Canzonen
(1885)–Joan Bohl– Auteursrecht onbekend
[pagina 313]
| |
[pagina 314]
| |
Dante was 15 Juni 1300 prior, d.i. een der twee hoofdbestuurders van Florence. Het prioraat werd slechts twee maanden bekleed. De geleerde staatsman maakte daarna, met drie anderen, deel uit van het gezantschap bij Bonifacius VIII. Aan de politiek van dien paus schrijft Dante de vervolgingen toe, welke hij sinds in zijn vaderland te verduren had. Zijn huis te Florence werd geplunderd; hij zelf verbannen; den 24 Januari 1302 bij verstek tot vijf duizend lire boete, en den 10 Maart veroordeeld om levend verbrand te worden, indien hij het florentijnsch gebied betrad. De regeering vaardigde 16 December 1316 een besluit uit, dat den ballingen den terugkeer in Florence toestond, mits zij boete deden. Dante wees dat voorstel met verontwaardiging af, en schreef daarover een beroemden brief, vertaald in ‘De Wachter, II, 393. Verschillende vorsten boden hem gastvrijheid aan, en hij bracht o.a. drie jaren aan het Hof te Verona door. Van daar toog hij in het voorjaar van 1320 naar Ravenna, waar hij in het paleis van zijn vriend Graaf Guido Novello da Polenta woonde; ‘Het Paradijs’ voltooide en den 14 September 1321 overleed, 56 jaren, 3 maanden en 14 dagen oud. | |
[pagina t.o. 315]
| |
Raffaello pinoc Lith Amand.
Dante. | |
[pagina 315]
| |
I KarakterDe dag vlood heen; de scheemring, die zich spreidde,
Onthief de wezens, die op aarde leven,
Van 't harde zwoegen; en slechts ik bereidde
Mij tot den strijd, waartoe ik werd gedreven.
Dante, Hel. II: 1-4.
1[regelnummer]
Daar gaat hij weêr, het machtig hoofd gebogen,
Alsof de grootsche drommen van gedachten,
Waar werelden uit rezen, daar op wogen!
4[regelnummer]
Hij, Wekker van ontslapene geslachten,
Die, door zijn woord geraakt, onsterflijk blijven
En sinds geen lotsverwisseling meer wachten.
7[regelnummer]
De Roeping drong hem, zich een taak te schrijven,
Die offers vroeg, welke eng'len deden bukken;
Maar tong en hand zal dorren en verstijven,
| |
[pagina 316]
| |
10[regelnummer]
Eer hij zich haar' vervulling laat ontrukken....
De gruwelwesp zal dra vergiften zuigen
Uit heilkruid, voor 't gewonde volk te plukken,
13[regelnummer]
Toch kan haar dwing'landij hem niet doen buigen.
De Waarheid heeft de stem om hulp verheven,
En hij treedt op om voor haar te getuigen.
16[regelnummer]
O stalen daad, waar helden schier voor beven:
Geweld versagen, overmoed verjagen!...
- Slechts Michaël deed zulke draken sneven.
19[regelnummer]
Den hoogst geplaatsten rekenschap te vragen,
En voor hun misdaad tot de hel te doemen....
- Alleen den halfgod wordt dit opgedragen!
22[regelnummer]
Het onrecht rekent vruchtloos op verbloemen,
En is vol wrok in aller ijl gevloden,
Zoodra het zijn geduchten naam hoort noemen.
25[regelnummer]
Het menschdom, zuchtende onder bitt're nooden,
Gevoelt bemoediging door 't harte stroomen,
Alsof een god zijn bijstand had geboden.
| |
[pagina 317]
| |
28[regelnummer]
Het recht had naauw zijn komst op aard vernomen,
Of 't smeekte hem, uit naam der wreed vertrapten,
Dat hij de vaart der misdaad zou betoomen.
31[regelnummer]
Wie ook sinds lang met goed te doen verslapten,
Als moedeloos, door de overmacht geslagen,
Ontwaarden, dat de ontaarden niet ontsnapten,
34[regelnummer]
En hij alleen den kamp met hen zou wagen;
Dat nu rechtvaardigheid haar troon herwinnen,
En op zou beuren wie gekluisterd lagen.
37[regelnummer]
Dat deed hen kloek op zelfverdeed'ging zinnen:
De kreet om op te trekken in zijn sporen
Weêrklonk uit stulpen en van hooge tinnen.
