| |
| |
| |
De reporter bij den heer W.H. Vanderbilt.
Wanneer er iets belangrijks plaats heeft, snellen de verslaggevers der Amerikaansche dagbladen steeds naar de personen, die ze meenen dat hun iets nieuws dienaangaande kunnen mededeelen. Heeft er een groote rijzing of daling op de beurs plaats, dan worden de bankiers in verhoor genomen; geschiedt er iets dat aandacht trekt op een maatschappij, op het congres of den senaat, dan worden directeuren, afgevaardigden, ministers scherp ondervraagd, en het was en is mij steeds een wonder waarom op de vaak onbeschaamde, indringende vragen steeds antwoord gegeven wordt. ‘Zoo zijn onze manieren! het is nu eenmaal gewoonte!’ zegt men met een glimlach de schouders ophalende, en soms vindt men het aangenaam om ondervraagd te worden, daar men dus zijn meeningen kenbaar kan maken zonder veel moeite, zonder eene redevoering te houden of een brochure te schrijven.
Gelijk ik mededeelde had tijdens mijn verblijf een consolidation of telegraph companies plaats gehad, waarover het publiek zich ergerde, daar het meende dat dus op onbehoorlijke wijze een monopolie was tot stand gekomen.
Men wilde weten wat de heer Vanderbilt, de groote millionair en spoorwegkoning wiens fortuin op honderd millioen dollars geschat wordt, die tot de consolidatie had medegewerkt, er van dacht, en op een mooien namiddag ging een van de reporters van den Herald hem ondervragen. Ik deel zijn verhaal
| |
| |
mede, als een staaltje van reporter's vlugheid en gladheid, terwijl het tevens een kijkje geeft in het huis en de omgeving van den grooten millionair.
‘Ik ben de laatste drie weken ziek te huis geweest!’ zeide de heer Vanderbilt verleden zaterdag middag, ‘maar het zal mij aangenaam zijn de vragen te beantwoorden welke de Herald mij wenscht te doen,’ en dit zeggende strekte hij zijn beenen gemakkelijk uit. Hij zat in een breede, ouderwetsche armstoel in zijn bibliotheek welke het uitzicht heeft op Fifth Avenue en Fortieth street. Even eenvoudig als de man, is zijn geheele omgeving. De meubelen, schoon smaakvol en elegant, hebben niets van het opzichtige dat men in de huizen van veel minder rijke menschen opmerkt. Alles is comfortable, gemakkelijk, rustig en eenvoudig. De eenigste aanduiding van onmetelijken rijkdom geven vele meesterwerken van Gérôme, Meissonier, Knaus, Diaz en andere groote schilders, die elk beschikbaar plaatsje innemen. Door de groote, hooge ramen heeft men een heerlijk uitzicht op Fifth Avenue en, recht gemakkelijk achterover gelegen in zijn diepen armstoel, welke voor het venster stond, praatte de heer Vanderbilt op vriendelijke wijze met mij, een vlug beslist antwoord gevende op alles wat ik zeide of vroeg. Ik kon niet nalaten op te merken hoe eenvoudig hij gekleed was, de kleine wit-ivoren hemdsknoopjes zouden menigen fattigen bediende in een manufactuurwinkel hebben doen blozen van schaamte. De heer Vanderbilt spreekt gemakkelijk en vloeiend. Zijn hoofd is groot en massief; zijn voorhoofd is machtig en breed; zijn heldere, doordringende grijsblauwe oogen zijn vol wereldwijsheid en scherpzinnigheid; zijn krachtig geteekende neus en mond en vierkante kin spreken van een vastbesloten karakter, en van zekere ruwe kracht, welke getemperd wordt door een uitdrukking van volkomen rust en tevredenheid. Hij spreekt als een man die elk woord gelooft dat hij zegt, en zijn oogen fonkelen soms terwijl een ironische glimlach zich nu en dan om zijn lippen teekent.
- ‘Laat mij u eerst eens iets vragen over de spoorwegen, mijnheer Vanderbilt. In welken toestand zijn ze, en wat acht ge hun vooruitzichten?’
| |
| |
- ‘We hebben een gestrengen winter gehad,’ zeide hij, zich keerende naar een grooten engelschen haard waarop takkebossen vlamden en knetterden - en de spoorwegen hebben het hard te verantwoorden gehad. De voortdurende opeenvolging van sneeuwstormen heeft zoovele onheilen veroorzaakt, dat de spoorwegen vele kosten hebben moeten maken, en de maatschappijen, die slechts een even voldoend aantal locomotieven hadden, hebben het meest geleden. Er is veel goed te vervoeren en de vaart op de meren en kanalen zal van het jaar zeker laat geopend worden, zoodat de maatschappijen volop werk hebben en er groote vraag is naar locomotieven. Ik geloof dat het zoo goed als onmogelijk is om een bestelling op locomotieven voor dit jaar aangenomen te krijgen, terwijl vele fabrieken reeds groote bestellingen hebben voor 1882.’
