabriekwerk te betalen.’ | |
[pagina 283]
| |
Nu verkeert Amerika, dat nog niet half bevolkt of ontgonnen is en zijn eigen voedsel nog in geen eeuw zonder hulp op kan, niet in een toestand die zelfs flauw op den toestand van Engeland gelijkt. Nederland daarentegen, kleiner, meer bevolkt, zonder mijnen, geheel afhankelijk van buitenlandschen toevoer, van transitohandel en zeevaart, kan nog veel minder dan Engeland zich de weelde van inkomende rechten veroorloven. We zouden werkelijk evengoed slavenhandel en papieren geld kunnen invoeren. Zelfs het volk, dat het rijke wonderland van het Westen ontgint, begint den loodzwaren last van goud, door inkomende rechten verkregen, te gevoelen. De boeren beginnen te beseffen, dat de lederen zakken met goud, welke Ali Baba uit de rotsgrot haalt, aan het volk zijn ontnomen, en wrevel en ergernis worden daardoor gewekt in het Westen, waar de onbeschermde landbouwer al wat hij noodig heeft 40 pCt. te duur te betalen heeft ter wille van de fabrikanten. In de Vereenigde Staten betaalt iedereen eene zware belasting op alles wat hij gebruikt behalve op landbouwvoortbrengselen, en het groote deel dier belasting gaat in den zak van bevoorrechte fabrikanten. Een volk, dat beschikt over een in de eerste eeuwen onuitputtelijk graanveld, moet voor zijn landbouwwerktuigen en kleederen, voor zijn treinen die het graan vervoeren en voor de spoorwegstaven waarover de treinen rijden, bijna het dubbele betalen van wat noodig is. Mededinging van de oude wereld wordt uitgesloten, de amerikaansche fabrikanten kunnen dus vragen wat ze willen, en terwijl engelsche stalen rails in de amerikaansche haven kunnen afgeleverd worden voor 72 à 80 gulden de ton, dwingt de wetgever den amerikaansche producent en spoorwegdirecteurs juist het dubbele daarvoor te betalen. Wanneer men er aan denkt wat de kosten der rails over duizenden mijlen gelegd beteekenen, hoezeer alleen het goedkoop vervoer over spoorwegen de Amerikanen in staat stelt hun goed uit te voeren, kan men beseffen welk een schadelijke verdubbeling der kosten van dit enkele artikel | |
[pagina 284]
| |
der protectie, der meerderheid van het volk, den landbouwers aandoet. Tot nu toe maakt 's lands rijkdom dat deze hooge inkomende rechten niet ernstig genoeg gevoeld worden door eenige klasse in de maatschappij, om haar, tot behoud van het leven, tot verzet tegen deze wet te dwingen. De groote behoefte aan vermindering in prijs van de onontbeerlijk geworden stalen rails zou echter licht tot beweegkracht kunnen dienen om oppositie te wekken. Want zonder stalen rails heeft een groot deel van den oogst van het Westen geen handelswaarde. In Poor's spoorwegboek wordt de meerderheid van stalen boven ijzeren rails helder in het licht gesteld: ‘De voordeelen van stalen boven ijzeren spoorwegstaven kan men het best zien door de resultaten van den New-York Central and Hudson River Railroad. In 1869 werden over dezen weg 589,362,823 tonnen een mijl vervoerd voor 2.4 cent per ton. In 1879 werden 2,295,827,387 tonnen een mijl vervoerd voor 0.81 cent per ton. In een enkel jaar werden hierdoor aan producent en consument 36,829,607 dollars bespaard. In 1869 werd een ton koopwaren van Chicago naar New-York voor 24 dollar vervoerd; in 1879 voor 7.90 dollar, dus een verschil van 16.10 dollar per ton. Den landbouwer werd hierdoor aan vrachtprijzen meer bespaard dan de winst, welke hij op zijn oogst maakte. In andere woorden: dat goedkoop vervoer alleen maakte hem den verkoop van zijn graan aan het buitenland mogelijk. Waren tusschen 1869 en '79 de stalen rails niet gelegd, dan zou het zenden van graan naar het Oosten den producent positief verlies hebben bezorgd. Doch de goede gevolgen van de besparing der stalen rails zijn nog veel grooter; want zij heeft aan staten en territoriën, 1500 mijl ten westen van New-York, het monopolie gegeven om de westelijke staten van Europa van graan te voorzien. Een groote invoer van goud volgde, die zulke beweegkracht gaf aan elken tak van nijverheid in een gedeelte in het land, dat onze grootste daad - de hervatting van betaling in specie - betrekkelijk gemakkelijk werd gemaakt. Zonder deze hervatting hadden we zedelijk zoowel als financieel bankroet gemaakt.’ Wanneer de landbouwer, door slechten oogst in Amerika of | |