40[regelnummer]
Zij zeeg'nen 't uur, waarin hij werd geboren;
Want de adders, die de maatschappij verpesten,
Gaan eens, door hem ontmaskerd, wis verloren.
43[regelnummer]
Met zweet en bloed en traan der armen leschten
Zij steeds hun heeten dorst.... Daar komt de wreker,
En wrev'lig bergen zij zich in hun nesten!
| |
[pagina 318]
| |
46[regelnummer]
Hij, vlammend zwaard, profeet en vloekbeêspreker...
Hij, vrijheidsleider en gelukverspreider,
Is schier geen oogenblik zijn leven zeker.
49[regelnummer]
Uit elke krocht loert een verderfbereider:
Hier spitst op hem de vorstenvleier 't wapen,
Hem last'rend sijfelt ginds de volksmisleider.
52[regelnummer]
Maar hoeveel listen zij ook zamen rapen,
Wat eerbewijzen elk heeft aangeboden,
Al ziet hij d' afgrond aan zijn voeten gapen,
55[regelnummer]
Of hoofsche gunst met groet en glimlach nooden,
De onwrik'bre reus houdt kalm het doel voor oogen,
Dat hem een zetel waarborgt bij de goden.
58[regelnummer]
De wereld heeft ontelb'ren sluw bedrogen,
Maar nooit strikt zij dien Eenige in haar netten.
Hij, onomkoopb're vijand van de logen,
61[regelnummer]
Zal haar in Staat en Kerk den kop verpletten.
| |
[pagina 319]
| |
II VeronaTu proverai sì come sa di sale
Lo pane altrui, e com' è duro calle
Lo scendere e il salir per l'altrui scale.
Dante, Par. XVII: 58-60.
te fia bello
Averti fatta parte de te stesso
68-69.
Iliacos intra muros peccatur et extra
Horatius.
1[regelnummer]
Wie ook aan blijder strand zijn land vergete,
Den balling, schoon gespijsd uit hoofsche schalen,
Is and'rer keurigst brood een zoute bete....
4[regelnummer]
't Paleis ontsluite hem zijn weidsche zalen,
Hij blijft een pad, benard en hard, betreden,
Die and'rer trap bestijgt en af moet dalen.
7[regelnummer]
Het speelsche licht stoei lachend voor zijn schreden,
Het kan de schrille schaduw niet verjagen,
Langs elke reet van 't noodlot neêrgegleden.
| |
[pagina 320]
| |
10[regelnummer]
't Is 't vonnis niet, door norschen haat geslagen,
Noch 't derven van familie en vermogen,
Dat hem het diepste grieft.... hoe zwaar te dragen,
13[regelnummer]
Drukt zwaarder toch, dat ruw geweld en logen
Zijn vaderstad met schande en rouw beladen,
En volksverdrukkers daar op d' eerrang bogen;
16[regelnummer]
Dat valsche broeders 't land het meeste schaden,
En, misbruik makend van de goede leuzen,
Daadwerk'lijk eeren wat zij moesten smaden.
19[regelnummer]
Hem schokt de waanzin van de domme keuzen,
Waardoor de dwergen in verstand en rede
De plaats bezetten der geleerde reuzen.
22[regelnummer]
Te vaak, als hij ontleedde wat men smeedde,
Bleek 't schijnschoon plan, gesmukt met vrome namen,
't Verderf, op elk gebied, der goede zede.
25[regelnummer]
Kiemt de ondergang uit 's vijands loos beramen,
Gewoonlijk valt daarbij nog troost te vinden;
Maar geenszins als ge u over hen moet schamen,
| |
[pagina 321]
| |
28[regelnummer]
Die vrinden heeten of gelijkgezinden.
Geen zwaarder boei dan 't web van valsche draden
Waar trouw beminden, boos of dwaas, meê binden.
31[regelnummer]
De staatspartijen gaan op slechte paden;
Rechtschapenheid blijft altijd ver te zoeken;
De landsgeschied'nis treurt op zwarte bladen.
34[regelnummer]
Wie zal zich dan nog tot den strijd verkloeken?...
Zoo in als buiten Ilion heerscht boosheid,
En laf verraad kruipt voort uit alle hoeken.
37[regelnummer]
Dat drukt het moedig hart tot troosteloosheid;
De voet, die vasten grond tracht op te sporen,
Zinkt in 't moeras der algemeene voosheid.
