Canzonen
(1885)–Joan Bohl– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Exceptio confirmat regulam in casibus non exceptis. De advocaat moet dezen regel te vaak toepassen om haar niet te volgen, wanneer hij zich bij uitzondering met fraaie letteren onledig houdt. Ofschoon dit boek voor terzinen bestemd is, moge het eene enkele maal ook andere verzen bevatten. Deze uitzondering worde gerechtvaardigd door de zeldzaam hooge waarde van den geleerde, aan wien zij gericht zijn. Dr Carel Gabriel Cobet is door zijne uitgebreide wetenschap eene uitzondering, zelfs onder de geleerden, en heeft de Grieksche letteren aan de hoogeschool te Leiden op een standpunt gebracht, dat de geheele beschaafde wereld ontzag inboezemde. Onderscheidene medestudenten verzochten mij in 1863 eenige verzen bij het portret van Prof. Cobet. De nevensgaande werden geschreven doch niet gedrukt, dewijl Mr S.P. Lipman dit eerst gepast achtte, wanneer de schrijver niet meer tot de studenten behoorde. Dien ten gevolge zien zij onveranderd het licht in het jaar 1884, waarin de beroemde hoogleeraar zijn zeventigste jaar vervulde en, helaas! krachtens de wet, zijn leerstoel moest verlaten. | |
[pagina 49]
| |
Dr C.G. CobetLa quinta luce ch' è tra noi più bella,
Spira di tale amor, che tutto il mondo
Laggiù n' ha gola di saper novella.
Entro v' è l'alta mente, u' sì profondo
Saver fu messo, che, se il vero è vero,
A veder tanto non surse il secondo
Dante, Par. X: 109-114.
Wat ook vergetelheid verteerde
Of wegrukte in haar forsche vaart,
Een man van eer en groot geleerde
Heeft zij, ontzagvol, steeds gespaard;
Daarom, o Leydens hoogste luister!
Zinkt nooit Uw schoon gestarnte in 't duister,
| |
[pagina 50]
| |
Maar tart, Cobet! Uw naam den tijd.
Wie wetenschap in Neêrland huldigt
Is, groote geest! U veel verschuldigd
Diens dank, Geleerde! is U gewijd.
Steeds, Priester van Minerva's tempel!
Heeft ons Uw wetenschap verrukt,
Als Ge, offrende op den outer-drempel,
't Verleden aan zijn graf ontrukt;
Als Rome's en Athene's zonen,
Verrijzende, U met lauwren kronen,
Waaraan 't Onsterflijke is verpand;
Dan, in bewondring opgetogen,
Voelt elk zich tot den wensch bewogen:
‘Blijf lang den roem van 't Vaderland!’
Leiden, 1863 |
|