- ‘Hebt ge vertrouwen in de tegenwoordige gewoonte der spoorweg-directies om pools, dat is consortiums op te richten?’
- ‘Wel, deze pools worden door ons gebezigd als een middel om te beletten dat we elkander ruïneeren door telkens uit mededinging de vrachten te verlagen. Voor het publiek is het ook van belang. Het heeft nu een vast tarief waarop het rekenen kan, terwijl vroeger elke verzender, producent en kooper gedwongen werd te speculeeren door de snelle rijzing en daling der vrachten. De spoorwegen verdeelen nu de zaken onderling.’
- ‘Maar drijft dit de vrachten niet omhoog, tot nadeel van het publiek?’
- ‘Volstrekt niet. We vervoeren zoo goedkoop mogelijk, en geen enkele pool van spoorwegdirecties kan mededinging beletten. Daarvoor zorgen de kanalen, de waterwegen; dit verhinderen de Mississippi en de groote meren, die de regulators van het vervoer te land zijn.’
- ‘Zijn de groote consolidaties van spoorwegen, hun ineensmelting en vereeniging onder ééne directie niet een bedreiging voor 's lands welvaart?’
- ‘Geenszins! Ik ben volkomen overtuigd dat ze goed zijn, zoo voor de spoorwegen als voor het publiek. Neem b.v. den New-York Central en den Hudson River spoorweg. Sinds ze samensmolten wordt het publiek beter en vlugger bediend voor
| |
| |
juist het halve geld. Hetzelfde kan men ook zeggen van den Lakeshore en Pennsylvania, en van elke andere consolidatie. Het vervoer over de groote trunkways is er veel goedkooper door geworden. Ik moet echter opmerken dat ik enkel ten gunste ben van de ineensmelting van lijnen, welke elkander verlengen en aanvullen en beter gezamenlijk dan afzonderlijk bestuurd worden, doch dat ik niet voor de consolidatie ben van mededingende, evenwijdig loopende spoorwegen.’
- ‘Ge hebt zeker opgemerkt hoe een anti-monopolie beweging in de republiek begonnen is?’
- ‘Die beweging is belachelijk. Volksmenners en demagogen beginnen steeds met een aanval op het kapitaal, op den eigendom. Ze hopen altijd populair te worden door het volk op een verkeerd spoor te leiden en de zaken verkeerd voor te stellen. Hun aanval is thans in de eerste plaats op de spoorwegen gericht. Nu is het echter een feit, dat de spoorwegen meer dan iets anders ons land ontwikkeld hebben; er is meer geld belegd in spoorwegen dan in welke andere zaak ook, terwijl de kapitalist die aanlegde, meestal geld verloor, ofschoon het volk intusschen toch zijn wegen en het vervoermiddel voor zijn producten verkreeg. Telkens worden nieuwe spoorwegen aangelegd om met de ouden mede te dingen, en het is eenvoudig onmogelijk een monopolie van vervoer te verkrijgen. Daartoe is er te veel ondernemingsgeest in het land, daartoe worden nieuwe wegen te gemakkelijk aangelegd. Neen, het groote gevaar voor het land moet elders gezocht worden.’
- ‘Waar dan?’
- ‘Voor het doen van zaken is er al geen grooter gevaar dan de manie om te speculeeren, de dobbelkoorts welke alle standen schijnt te hebben aangetast. Het land is rijker dan het ooit te voren was en zijn rijkdom neemt steeds toe, doch de rijke lieden van dit jaar zijn niet steeds dezelfde van verleden jaar, al is het land zelf ook rijker dan ooit. Zij, die de eigendommen waarin ze hun geld beleggen met overleg hebben gekozen, ze behouden en niet verruilen voor ze daartoe een zeer groote reden vinden, blijven en worden zeker rijker dan de lieden die door telkens te veranderen, speculeeren op een
| |
| |
snelle aanzienlijke rijzing in eenig fonds. Die veranderingen brengen even vaak verlies als winst. Er zijn slechts weinig voorbeelden geloof, ik, dat een man, die tien jaar geleden in een goed fonds zijn geld belegde, evenveel gewonnen heeft door het telkens te verwisselen en te speculeeren als zijn buurman, die het stilletjes in zijn portefeuille of brandkist liet liggen. Het fonds is in waarde gestegen, terwijl zij die zich snel verrijken wilden, veelal hun geheele kapitaal verkruimelden.’