40[regelnummer]
En toch... wie alle hoop ook acht' verloren,
De staatsman niet, die, in 't belang'loos streven,
Zich zelven tot partijhoofd heeft verkoren.
43[regelnummer]
Dat heeft hem de onafhank'lijkheid gegeven,
Die, nooit genoodzaakt rechts of links te nijgen,
Door plicht alleen tot hand'len wordt gedreven.
| |
[pagina 322]
| |
.................
................
.................
46[regelnummer]
't Is avond. Wand'lende in welsprekend zwijgen,
Ziet ieder wat Hij denkt met bliksemtrekken
In 't vuur-oog of op 't breede voorhoofd stijgen.
49[regelnummer]
Wie kon, als hij, ooit aller aandacht wekken?...
De Veronesen, naar de bron getogen,
Ontleenen hem de stof voor hun gesprekken.
52[regelnummer]
De kind'ren schuilen, door ontzag bewogen,
Bij moeder... Schuchter fluist'rend toonen vrouwen
Elkaâr den man, dien ieder na blijft oogen.
55[regelnummer]
‘Daar is hij, die de hel reeds kon beschouwen,
En gaat en keert, geheel naar welbehagen,
Om hier bericht van wie daar zijn te ontvouwen.’
58[regelnummer]
‘Wel spreekt ge waarheid! Hebt ge gâ geslagen,
Hoe kroes zijn baard is, hoe 't gelaat verbrandde
Van hitte en rook, omlaag door hem verdragen?...’
| |
[pagina 323]
| |
61[regelnummer]
Zóó de eenvoud, die een vorstenkenmerk spande
Om 't hoofd, dat, schoon 't alom bewond'ring teelde,
Florence, ondankbaar, uit zijn landpaal bande...
64[regelnummer]
Hoe m'als verheelde wat men mededeelde,
Toch drong 't gesprek den grooten man in de ooren,
En toen bewees zijn glimlach, hoe 't hem streelde.
67[regelnummer]
‘Geen woord, zoo treffend, hoorde ik ooit te voren!’
Dus sprak hij tot zich zelf bij 't overwegen,
Hoe, lieflijk als een woord der hemelkoren,
70[regelnummer]
Het volksverhaal weêr tot hem is gestegen,
Den roem behelzend, dien zijn wonderzangen
Tot onder 't minst bedeelde dak verkregen.
73[regelnummer]
Geen rijker loon kon ooit een lied erlangen:
De grooten bieden 't hoog genie hun hulde,
Terwijl de mind'ren aan zijn lippen hangen.
76[regelnummer]
‘Haâr' taal, ontschoot een straal, die 't zwerk verguldde;
De waarheid, meest in 't neev'lenkleed gedoken,
Verscheen, nu haar de nederige onthulde.
| |
[pagina 324]
| |
79[regelnummer]
Geen juister woord werd ergens nog gesproken!
't Is waar... ik moet ter helle gaan en keeren;
Die taak wordt naauw met 't leven afgebroken.
82[regelnummer]
Italie, 'k zie, tot in uw hoogste sferen,
Demonen, vaak gepurperd, 't hoofd opsteken,
Door overmacht en kwade trouw regeeren.
85[regelnummer]
De rozen op den wang der jeugd verbleeken,
Wijl zelfverloochening haar stem laat dooven,
En bijgeloof en hebzucht daar nu spreken.
88[regelnummer]
'k Zie vonken van de heiligste outers rooven,
Om vuren in den onrechtspoel te ontsteken,
Waar dwazen preêken wat zij niet gelooven.
91[regelnummer]
Wanneer, o Heer! zult gij die schulden wreken?...
De hellekrochten slaan met haar gedrochten?...
Eerst als Uw oordeel 't vonnis uit zal spreken,
94[regelnummer]
Ben ik aan 't einde mijner afgrondstochten.’
| |
[pagina 325]
| |
III Ravenna's WoudHelaas! hoe moeilijk valt het af te malen,
Dat woud: dat woeste en ongebaande en digte,
Welks heug'nis de angst weêr in mijn hart doet dalen!..
Dante, Hel. I: 4-6
1[regelnummer]
De zee, steeds ernstig, wentelt hare kilte,
Als adem uit des afgronds steenen longen,
In 't pijnboomwoud, vol ademlooze stilte.
