| |
| |
| |
CLX.
Rudolfus de II.
Rudolf de II, die zijn Vader Maximiliaan in 't Keizerrijk volgde, is op den 18 July des jaars 1552 te Weenen gebooren.
Wie zijn Vader, Moeder, Broeders en Zusters geweest zijn, is op het voorgaande blad te zien. Zijn Vrouw was Maria, de dochter van Keizer Karel den V, by wie hy geen Kinderen won.
Zo dra was Maximiliaan niet overleden, of Rudolf, die reeds door hem tot Koning der Bohemers, Hongaren en Romeinen gekroont was, bereide zich om de last des Keizerrijks te onderschragen. Hy was echter niet bekwaam om zo veel landen in vreede, veel minder in oorloogen te regeeren, dewijl hy meer zucht voor eenige handwerken als voor de belangens van 't rijk had: want dikwils zag men hem geheele dagen op de winkels van Drayers, Schilders en Horlogiemakers, in 't beschouwen van hunne bezigheden, besteeden. Geen minder vermogen hadden de Chimisten op zijn gemoed, waar van zijn hof dagelijks vervuld was, en zijn achting voor hunne wetenschappen was zo groot, dat hy veel glazen gebrooken, en veel dierbaare uuren met disteleeren verwaarloost heeft. Zijn vreesachtigheid was oorzaak dat zijn vyanden hem luttel achten, en niet weinig tot vermindering van de Keizerlijke waardigheid ondernamen. Hier voegde hy een dollen yver by in 't handhaven der oude Godtsdienst, waar in hem geen oorblazers ontbraken; derhalven ontzag hy zich niet om de Protestanten te draiboomen, en in het pleegen van hunne Godtsdienst te beteugelen, dewijl hy alleen aan eenige Edellieden het oeffenen der nieuwe Religie in hunne Landhuizen toeliet, waar by hy een wet maakte, dat een iegelijk Prelaat, die de Katholijke Religie afviel, van zijn goederen en landen zou berooft zijn. Dit was echter niet machtig om Gebhard Truchses, Aardsbisschop en Keurvorst van Keulen, te beletten de nieuwe Religie te omhelzen, die opentlijk te Bon met Agnes van Mansveld, Kannonikin van Gurishin, trouwde, en zijn onderdanen de vrye oeffening vergunde. De Paus, die lang zijn banbliksemen tegen de Keizers krachteloos bevonden had, wilde nu aan hem beproeven hoe krachtig zy noch waren, en bliksemde tegen den Keurvorst den ban uit.
Hy wist ook den Keizer te belezen dat hy tegen hem een groot leger zond, zijn landen verbeurt verklaarde, en het Aardsbisdom van Keulen aan Ernst, den zoon van Albert den V, Hartog van Beyeren, gaf; doch Truchses, die liever het uiterste wou afwachten, dan zijn aangenoome Religie verzaken, bood hem zo lang tegenweer als hy kon, en vernoegde zich daar na gerust, doch armelijk, met zijn lieve gemalinne in Holland te leven, en om den geloove te lijden.
Ondertusschen zocht Rudolf het rijk binnen zijn palen van alle beroertens en oneenigheden te verlossen, 't geen hem bewoog om de bystand, met Amurat den III gemaakt, voor acht jaaren te verlengen. Hy deed dit; doch Amurat ontzag zich niet het verbond te breeken, en kort daar na met een groote macht in Hongaryen en Kroatien te vallen. Hy stroopte ook met een leger van ontrent tienduizend mannen tot op de grenzen van Karniole, en voerde een grooten schat, nevens veel Kristenen, in slaverny weg. Dit noopte den Aardshartog Ernst aan om hem 't hooft te bieden, die ook zo gelukkig was, dat hy hun Veldheer gevangen kreeg, en den vyand tot in Kroatien vervolgde, die meest van hem gematst wierden. Dit verlies prikkelde Amurat aan om den oorlog weder op het hevigste te beginnen. In weinig tijds veroverde hy verscheide steden in Kroatien, als Wihtsch, Repitsch en andere. Hy ontzag zich ook niet om den Keizerlijken Afgezant, Krekoviër, te Weissenburg, vast te houden, en in een kerker te werpen, waar in hy niet lang daar na stierf.