- ‘Gij hebt dus vertrouwen in een blijvende geldbelegging?’
- ‘Ja, ik geloof dat men in den regel solide belegd geld met rust moet laten. Het overleeft alle dalingen en panieken, want de waarde is blijvend. Ik verander zelden mijn geldbelegging. Ik heb natuurlijk groote sommen in verschillende ondernemingen te beleggen, en als voornaam aandeelhouder heb ik dan steeds gelegenheid alles te vernemen aangaande de wijze van directie en er deel in te nemen. Vele medeburgers gelooven op gezag van de dagbladen dat ik een groote speculant ben. Ze doen mij onrecht. Ik lees dagelijks van groot transacties waarin ik deelneem, en die mij hartelijk doen lachen.’
- ‘Ge hebt zeker veel last van lieden die u vragen hun een wenk te geven, waarin ze hun geld moeten steken, geloovende dat gij reusachtige operaties bestuurt?’
- ‘Ja, dat heb ik. Er zijn een menigte heeren uit Wallstreet, die mij telkens een bezoek brengen, en dagelijks hoor ik van ieder hunner een verschillende theorie over hetgeen Jay Gould, Sage of Kain doet of van plan is. Elke man van zaken in Wallstreet heeft een eigen theorie. Hoe belachelijker het bedenksel is, des te grooter indruk maakt het voor het oogenblik op de beurs. Onpartijdige toeschouwers verwonderen zich over die lichtgeloovigheid, doch ze bewijst hoezeer speculatie-woede het gezond verstand uit zijn scharnieren ligt, het oordeel der menschen uit het spoor leidt en hen demoraliseert. Er zijn tal van eigendommen in het land, welke goede geldbeleggingen zouden aanbieden, indien de eigenaars, dat is de aandeelhouders, er slechts voor zorgden dat ze bestuurd werden gelijk ze hun eigen zaken zouden besturen. Doch dit kan niet het
| |
| |
geval zijn, daar er betrekkelijk slechts weinig aandeelhouders zijn, die voor zulk een groot bedrag bij de zaak betrokken zijn, dat ze zelve hun tijd en aandacht aan het bestuur van hun eigendom willen wijden.
“Menige spoorweg b.v. wordt bestuurd door mannen die speculeeren naar aanleiding van de dagelijksche en wekelijksche ontvangsten van den weg, en we zien dan hoe bijzonder ijverig president, directeuren en superintendenten zijn in het publiceeceeren van staten van ontvangst. Ze seinen links en rechts hoe het met den oogst staat en welk vervoer waarschijnlijk is. Ze wijden zich aan alles wat op de oogenblikkelijke waarde van hun fonds betrekking heeft, en speculeeren er in zonder voldoende aandacht te schenken aan de blijvende belangen hunner maatschappij. De speculatie-koorts heeft het geheele volk aangetast en weinigen kunnen haar weerstand bieden. Er gaat geen dag voorbij of mij wordt bijstand gevraagd voor een man of vrouw, die alles verloren heeft door een speculatie op de beurs, want vrouwen lijden even erg aan deze dobbelziekte als de mannen. Als ik hulp geef, op voorwaarde dat er niet weder gespeculeerd zal worden, is het een zeldzaamheid wanneer ik niet weldra van een gelijksoortig verlies wegens de zelfde reden hoor.”
“Men heeft veel gesproken en geschreven over uw aandeel in het consolideeren der telegraaf-maatschappijen.”
“Ja, daar is het onnoodige van gezegd! Wat mij aangaat, ik heb volgens mijn overtuiging en beste weten gehandeld als directeur van de Western Union Company. Ik had op dat oogenblik minder belang bij de fondsen der maatschappij dan ik in de laatste drie jaren had, doch er was geen verschil van meening in de directie, en ik heb van geen enkelen grooten aandeelhouder gehoord, die de vereeniging met de andere maatschappijen niet voordeelig en businesslike vond.”
“Ja, maar ik had nu meer het oog op de belangen van het publiek.”