4[regelnummer]
Daar staan de somb're reuzen zaâmgedrongen,
Als onbewogen met het lot der aarde,
Wier schoot hun wortels stug en wreed doorwrongen.
7[regelnummer]
Het was of elk alleen ten hooge staarde,
Versmadend wat beneden was ontloken,
Of zich daar niets verdienstlijks openbaarde.
| |
[pagina 326]
| |
10[regelnummer]
De trotsche kruinen zijn bijeen gestoken,
En hoe de wind ook zwijge, 't lisplend klagen
Van 't blad verraadt wat kwaad daar wordt besproken.
13[regelnummer]
't Is of ze iets op de hooge schouders dragen,
Niet als 't gewicht van onverdiende lasten,
Maar als een juk van zelf verwekte plagen.
16[regelnummer]
Wellicht, dat boozen hier te zamen tastten,
Wat als zwaarmoedig op den sterv'ling drukte;
Waarbij ze elkaâr in sluw beraad verrastten,
19[regelnummer]
Opdat zelfs vroomheid niets dan doornen plukte,
En al wie 't onherbergzaam oord ontdekte,
Voor d' angstnood bukte en zich er aan ontrukte.
22[regelnummer]
En toch... een gloed, die lust en leven wekte,
Schoot in de verte door de knoest'ge tronken,
Of daar een engel liefd'rijk hulp verstrekte....
25[regelnummer]
De zon, in d'arm van d' oceaan gezonken,
Liet nog naar 't land de weeld'rige oogen doolen,
Wier vonken in een vloed van kleuren blonken.
| |
[pagina 327]
| |
28[regelnummer]
Zoo woont de duist're geest in doffe holen,
En mint het kalm gemoed de lichtgewelven,
Voor liefde en vrede als rustoord aanbevolen.
31[regelnummer]
Zoo zoekt de lage vrek alleen zich zelven,
En de edelmoedige, tot heil van velen,
Poogt kostb're schatten uit de mijn te delven....
31[regelnummer]
Ook Hij wil and'ren gaarne 't zijne deelen,
Hij, die daar eenzaam wringt door 't ongebaande,
Terwijl de schemers op zijn voorhoofd spelen,
37[regelnummer]
Waar nooit het licht der geestvermogens taande....
Niet hem kan vrees het somb're woud doen vlieden,
Waar kennisdorst veeleer tot voortgang maande.
40[regelnummer]
Hij, lang gewoon gevaar het hoofd te bieden,
En in 't geheim der arglist door te dringen,
Blijft scherp bespieden - wat ook moog geschieden -
43[regelnummer]
Hoe 't kwaad gebrouwd wordt in verborgen kringen;
Om huich'larij haar masker af te rukken,
Waar zooveel argeloozen door vergingen.
| |
[pagina 328]
| |
46[regelnummer]
En ook: opdat, met innig zielsverrukken,
De goede worst'laars, tot hun troost, bespeuren,
Wat lauw'ren stellig eens hun deugden plukken,
49[regelnummer]
Zal hij 't gordijn van ieders toekomst scheuren,
En, naast de reddelooze schriklandouwen,
Het zalig rijk, in zijn doorluchte kleuren,
52[regelnummer]
Uit sterrevuur geslagen, doen aanschouwen.
Zoo wete 't menschdom, tot zijn jongste stonde,
Met welk vertrouwen 't aan zijn heil kan bouwen!
55[regelnummer]
O weldaad! grensloos als de hemelsponde,
Waar 't schoone en goede en groote uit wordt geboren,
En zich al 't onvergankelijke in gronde!...
58[regelnummer]
Hij, die u aan de wereld heeft beschoren,
Verloste haar uit vastgeroeste boeien:
Hij liet bazuingeschal in kerkers hooren,
61[regelnummer]
En koude wanhoop weêr tot geestdrift gloeien;
De rotsgrond zelfs wees d' indruk zijner schreden
En in zijn spoor zag elk de vrijheid bloeien.
| |
[pagina 329]
| |
64[regelnummer]
O Dag! sinds eeuwen weenend afgebeden....
Brutaal geweld blijkt niet meer onverwinlijk;
Natuur kan weder in haar rechten treden
67[regelnummer]
En 't juk afschudden van het bovenzinlijk;
De Godsdienst, meest mismaakt door schriftgeleerden,
Wordt weêr zachtmoedig, need'rig, dus: beminlijk.
