| |
| |
| |
Schoorsteenvegers, melkventers, en schaatsenrijders.
Schilderachtig maken de negers soms de straten door hun uiterlijk, hun kleeding, en de verwonderlijke wilde manier, waarop ze hun ambacht uitoefenen. Van eenige ambachten hebben ze zich meester gemaakt, alle mededinging van blanken uitsluitende. Ze zijn monopolisten als vegers van schoorsteenen, kloppers van tapijten en witters van muren. Het is de moeite waard om een grooten neger op een ladder te zien staan, met een breede witkwast in handen, waarmede hij den achtergrond witter en witter maakt, als deed hij het opzettelijk om zijn zwarte profiel er scherper tegen te doen uitkomen. ‘Zwart en wit!’ denkt men, als het donkere gelaat van omhoog u toelacht, en ge de felwitte tanden en het als zilver blinkende oog-wit ziet afsteken tegen het ebbenhout van voorhoofd en wangen.
De schoorsteenvegers doorloopen de stad in paren. Bij hen huwt het bruine roet zich harmonisch aan de huidskleur, en wanneer een jong emigranten-kind hen van verre in de straat ziet aankomen, dan grijpt het krampachtig de hand van vader en moeder vast en denkt dat twee amerikaansche duivels op de jacht zijn. Grotesk, onmogelijk zien ze er uit. Als stekelvarkens zijn ze van alle zijden begroeid met punten en stekels, met vinnige ijzers, schrapers en borstels. Hun kleeding gelijkt meer op dof zwarte veeren dan op lompen, en terwijl ze loopen
| |
| |
jodelen en gillen ze, half zingend, half schreeuwend, een woeste kreet, die klagend eindigt en als het ware bitter-zoet is.
Nog zwarter dan een neger die met roet besmeerd is, zijn de houtskoolventers, die lang geleden onder de blanken werden gerangschikt, van welke men beweert dat ze afstammen. Ze zitten met hun beiden in een ton op wielen en roepen charcoal! charcoal! met een diepen, eentonigen, lang uitgerekten klank, welke zoo oneindig droevig is, dat het is, alsof deze raven, al krassende en klagende, pestilentie en moord of de herleving der inquisitie aankondigen.
Een andere kreet is die van den melkman. Men hoort dien 's morgens vroeg het eerste en men denkt aanvankelijk dat roodhuiden Nieuw-Amsterdam overrompeld hebben, en dat weldra een wilde, zijn tomahawk zwaaiende, u zal komen scalpeeren. Indien woestelingen dus emmers jenever rondventten, dan zou het gebalk en geloei minder verwonderen, maar het is heiligschennend om het symbool van landelijke onschuld en oud-testamentische vruchtbaarheid met zulk demonisch gegil aan eerzame, nog van slaap knikkebollende keukenmeiden aan te bieden.
Reeds om twee uur 's nachts komen de melktreinen aan, en om drie uur worden de spoorwegstations en stoombooten belegerd door de melkmannen, elk op een met één paard bespannen kar staande, welke de hooge kannen bevat die beurt voor beurt gevuld worden. De koetsiers dezer melkkarren gelijken het meest op pioniers in het verre westen. Ze zijn groote, breede kerels, met ruwe door de zon verbrande gezichten, gekleed in flanellen hemd, vilten hoed met neergeslagen randen, en hooge, zware laarzen, welke de broekspijpen bedekken.
Eens op een morgen dat ik door New-York wandelde, hoorde ik te midden van al de kreten ook den uitroep van: ‘the ball is up! the ball is up!’ en het was aan een schoorsteenveger dat ik ten laatste vroeg wat deze woorden beteekenden. Hij alleen had geen haast te midden der dravende menigte, en beantwoordde mijn vraag dan ook uitvoerig en op zijn gemak. The ball is up wil zeggen: het signaal is geheschen dat men in Central Park veilig kan gaan schaatsenrijden.
| |
| |
Het fraaie park aan het uiteinde der stad, dat bij voorbaat maar vast Centraal heet omdat men terecht vermoedt dat dit eens het geval zal zijn, was vol schaatsrijders en arren, toen ik er 's middags heenging, en nooit zag ik beter rijden of zulk een aantal arren, sleden en ijsbooten.
Central Park is 324 bunders groot en heeft tot grootsten en eenigen vijand het klimaat met zijn uitersten van hitte en kou. De winters zijn zoo gestreng, dat tal van boomen en heesters er niet tegen bestand zijn, en in het voorjaar zijn de knoppen en bloesems nauwelijks uit of de heete zomerzon verbleekt en verdroogt ze. Ons vochtige klimaat heeft veel tegen, maar het geeft ons voorjaarsgroen en teedere tinten, welke het droge westen niet kent; daarentegen geeft de herfst in Amerika aan de boomen een kleurengloed van karmozijn, scharlaken en goud, welke wij slechts zien in de avondwolken, en die der zomerzon tot echo strekken in de najaarswouden.