[pagina 285]
| |
bijzonder overvloedigen oogst in Europa, eens tot verscherpte mededinging gedwongen, begrijpt dat de stalen spoorwegstaven juist het dubbele kosten van wat noodig is, enkel om de ijzerwerken van Pennsylvanië te bevoordeelen, dan zal eene felle beweging tegen deze drukkende belasting op den landbouw niet uitblijven. ‘Weet ge wat amerikaansche landbouwers voor hun winterkleederen hebben te betalen?’ vroeg onlangs de president der kamer van koophandel te Bradford in Engeland. ‘De inkomende rechten op elk soort van laken en wollengoed bedragen 50 centen Amerik. per pond gewicht, en 35% van de waarde. Wanneer men door elkander genomen de waarde van wollen goederen op 16 stuivers per pond rekent, bedraagt het inkomend recht 156%. Voegt men hier de 35% bij, dan krijgt men een inkomend recht van 191%. Wollen goederen, voor de meerderheid van het volk bestemd, zijn dus zoo hoog belast dat ze feitelijk geweerd worden. De amerikaansche fabrikanten hebben dus geen mededinging te vreezen. Terwijl een zwart lakensche jas in New-York voor juist het dubbele gekocht kan worden van wat ze in Europa kost, wordt het wollen goed voor den werkman, door het gelijke inkomende recht per pond gewicht, zoo zwaar belast dat een duffelsche jas den amerikaansche werkman juist vier of vijfmaal zooveel kost als den Engelschman.’ Een ander voorbeeld: De bevolking van den Staat Jowa bestaat voor 60 pCt. uit landbouwers, en - zooals de Chicago Times aantoont - gaan deze diep gebukt onder de beschermende rechten. Zij missen daardoor de geriefelijkheden des levens. Een pond suiker, waarvoor een engelsche boer 18 centen betaalt, kost in Jowa 30 centen. De boer in Jowa draagt grove kleederen, omdat een pak, waarvoor hij in Canada 15 dollars zou moeten geven, den dubbelen prijs kost in zijn eigen land. Een japon voor zijn vrouw, door haar zelf gemaakt, kost hem 10 dollars, - 6 voor de stof en 4 voor de protectie. Een flanellen hemd kost tweemaal zooveel als in Engeland. Ieder kleedingstuk, ieder mes, alle meubelen voor keuken, huis of boerderij, kosten 35 | |
[pagina 286]
| |
tot 125 pCt. meer dan anders het geval zou zijn, alleen wegens de beschermende rechten. Zoo gaat het met alle behoeften voor huiselijk gebruik en voor het bedrijf. De burger in het westen is als een slaaf, die werkt en zwoegt voor de rijke fabrikanten, die groote fortuinen maken in de staten van het oosten. Hij begint dat in te zien en zal het elk jaar meer inzien. Terwijl goud en zilvermijnen en goedkoope grond de landverhuizers aantrokken, voerde Amerika zonder inkomend recht te heffen, kundige Europeesche werklieden en fabriekarbeiders in het land, dat dus over de ervaring en kunde der oude wereld kon beschikken. De beschermde fabrieken werken schier alleen voor het binnenland en kunnen natuurlijk niet buiten de grenzen in mededinging met Europa treden, terwijl de prijs van alles voor het volk van verbruikers in Amerika noodeloos opgedreven wordt. Engelsch ijzer en staal, schoon belast met vervoerkosten en 40% inkomende rechten, kunnen amerikaansch ijzer en staal op de amerikaansche markt vaak verdringen, en de landbouwers beginnen te overwegen dat over de kunstmatig duurgemaakte spoorwegen hun oogst vervoerd moet worden, die dus niet alleen niet beschermd maar belast wordt. Wanneer ze nagaan dat, om engelsche katoenen te weren, een inkomend recht van 5 centen Amerik. per yard geheven wordt, dan beginnen ze uit te rekenen dat ze eigenlijk 4 centen Amerik. per el te veel betalen, en als de meerderheid van hen die stemmen hebben en van landbouw leven, dit eens begrijpen, zullen de gevolgen niet uitblijven. Zij beginnen reeds nu te beseffen dat de wondere voorspoed van het land, dat zijn reusachtige uitvoer niet te danken is aan de zorgvuldig beschermde nijverheid, maar wel aan den onbeschermden landbouw. Het zijn de ruwe vruchten van akkers, wouden en petroleumbronnen, welke het goud het land doen instroomen. Het zijn de zevenhonderd millioen dollars, welke jaarlijks betaald worden door Europa voor het graan, de katoen, de rotsolie, de varkens en koeien van Amerika, waarmede de boeren in staat zijn, zonder te hard te schreeuwen, de rotsgrot | |