Dit verplichte de Keizer om op 't spoedigste een machtig leger op de been te brengen, om dien vyand het hooft te bieden. Het leed niet lange of hy zag een leger van vijfenveertigduizend Duitschers en Hongaren, onder een dapper Veldoversten, naer Kroatien rukken. By Sigleg ontmoette het den Turk, en drong met zulk een woede op hem in, dat verscheide Bassaas, en ruim twaalfduizend soldaten zo gematst wierden als verdronken. Deze nederlaag benam Amurat den moed niet: want hy zond aanstonds een nieuw leger, waar door Sigleg ingenomen wierd. Van daar rukte het, met nieuwe troepen versterkt, naer Hongaryen, rechte een groote verwoesting aan, en nam verscheide steden in, waar onder ook Wesprin getelt wierd. Dit verplichtte de Keizer een sterker macht by een te vergaderen, en die naer Bellegarde te zenden. Het Keizerlijke leger was daar nauwelijks aangekomen, of het bereide zich om de macht der Turken onder d'oogen te zien, waar in het ook zo gelukkig was, dat byna twaalfduizend Janitzers op de plaats dood bleven. Ondertusschen had Tieffenbach, Lieutenant-Generaal des Keizers in Opperhongaryen, een leger van ontrent twintigduizend mannen by een vergaderd. Met deze macht nam hy Zabatik stormenderhand in, na dat hy de hulptroepen, die de Bassa van Offen en die van Temeswar daar in hadden willen werpen, geslagen had, en verschoonde niemand in deze onverwinnelijke gehoude vesting, te weten, van de Turksche bezitting. Eerlang zag die dappere Veldheer hem ook verwinnaar van Fillek, en noch elf plaatzen en kasteelen, die de Tur-
| |
| |
ken ontrent dertig jaren gedwongen hadden hunne wetten te gehoorzamen, waar door niet weinig
Kristenslaven verlost wierden.
Deze zege wierd noch van een grooter beantwoord: want Mathias, door zijn broeder den Keizer met een machtig leger naer Hongaryen gezonden zijnde, nam Novigrad met verdrag in, terwijl de Turken in Nederhongaryen uit Brezens, Zekzin, en Segest, door den Graaf van Serini, en den Heer Nadisti, gedreven wierden. Hier op belegerde Mathias de stad Gran, doch de Groote Vizier Sinan, die met een machtig leger de vestingen Thata en S. Martin ingenoomen had, dwong hem het beleg op te breeken, waar op Sinan de stad Raab, eertijds Javarin geheeten, door het verraad des laffen Gouverneurs innam.
Schoon Mathias machtig was deze onderneeming van Sinan te dwarsboomen, als zijnde met nieuwe benden versterkt, echter besloot hy dit te staken, dewijl zich een gunstiger gelegentheid opdeed, waar door hy hem daar na met gelukkiger voortgangen zou kunnen opkomen. Hy bespeurde dat Sigismund Bathory, Vorst van Zevenbergen, het verbond met den Turk gemaakt wou breeken, en in een bondgenoodschap met den Keizer treden. Dit gunstig oogenblik oordeelde hy niet te moeten verwaarloozen; en hy wist de zaak zo te schikken, dat de Zevenberger met den Keizer een verbond maakte. Om de Turken uit hunne Staten te verdrijven voegden zy hunne machten te zamen, waardoor zy een aanzienlijk leger te veld brachten. Om zekerder te gaan en de Keizer geheel aan hem te verplichten, werkte de Zevenberger zo veel by de Waiwoden van Moldavien en Walachien uit, dat zy ook smaak in het bondgenoodschap kregen. Hier op wierden de Turken en Tartaren zo zeer van die drie Vorsten aangetast, dat zy meest alle in de pan gehakt wierden, en weinig over bleven om hun nederlaag aan hunne landgenooten te verhalen. Middelerwijl had Karel, Graaf van Mansveld, het beleg weer om Gran geslagen, met een gedeelte van de macht van Mathias, wiens Lieutenant Generaal hy was. Niet weinig lieten de Turken zich aan die vesting gelegen leggen, derhalven zochten zy het ontzet met een groot leger te onderstaan. Mathias had daar zo dra geen kennis af, of rukte hen te gemoed, en dreef hen, na een slachting van vijfduizend Turken, op de vlucht, waar op Gran, na een beleg van twee maanden, in zijn handen viel, die van niet weinig vestingen gevolgt
wierd.