70[regelnummer]
De dienaars, die het dienen lang verleerden,
Vervulden met meer ijver nu hun plichten,
Dan ze eerst zich tegen hunne meesters keerden.
73[regelnummer]
En één man kon dat godenwerk verrichten:
Één man, die Gods rechtvaardigheid betrachtte,
Wiens stalen wil de hel op aard deed zwichten.
76[regelnummer]
O Roeping! die hem vleiend tegenlachtte:
Voor 't recht geheel een leven lang te lijden;
Te heffen wat verwatenheid verachtte;
79[regelnummer]
Elk bij te staan om tegen 't lot te strijden;
Zoo hoog als laag te loven of te laken,
Opdat zij zich elkanders welzijn wijden....
| |
[pagina 330]
| |
Die heros moest daarvoor zich zelf verzaken;
Want slechts wie zich ten offer op wil dragen,
Kan voor de zegepraal van 't goede waken.
85[regelnummer]
En daarom.... 't avonduur heeft naauw geslagen,
Of hij doorkruist de zwaar begroeide paden,
Waar and'ren zich schier niet te middag wagen.
88[regelnummer]
Daar overweegt hij 's menschen wraakb're daden;
Daar vindt hij 't beeld van 's werelds zamenzweren;
Daar ziet hij haar met schuld en vloek beladen.
91[regelnummer]
Maar daar ook treft hem 't licht der hemelsferen,
En witter dan de sneeuw glanst daar 't scharlaken
Van wie rouwmoedig tot de deugd bekeeren.
94[regelnummer]
Hier hoort hij in den geest de zuchten slaken
Van wie in 's levens woud den weg verloren;
Ook hen, die als uit bangen droom ontwaken,
97[regelnummer]
Dewijl zij Gods genade-licht zien gloren.
| |
[pagina 331]
| |
IV OnsterfelijkSe mai continga che il Poema sacro,
Al quale ha posto mano e cielo e terra
Vinca la crudeltà
Ritornerò poeta e in sul fonte
Del mio Battesmo prenderò il cappello
Dante, Par. XXV 1, 2-4-8, 9.
1[regelnummer]
De laatste strofe is 't denkend brein ontsproten....
Daar ligt de pen, die 't eindwoord heeft gesproken...
De sluitsteen heeft den grootschen bouw besloten.
4[regelnummer]
Vòòr jaren werd de spade in de aard gestoken;
Een blinkend erts den donk'ren schoot ontnomen;
Graniet uit zijn onwrikb'ren boei gebroken.
7[regelnummer]
Een bron is toen geboord, die rijk met stroomen
Van levend water 't menschdom blijft besproeien.
Verwezenlijkt zijn stille en stoute droomen,
| |
[pagina 332]
| |
10[regelnummer]
Wier telgen zoo in vreugde of droefheid groeien,
Dat de eeuwen hen als lichtgestalten prijzen,
Of, als haar misdaadbeelden, diep verfoeien.
13[regelnummer]
't Gedenkstuk, waar al 't nakroost op zal wijzen,
Dat heel de middeleeuwen in zich vatte,
Mocht - nooit gehoopt geluk - voltooid verrijzen.
16[regelnummer]
Hoe vuig eens de adder met haar zwadder spatte,
Zelfs zonnen in haar gift'ge kolk doe dalen,
Vergeefs gepoogd, het naamloos hoog geschatte,
19[regelnummer]
Dat thans gewrocht is, in het niet te halen!...
De mensch zal trotsch op zijn Komedie blijven,
Waar aarde en hemel cijns aan moest betalen.
22[regelnummer]
Zoo lang de werelden door 't luchtruim drijven;
In bond met de Aarde - om Helios te groeten -
Haar vlammenbanen door 't heelal beschrijven,
25[regelnummer]
Zal volk na volk den dichterheld ontmoeten
In 't vlekloos kleed der blanke glorie-stralen.
't Zal, vol ontzag gezeten aan zijn voeten,
| |
[pagina 333]
| |
28[regelnummer]
Hem, altijd nieuw, het grootsch taf'reel zien malen
Van d' eindeloozen strijd voor recht en waarheid.
Het stijgt met hem naar 't rijk der idealen,
31[regelnummer]
En wint er 't licht der onuitbluschb're klaarheid:
Daar gloeit het rood der lang verborgen zonden;
Geheime deugd erlangt er openbaarheid.