Het Park is verder door natuur en kunst begunstigd. Niet ver van den Hudson, langs wiens oevers arrende en van wiens hoogten pijlsnel neerschietende ik het binnenreed, strekt het Park zich uit met zijn terrassen, cascades, vijvers en musea, dierentuin en bloemkassen. De rijwegen zijn onverbeterlijk, en een vermakelijker schouwspel is moeielijk te bedenken dan dat hetwelk de ‘meren’ aanboden, waarop de duizenden van New-York schaatsenreden. ‘Schept vreugde in 't leven!’ zou als leuze zoowel voor Central Park als voor het amsterdamsche Vondelpark gebeeldhouwd kunnen staan in reusachtige letters van doorzichtig ijs, wanneer het water bevroren is. Het was een genot te leven, en zich te bewegen te midden dier vroolijke, uitgelatene menigte, terwijl de fijne, frissche, reine koude lucht als niet dronkenmakende champagne het oog deed tintelen en de wangen kleurde. Zelfs de arme straatjongens keken vroolijk ofschoon ze niets verdienden, daar niemand schier lette op hun kreet van ‘Skates on!’ want de riemen zijn uit de mode en ieder schroefde zelf de enkelbrekende club-skates vast. Vroolijke schoolmeisjes reden met gekruiste armen en de hand om elkanders middel; zoo gleden en zweefden ze twee aan twee als ijszwaluwen over de gladde banen. Lachende wijken
| |
| |
ze op zijde, als er iets aankomt wat op eene hospartij op het ijs gelijkt, doch een geïmproviseerde hardrijderij blijkt te zijn, waaraan ieder mededoet. Zulk lachen! Oude heeren, langgebaarde mannen, meisjes, schooljongens, negers en negerinnen snelden in dollen wedloop voorbij; de toeschouwers gilden, juichten en schreeuwden; niemand kon zien wie won, maar ieder lachte; men zag vroolijke gezichten, blozende wangen en stralende oogen.... Wat kan men meer verlangen als men prettig gestemd wenscht te worden!
Even belangwekkend was het kijkje dat we op den bevroren Hudson kregen, waarover de ijsjachten zweefden. Iemand die ze nooit zag kan zich moeielijk een denkbeeld vormen van deze zeemeeuwen, die juist doen wat ze willen, en wenden, draaien, voorwaarts snellen, keeren, als waren ze de Trakhener hengsten van Oscar Carré! Bevalliger schouwspel is niet denkbaar. Er zijn twee ijsjacht-clubs: de Poughkeepsie en de New-Hamburg.
Wellicht stelt een enkele mijner lezers er belang in de namen en eigenaars te kennen van de jachten welke ik zag.
Jachten van de Poughkeepsie.
|
Jachten. |
Lengte. |
Eigenaars. |
|
vt. |
dm. |
|
Avalanche |
50 |
10 |
E.H. Sanford. |
Advance |
15 |
06 |
E.H. Sanford. |
AEolus |
40 |
06 |
N. Wright. |
Cyclone |
45 |
00 |
H. Bergh Jr. |
Echo |
35 |
11 |
G. Collingwood. |
Ella |
45 |
10 |
T.V. Johnston. |
Fairy |
34 |
05 |
E.H. Sanford. |
Flying Dutchman |
45 |
00 |
T. Van Kleeck. |
Gracie |
49 |
00 |
J.A. Roosevelt. |
Gypsie |
33 |
00 |
J.N. Winslow. |
Hail |
45 |
11 |
Aaron Innis. |
Haze |
58 |
00 |
Aaron Innis. |
Icicle |
68 |
11 |
J.A. Roosevelt. |
Jessie |
30 |
06 |
W.H. Roe. |
Norseman |
42 |
00 |
E.H. Sanford. |
Restless |
45 |
00 |
O.H. Booth. |
Sappho |
47 |
00 |
A.E. Whitney. |
Snowbird |
21 |
00 |
H. Bergh Jr. |
| |
| |
Snowflake |
44 |
10 |
J.A. Roosevelt. |
Virginia |
41 |
09 |
Rechter H.A. Gildersleeve. |
Viva |
49 |
07 |
J.C. Banon. |
Zip |
26 |
00 |
T.H. Ransom. |
Jachten van de New-Hamburg.