Ondertusschen overleed Amurat, in wiens plaats zijn zoon Mahomet den III volgde. Om zich in den beginne zijner regeering berucht en ontzaglijk te maken, rukte hy met een leger van honderd-en-vijftigduizend mannen in Opperhongaryen, en belegerde met die macht Agria. Aanstonds wierd Maximiliaan, de broeder des Keizers, derwaarts gezonden; doch de onbekwame wegen, door een gestadigen regen veroorzaakt, beletteden hem daar zo spoedig te komen als de nood vereischte: want na dat Mahomet over de twintigduizend mannen daar voor verloren had, wierd deze machtige stad van hem ingenoomen. Dit speet Maximiliaan zo zeer, dat hy nergens dan op de wraak doelde; derhalven zarde hy Mahomet zo lang, dat hy tot een veldslag kwam. Zo moedig kweet hy zich, dat hy by de twaalfduizend Turken maste, de overige op de vlucht dreef, en tot aan de tenten des Grooten Heers doordrong. Het gratig plunderen zijner soldaten was echter oorzaak dat hy geen kleine neep kreeg: want Mahomet hier van door een Itaaljaanschen Renegaad bewust zijnde, viel weder op de plonderaars in, waar van 'er zesduizend op de plaats dood bleven.
Deze en andere onderneemingen der Keizerschen hadden echter de macht van Mahomet wel de helft doen smelten; derhalven besloot hy weder naer Konstantinopelen te keeren. Dit deed hy, na dat hy tienduizend mannen in Agria gelaten, en de zorg daar van aan eenige Bassaas opgedragen had. Niet lang waren deze eenig, 't geen den Keizerschen en Hongaren geen gering voordeel deed: want Graaf Nadasti, en de Baronnen van Bernstein en Palfi overrompelden Thata; en Maximiliaan maakte zich meester van Papa. Niet minder gelukkig en gedenkwaardig was de krijgsdaad van Adolf, Baron van Schwartzenberg. Hem kwam ter ooren dat de Turken in Raab zeer zorgeloos leefden; derhalven besloot hy deze vesting, die zy reeds vier jaaren bezeeten hadden, te overrompelen. Terwijl hy hier toe de noodige middelen beraamde, bood zeker Edelman zich aan om een der poorten te petardeeren. Hy nam dit aanbod gunstig aan, en de onderneemer had het geluk dat het petard de poort, daar ze aan gehangen wierd, te mortel sloeg, waar op Adolf met zijn benden de stad inrukte. Hy vond daar binnen een machtige tegenweer, dewijl de Turken zeer hartnekkig vochten, waar van 'er zestienhonderd gematst, en zevenhonderd gevangen wierden. d'Aardshartog Mathias zat ook niet stil, dewijl hy Offen stormenderhand innam, waar in hy tachtig stukken kanon veroverde, en by de zevenduizend Kristenen verloste. Evenwel kon hy zich geen meester van het kasteel maken, 't geen in hem zulk een spijt verwekte, dat hy de stad in brand deed steeken. Dit deed de Turken op de weerwraak doelen, derhalven rukten zy met een leger van over de hondert-en-vijftigduizend mannen in Opperhongaryen, alwaar
Waradijn door hen belegert wierd. Binnen deze stad had Melchior van Redren, Baron van Fiedland, en Groot-Maarschalk van den Aardshartog Maximiliaan, het opperste gebied, die alleen met tweeduizend Silesische en Hongarische soldaten het woede der Turken afkeerde. Zes weken stond hy met deze kleine macht het beleg uit, in welken tijd hy onbeschrijffelijke proeven van wakkerheid, krijgskunde en dapperheid toonde. De Turken,
| |
| |
ziende dat deze stad het uiterste wilde afwachten, en de felste stormen met groter verlies van Janitzaren en Tartaren edelmoedig afkaatste, beslooten het beleg te staken, en verlieten met schande deze plaats, daar op dien tijd maar zevenhonderd weerbare mannen in waren. Maar het leed nauwelijks een jaar, of Ibrahim Bassa viel met zestigduizend mannen in Nederhongaryen, en belegerde Kanisa, 't geen hy, niet tegenstaande al de pogingen van den Hartog van Merkuer, dien die plaats trachtte te ontzetten, innam; doch de Hartog, ziende zijn leger door nieuwe hulptroepen tot vijf-en-twintigduizend mannen aangegroeit, en trachtende zijn hair weder te halen, rukte naer Zevenbergen, en nam Kroonweissenburg stormenderhand in. Echter bleef die stad niet lang in de macht der Keizerschen: want zo dra de Hartog vertrokken was, maakte Ibrahim Bassa zich stormenderhand daar weêr meester af.