“Ik kan niet zien hoe het publiek benadeeld is. We hebben den prijs der telegrammen niet verhoogd en het bestuur zal voortaan minder geld kosten. Men klaagt niet dat we te duur
| |
| |
zijn of het publiek slecht bedienen. Het voordeel van drie afzonderlijke lijnen te hebben werd slechts in enkele groote steden gevoeld, terwijl al de kleinere stations ontevreden waren. Ernstige mededinging zou de kapitalen in gevaar hebben gebracht zonder het publiek ten slotte te dienen.”
“Wie acht ge uw groote evenknieën als spoorwegdirecteurs?”
“In mijn oog is Thomas A. Scott de beste bestuurder en manager van spoorwegen dien ik ooit leerde kennen. Jay Gould is zeer kundig en scherpzinnig (shrewd.) Men zegt dat hij de hand heeft in vele ondernemingen, welke een groot deel van ons land met hun netwerk overdekken. Zijn beleggingen worden, gelijk ik veronderstel, gewijzigd naar gelang der tijden. Hij wekt steeds gedachten en geeft inzichten, hij is suggestive, hij vat en begrijpt een onderwerp of plan dadelijk. De heer Jewitt heeft veel ondervinding als bestuurder en behandelaar van spoorwegen en ik beschouw hem als een bijzonder kundig man, die goed weet te oordeelen. J.W. Garrett neemt een plaats in onder onze eerste spoorwegmannen, maar een van de helderste, nadenkendste mannen met het breedste inzicht in onze spoorwereld is Albert Fink, de tegenwoordige Railroad Commissioner van de trunk lines.”
“Gelooft ge dat de speculatiekoorts ons land zal stuiten in zijn voorspoed en dat een groote financiëele crisis of paniek aanstaande is?”
“O! het land verkeert in goeden toestand. Het heeft zich te lang gedrukt gevoeld, dan dat de wedergekeerde voorspoed slechts een paar jaar zou stand houden. Natuurlijk kunnen de zaken hier en daar tegenvallen, en de tegenwoordige groote voorspoed kan drie jaar of vijf jaar duren, maar zeker wordt hij nog eenigen tijd gehandhaafd. Het heeft er trouwens veel van alsof we van het jaar een rijken oogst zullen hebben. De zware, diepe sneeuw moet voortreffelijk geweest zijn voor de akkers.”
En wil u mij nu, ten gerieve van hen die niet zoovele millioenen bezitten als gij, mededeelen of ge meer dan driemaal per dag smakelijk eet, en langer en beter dan andere menschen slaapt?’
Ge zijt een grappenmaker! Als een man eens een millioen
| |
| |
bezit en de toekomst der zijnen voldoende verzekerd heeft, dan is hij er even goed aan toe alsof hij honderd millioen had, ja hij is er zelfs beter aan toe. Want hij kan van zijn geld al het genoegen trekken dat het geven kan, zonder de toenemende, overweldigende zorgen en beslommeringen, welke meerdere millioenen medebrengen. Een man, die door den wensch wordt beheerscht om groote rijkdom op te hoopen, moet vooral bijzonder op zijn hoede zijn tegen een neiging tot overgroote gierigheid en schraapzucht. Hoe meer men heeft, hoe meer men hebben wil. Men is dan nooit tevreden.’
‘Ziet ge gevaar voor het land in de ophooping van groote schatten in enkele handen?’
‘Ik geloof niet dat de meeste rijke lieden de wenschen en ambitie koesteren, welke het publiek hun toeschrijft, maar in elk geval ben ik meer bevreesd voor de zucht tot speculatie dan voor die tot accumulatie.
“Daar hebt ge nu b.v. Wallstreet. Ge vindt daar een paar duizend van de handigste, slimste, doorkneedste mannen van zaken ter wereld. Zij leven niet van elkander en loeren niet op elkanders winst, maar ze azen op het publiek buiten de beurs. Een man die wat te verliezen heeft is een volmaakte gek als hij zich in het strijdperk begeeft met deze heeren. Ik koop nooit iets in de hoop spoedig er wat op te winnen. Ik koop enkel fondsen als geldbelegging. Indien er echter een georganiseerde aanval aan de beurs geschiedt op den New-York Central, den Lakeshore spoorweg, of een der ondernemingen waarbij ik groot belang heb, en ik een aantal aandeelen koop om de markt op te houden, ten einde ze naderhand als de reactie komt, weer te spuien, dan beschouw ik dit niet als een speculatie, maar als een bescherming van mijn eigendom, welks waarde ik ken.”