.................
................
.................
34[regelnummer]
Gejuich rees uit ontelbare englenmonden,
Toen 't slotvers dier doorluchte orakelzangen
De zegepraal huns scheppers aan mocht konden.
37[regelnummer]
Den duiv'len steeg de doodskleur op de wangen,
Toen uit het jubelkoor hun tegenbruiste,
Wat hemelloon 't genie daar had ontvangen.
40[regelnummer]
De woeste vloekkreet uit den afgrond kruiste
Het dankgezang, dat, als van vuur'ge tongen,
Ten Gever der onmeetb're weldaad ruiste.
| |
[pagina 334]
| |
43[regelnummer]
De dichter had niet slechts zoo schoon gezongen,
Dat daarbij zaal'gen van bewond'ring weenden,
Maar de onafhank'lijkheid een pleit voldongen,
46[regelnummer]
Zoo zwaar, dat mart'laars schier van schrik versteenden.
Hij - Eenige - bood 't hoofd aan de afgrondskrachten,
Die zich op aard, tot haar verderf, vereenden.
49[regelnummer]
Hij zelf, neen! had dat heil niet durven wachten:
De kroon op 't werk van bange, wrange dagen,
Van nachten, die geen rust maar klachten brachten!...
52[regelnummer]
Gevoel... schier van een hemelsch welbehagen:
Hem werd gegund in 't bovenmenschlijk pogen
Te slagen en den lauwer weg te dragen...
55[regelnummer]
Of... hebben eigen oogen hem bedrogen?
Is uit de snaren werklijk 't lied gevaren,
Dat, als drie-eenig, opsteeg tot den hoogen,
58[regelnummer]
Om 's Heeren macht aan 't menschdom te verklaren,
Om Zijn geheim van loon en straf te onthullen,
En 't strengst gericht als liefde te openbaren?...
| |
[pagina 335]
| |
61[regelnummer]
Wijk, twijfel!.. Ja! hij mocht die taak vervullen;
God liet hem 't weergalooze Lied volmaken,
Waar alle volkeren naar luist'ren zullen.
64[regelnummer]
Vaak, hoe de geestdrift ook zijn ziel deed blaken,
Bekroop hem de angst, dat nooit het uur zou naken,
Waarin hij 't wit van 't levensdoel zou raken.
67[regelnummer]
De stormen dwongen dikwijls 't werk te staken,
En, als op zee, in duisternis geklonken,
Zocht vruchtloos 't valkenoog dan ster of baken.
70[regelnummer]
Als Petrus, haast in de aarz'lingskolk verdronken,
Zag hij zijn Heiland op de waat'ren schrijden,
En 't weiflend hart beschamend tegenlonken.
73[regelnummer]
Dat gaf weer sterkte om zich ten strijd te wijden;
Dat gaf Geloof aan de overmacht van 't Goede;
't Gaf Liefde om Christus krachtig te belijden.
76[regelnummer]
't Schonk vaste Hoop op 's Heeren veil'ge hoede...
En vol vertrouwen is hij voortgetogen,
Trots vorstenlist en demagogenwoede.
| |
[pagina 336]
| |
79[regelnummer]
Zijn stalen wil bleef daardoor ongebogen:
Want zij verwinnen, die ter deugd volharden,
Al loont eerst laat een heerlijk einde 't pogen.
82[regelnummer]
Als overmoedigen de dulders sarden,
Bleek 't, hoe ze in netten, die ze eenvoud'gen zetten,
Ten slotte alleen hun eigen voet verwarden.
85[regelnummer]
Het goede, dat de onzinnigen beletten,
Is hún verlies; het kwaad, dat ze and'ren stichten,
Blijkt dra een zwaard, dat zij voor zich slechts wetten.
88[regelnummer]
Maar de eed'len, die slechts denken aan hun plichten,
Die 's naasten heil bedoelen, zegevieren,
Al moeten zij 't naauw mooglijke verrichten.
91[regelnummer]
Bewijs ligt daarin van een lotsbestieren
Door hooger macht.... en dat doet, vastberaden,
De groote geesten zich met fierheid sieren,
94[regelnummer]
Die hen laat peinzen op verheven daden;
En 't van zich werpen, rekening te houden
Met wien hen daarom schaden zal of smaden.
| |
[pagina 337]
| |
97[regelnummer]
De raadselen der toekomst toch ontvouwden
Zich voor de Zieners, die voortaan hun werken
In 't Licht der onverganklijkheid beschouwden.