|
Eerste klasse jachten. |
Zephyr |
James R. Lawson. |
Zig Zag |
Jacob Le Roy. |
Zero |
Peter Le Roy. |
Fly Away |
Irving Grinnell. |
Flying Cloud |
Irving Grinnell. |
Scud |
J.F. Satterthwaite. |
Phantom |
P.A.M. Van Wyck. |
Quickstep |
William Le Roy. |
Tweede klasse jachten. |
Whiff |
Irving Grinnell. |
Puff |
Irving Grinnell. |
Boreas |
Irving Grinnell. |
Esquimaux |
William Roe. |
Dan |
Fred Hughes. |
Meteor |
Davis & Satterthwaite. |
Comet |
Davis & Satterthwaite. |
Qui Vive |
Charles Le Roy. |
Als men deze jachten heeft zien mededingen op het ijs, letterlijk als vogels de lucht klievende, om dan weder de schaatsenrijders te zien zweven over het ijs, terwijl men zelf achter twee harddravers, go ahead de glooiing af, in een ar naar New-York wederkeert, dan heeft men beter denkbeeld gekregen van snelheid, dan door een tocht in een mailtrein. Men snort door de ijle lucht, en ziet alles vliegen, rennen en voorbijsnellen; de muziek der slede-bellen is het passend accompagnement van dit winter-allegro, van deze vroolijke, opgewonden sledevaart door het groote park, en langs ‘de straat der paleizen’ huiswaarts. Geen rijtuig was er te zien, niets als arren en gezellige sleden voor vier personen. Nergens stonden ongelukkige mannen ter zijde van de ar, met spit in den rug en rheumatiek in de knieën in aantocht; ieder zat lekker en warm onder het bont; de bevrozen sneeuwkristallen stoven als glinsterend glas
| |
| |
onder de hoeven der paarden op, en prikten het gelaat van frissche, lachende kinderen. Zulk rijden en glijden! Zulk een rijkdom en weelde! De harddravers strekten de dunne pooten ver vooruit, en zoo zweefde ik door Central Park, en langs de groote water-reservoirs, welke het Crotonwater verzamelen dat veertig mijl ver wordt aangevoerd over reusachtige aquaducten, en een brug van meer dan duizend voet, welke met veertien bogen Haarlem-river, aan het einde van Manahattan-eiland, overspant.
Doch het werd donker, en we moesten huiswaarts. De schaatsrijders gaven ons het voorbeeld.
Soms hoort men in Amsterdam, als een handkar met goederen geweerd wordt uit het Vondelpark, wel eens de onnoozele opmerking: ‘Wat? leven we hier in een vrij land, en mag men niet eens met een kar den kortsten weg nemen!’ terwijl velen ook ontevreden zijn als de hekken van het park, als het duister is, voor rijtuigen gesloten worden. Zij die zich voorstellen - en ze zijn legio - dat in een republiek vrijheid zich kenschetst door zekere losheid van banden, welke maakt dat alles geoorloofd is aan ieder, zouden eens moeten zien, hoe in Central Park de orde wordt gehandhaafd. De wet wordt daar geëerbiedigd en die de voorschriften niet volgt, streng gestraft. Om vijf uur hoorde ik fluiten; in een dichte rij marcheerde de policie goedgehumeurd maar onwederstaanbaar voorwaarts, de geheele vroolijke menigte verdween van het ijs... en op het meer heerschten eensklaps stilte en duisternis.
Nu reden we het park uit en zag ik hoe men bezig was aan het oprichten van de groote egyptische obelisk van Thotmes III en Ramses II, welke, weleer door Augustus te Alexandrië hersteld, nu op kosten van W.H. Vanderbilt naar de groote stad der nieuwe wereld gebracht was.
In schuinsche richting door kabels gedragen, die haar weldra op het voetstuk zouden plaatsen, hing daar in de schemering, aan het uiteinde van het Park, de groote steen door den Pharao die Mozes beschermde, opgericht. De obelisk, welke eens in Heliopolis voor den tempel van den Zonnegod stond, hing daar, om straks door stoom, in plaats van door de slaven
| |
| |
van Israël te worden opgericht. Welk een aangrijpend gedenkteeken! Welk een wondere wereldgeschiedenis in steen! We zien de afrikaansche oevers van de Middellandsche zee voor ons; we hooren het geweeklaag der slaven en het gekletter der zweepen; we aanschouwen de machtige Pharao's; we denken aan den grootsten wetgever der wereld, aan Mozes, wiens invloed de obelisken overleeft; we krijgen nog even een kijkje op de pracht en de grootheid van het overheerschende Rome; we denken aan vele zwijgende eeuwen die volgden; we mijmeren.... maar de ar is verder, de lichten van Fifth Avenue vonkelen, en de sneeuw weerkaatst het elektrisch licht in zijn millioenen kristallen. De geslachten der menschen volgen elkander op als de bladeren der boomen; alles verandert en verkeert, en wellicht wordt de obelisk eens uit New-York overgebracht naar een nieuwe, nog grootere wereldstad aan de Amazone, of wordt ze weder teruggebracht naar Afrika, naar de stad der toekomst aan de breede wateren van Livingstone's rivier!
|
|