“Is het waar dat de spoorwegdirecties de wetgevende macht van groote staten zooals New-York of Pennsylvanië onder den duim hebben?”
“Mannen, die voor spoorweg-eigendom te zorgen hebben, zijn te verstandig en bij de hand om zich in zulk een positie te plaatsen. Dit moge in het verleden gedurende een jaar
| |
| |
het geval zijn geweest, maar nooit voor lang, en tegenwoordig is in elk geval de richting geheel naar de andere zijde. Op het oogenblik vergeet men dat spoorwegen ten minste evenveel recht op vertegenwoordiging hebben als elke andere groote tak van nijverheid en handel, en men buigt te spoedig voor den volkskreet tegen monopolie! De rijke kapitalisten zorgen er wel goed voor geen volksnaijver op te wekken. Even als de eene vrouw de andere benijdt, die er beter uitziet en rijker gekleed is dan zij, benijdt de eene man den andere zoodra hij rijker is en beter slaagt.”
“Vindt ge dat de tegenwoordige verhouding tusschen kapitaal en arbeid billijk en rechtvaardig is?”
“Wel, kapitaal schijnt mij overal de beste vriend dien arbeid bezit. Kapitaal maakt arbeid, arbeid maakt kapitaal. Ik geef toe dat handwerkslieden vaak van hun werkgevers te weinig ontvangen, maar ik geloof dat het zelden plaats heeft dat ze niet, op vriendschappelijke, ordelijke wijze onderhandelend, billijke bejegening ondervinden en verkrijgen wat recht is. Ik weet ten minste wel dat ik dikwijls bijeenkomsten gehad heb met onze mannen van den Central en Hudson River, en dat wij zonder uitzondering steeds een bevredigende schikking hebben getroffen. Soms heb ik hun bewezen dat we hun eischen niet konden toegeven, en ze hebben erkend dat we gelijk hadden. Ik geloof dat het denkbeeld verdwijnt dat groote corporaties altijd misbruik pogen te maken van de afhankelijkheid hunner werklieden. We hebben een groot aantal mannen, die achttien en twintig jaar bij ons gewerkt hebben, langs onze wegen wonen en met ons een geheel vormen, ja, ons met hart en ziel behooren. De vele moeielijkheden komen steeds door wat ik de vlottende bevolking van het land noem; van die kerels die in geen plaats langer dan een paar maanden blijven en steeds vertrekken, om elders weer onrust te stoken en de ijverige werklieden op te ruien.”
“Gelukkig zijn de mannen wien het meeloopt in de wereld, en die door de omstandigheden worden geholpen!”
“Hoort eens mijnheer! mijn vader de Commodore zeide altijd dat het belachelijk was om van die goede omstandigheden en
| |
| |
kansen altijd zooveel te spreken. Er zijn nu precies zulke goede kansen om fortuin te maken als in mijn jeugd,” placht hij te zeggen. En hij had gelijk ook! Er zijn mannen die er moeten komen, waar ge hen ook plaatst. Mijn vader was er één van. Zoo hij vandaag als jong mensch zijn carrière ware begonnen, zou hij er even zeker gekomen zijn als hij in zijn eigen tijd deed. Andere mannen daarentegen worden door fortuin en omstandigheden, hoe goed ook, nooit geholpen. Ze komen nooit verder dan een zeker punt, ze weten geen voordeel te trekken, geen gebruik te maken van de goede gelegenheid, als die zich aanbiedt. Dat is het geheim van hun weinig succes.’
‘Nu nog een vraag, mijnheer Vanderbilt. Wat is uw leidende grondstelling in het leven?’
‘De heer Vanderbilt keerde zich plotseling om in zijn groote armstoel en zeide met nadruk: “Doe wat ge gelooft dat rechtvaardig en billijk is, zonder er u om te bekreunen wat de menschen gelieven te zeggen!”’
Men zal moeten toegeven dat een journalist die zulk een onderhoud weet uit te lokken en mag mededeelen, een dienst bewijst aan het publiek. Van vele onzer groothandelaren en nijveren zouden we dus ook wel eens rondweg de meening leeren kennen over de zaken, die ze het best weten te beoordeelen. De amerikaansche reporters, onbescheiden en indringend als ze zijn, worden door 's lands gewoonten in staat gesteld de lectuur der dagbladen vermakelijk, pikant, maar tevens leerrijk te maken.
|
|