100[regelnummer]
De godheid zelve zendt, om hen te sterken,
De zekerheid, dat hun belang'loos streven
Zich door geen nijd laat delgen of beperken.
103[regelnummer]
o Kostbr'e troost! den worstelaar gegeven,
Die elken tegenstander kan voorspellen:
‘Gij wordt vernietigd!... Ik zal blijven leven!’
106[regelnummer]
o Zaligheid! nooit hoog genoeg te stellen,
Want voor Het Leven is de mensch geschapen...
Wie 't door zijn werk op aard mag tegensnellen,
109[regelnummer]
Vindt in zijn ziel een wond'ren wrochtend wapen;
Hij hoort de heiligen zijn welkomst zingen,
Terwijl zij vuren vlechten voor zijn slapen.
.................
................
.................
| |
[pagina 338]
| |
112[regelnummer]
Het hooge raam, vol bonte schilderingen,
Laat op de rijk gebeeldhouwde eiken wanden
De mengelingen zijner verwen dringen.
115[regelnummer]
't Was of die een gewelf fantastisch spanden,
En, door een regenboog van zachte glansen,
Den dichter uchtendgloed op 't voorhoofd brandden.
118[regelnummer]
De stralen, die op eens zijn kruin omkransen,
En 't bleek, gegroefd gelaat hel op doen klaren,
Ontroofden englen aan de hemeltransen.
121[regelnummer]
Hij staat daar, peinzend, naar zijn werk te staren:
Het perkament op tafel, vol geschreven...
‘Het Paradijs’, hier aan de harp ontvaren,
124[regelnummer]
Waaruit voortaan geen toon meer op zal zweven...
Reeds heeft hij 't snaartuig aan de Serafijnen,
Van wie hij 't leende, in dank teruggegeven.
127[regelnummer]
De zon laat daarom, schoon zij moet verdwijnen,
Begeerig om dien koning thans te kronen,
Hem in haar goud en keurjuweel verschijnen.
| |
[pagina 339]
| |
130[regelnummer]
o Zege, waar zijn werken hem meê loonen!
Vergoed is alles wat hij heeft geleden.
Dra gaat hij in het Huis zijns Vaders wonen,
133[regelnummer]
Want heden is de goede strijd volstreden. -
Daar treft een stem hem... onbeschrijflijk teeder...
Een blijde sidd'ring schokt en sterkt zijn leden...
136[regelnummer]
Een lichtgestalte daalt glimlachend neder,
De Onsterflijkheid vlamt in haar blanke vingeren...
De heros ziet zijn Beatrice weder,
139[regelnummer]
En voelt haar lauw'ren om zijn schedel slingeren.
14 Sept. 1885 564e verjaardag van Dante's dood. | |
[pagina 340]
| |
Dante leefde aan het Hof van Can Grande della Scala, Heer van Verona, sinds de lente van 1317 tot haar einde in 1320. Wat op een zijner wandelingen te Verona gebeurde (hierboven II: 46-66) wordt medegedeeld door Giovanni Boccacci, in zijn ‘Leven van Dante’ dat vóór zijne ‘Aanteekening op de Komedie’ staat, in de afdeeling: Fatteze, Usanze e Costumi di Dante: Gelaatstrekken, gebruiken en gewoonten van Dante. Florence, te laat berouw gevoelende over het wangedrag jegens zijn grootsten zoon, stichtte, ter verklaring van ‘De Komedie’, een leerstoel, welken Boccaccio in October 1373 inwijdde. Bij Ravenna, niet ver van de vervallen havenstad Classe (Chiassi), waar oudtijds de vloot der romeinsche imperatoren ankerde, strekte zich, mijlen langs het strand, een zwaar pijnbosch uit (Vagevuur XXVIII: 20). Daar placht Dante de eenzaamheid te genieten. Ook Lord Byron wandelde er in 1819, en dichtte toen het heerlijke lied in vier zangen ‘The Prophecy of Dante’, uitmuntend in het Nederlansch overgebracht door den dichter J.J.L. ten Kate. De geheele Komedie werd geschreven van 1302 tot 1321; maar te gelijk een drietal werken in proza. Na ‘Het Paradijs’ voltooid te hebben, zweeg de dichter. |
|