[pagina 287]
| |
te laten vullen met het goud, dat door de monopolisten bij hen geplunderd wordt. De Amerikanen die ‘national isolation’ voorstaan, die hun land geheel onafhankelijk wilden maken van de oude wereld, alleen verkoopen maar niet koopen wilden, en op europeesche schepen rekenen die enkel retourvrachten voor lief zouden nemen, zijn dan ook in de Unie zeer aan het verminderen, zoo ver ik kon oordeelen. De meerderheid beschouwt het tarief als een tijdelijk middel van inkomsten voor schulddelging en voor de aanmoediging van fabrieken, die thans op zich zelve leeren staan. Het is feitelijk de verkwistende, vrijgevige wijze van huishouden, welke alleen een schatrijk man, die nog veel te verwachten heeft, zich veroorloven kan. Zoo lang er nog veel land te verkrijgen is en de oogsten overvloedig blijven, kan de republiek zich die weelde veroorloven, maar langer ook niet. Zeer geleidelijk zal verandering in den toestand worden gebracht, want tot nu toe zijn de Amerikanen vrij gebleven van doctrinaire dweepzucht, van de radicale hebbelijkheid, om in geen beginsel te kunnen gelooven, zonder in naam van dat beginsel er op los te gaan hakken om het vrij baan te geven. Het buitensporige tarief heeft kapitaal en arbeid als met hydraulische kracht in zoo vele kanalen gedwongen en gedrongen, dat geen sterveling - al had hij de natuur van een Robespierre - die kanalen plotseling zou willen droog leggen. Elke verandering zal dus geleidelijk en langzaam moeten plaats hebben, doch dat een wijziging onvermijdelijk is, hebben de vurigste voorstanders van bescherming te Boston en Chicago, die er schatrijk door worden ten koste van het volk, mij verzekerd. En de reden daarvan zal men zien, als men nagaat welke directe nadeelen die indirecte belasting voor het land gehad heeft en nog heeft, en welk gevaar het land dreigt door het verloopen der zeevaart. Boston's scheepvaart is verdwenen en de stad is de kern geworden der beschermde nijverheid. Nergens vindt men dan ook zulke felle voorstanders van protectie als daar, ofschoon ik er enkele handelaars leerde kennen, die zich zelve ‘onmatige vrijhandelaars’ noemden; en als op de club de strijd tus- | |
[pagina 288]
| |
schen voor en tegenstanders begon, dan bespeurde men spoedig hoe warm de vraag allen maakte. Twee opmerkingen der vrijhandelaars, zoo in Boston als in Chicago, bespeurde ik dat steeds de meeste opwinding veroorzaakten, de minst bevredigende antwoorden uitlokten: Engeland's volk geniet van vrijen handel en leeft veel goedkooper dan wij; intusschen ontvangt dit land door inkomende rechten twintig millioen pond sterling per jaar, terwijl het met de geheele wereld handel drijft. Het inkomen van de Vereenigde Staten uit dezelfde bron, doch met drukkend hoog tarief, bedraagt slechts zeven millioen pond sterling meer, en vermindert jaarlijks. Van 37 millioen in 1869 verminderde de opbrengt van inkomende rechten tot 27 millioen in 1879. In dat zelfde tijdperk vermeerderden Engeland's inkomsten - hoe weinig artikelen ook belast zijn - met vier millioen pond. Men voert bij ons minder in of men smokkelt meer, doch in elk geval vermindert het inkomen van den staat uit inkomende rechten zonder dat het volk iets een cent goedkooper krijgen kan. De tweede opmerking, welke vooral in Boston menigeen zeer somber deed kijken, was: en de protectie heeft onze handelsvloot vernield. We hebben geen schepen en matrozen meer; de Engelschen zijn onze vrachtschippers. New-York is een groote havenstad, maar ze wordt gerekend onder de engelsche ‘homeports,’ want in het afgeloopen jaar kwamen er 3000 britsche schepen aan, die een half millioen meer tonnenlast hadden dan al de britsche schepen, welke dit jaar in Liverpool binnenkwamen. Geen Amerikaan ontmoette ik in Noorden of Zuiden, die dit geene nationale ramp achtte, en toch is ze kunstmatig veroorzaakt door onverstandige wetgeving. |
|