Niet weinig wierd het Duitsche en Turksche rijk door deze oorlogen uitgeput, en dewijl Duitschland ook door een kerkelijke oorlog inwendig ontroert wierd, rekhalsde ieder na den vreede. Dit deed de Vorsten tot een onderhandeling komen, die zo gelukkig uitviel, dat op deze voorwaarde een eind van den binnenlandschen oorlog gemaakt wierd: dat de Katholijken, Lutheraanen, en Kalvinisten vrye oeffening van hunne religie zouden hebben; dat Boschkay, zo lang als hy leefde, Vorst van Zevenbergen zou blijven; dat men zou trachten vreede met den Turk te maken; dat de Stenden van Hongaryen, in des Keizers afwezen, Mathias tot hunnen Gouverneur zouden mogen nemen; dat alle de andere ampten door inboorlingen des lands zouden bediend worden; en dat de Jezuiten daar niets in eigendom zouden mogen bezitten, uitgezondert de geschenken die de Keizer aan hen wilde doen.
Maar zo gemaklijk ging het met den Turk niet, dewijl byna twee jaaren verliepen eer men de zaak kon eens worden; doch men bracht de strijdende partyen door heilzame tusschenspraken eindelijk zo ver, dat op den 9 November des jaars 1606 de vreede, ten genoegen van wederzijde, geslooten wierd.
De Hongaren namen aanstonds Mathias tot hunnen Gouverneur aan, en dewijl zy zagen dat de Keizer zijn Neven, Ferdinand en Leopold, op den Hongarischen troon poogde te zetten, Princen, die zich door de Jezuiten lieten regeeren, beslooten zy zijn poging voor te komen. Zy verkoren dan Mathias tot hunnen Koning, op voorwaarde, dat hy alle hunne privilegien zou bevestigen, en hen de vryheid vergunnen van de nieuwe Religie, welke zy aangenoomen hadden, opentlijk te belijden. Deze voorwaarde behaagde de Bohemers zo zeer, dat zy Mathias verzochten derwaarts te komen, dewijl zy hem verzekerden dat de Stenden het voorbeeld der Hongaren zouden volgen. Hy deed dit met een tamelijke macht waar mee hy door Oostenrijk trok, dat hy ook aan zich verzekerde. Maar de Keizer, die dit euvel opnam, besloot deze poging van zijn Broeder te wreken; doch dewijl de Vorsten hier uit een bloedigen binnelandschen oorlog te gemoed zagen, vonden zy een middel uit om deze Vorsten weder te vereenigen. 't Was op den 7 Juny des jaars 1607 dat het verdrag tusschen hen te Praag getekent wierd, en waar in de Keizer Hongaryen en Oostenrijk aan Mathias afstond, waar by hy hem van Bohemen, indien hy geen kinderen naliet, verzekerde. Evenwel dankte de Keizer zijn soldaten niet af, gelijk het verdrag mee bracht, die niet alleen het Bisdom van Passau mishandelden, maar in Bohemen vielen. Deze onbehoorlijkheden stieten de Stenden van 't rijk tegen de borst, en verplichtte hen zich in staat te stellen van den Keizer te dwingen hen beter te handelen. Deze nieuwe oneenigheid wierd noch door een tweede gevolgt: want
Mathias, vernomen hebbende dat zijn Broeder de Keizer een der Aartshartogen van Gratz tot zijn navolger wou verklaren, rukte een groote macht by een om hem dat te beletten. Dit deed de Keizer andere gedachten krijgen; derhalven vergunde hy door opene brieven de vryheid der conscientie aan de Bohemers, en stond hen toe kerken, kerkhoven en schoolen te bouwen. Deze gelukkige voortgang der Bohemers noopte de Protestanten des rijks aan om ook middelen tot hun zekerheid by der hand te nemen. Zy traden in een bondgenoodschap daar de Keurpaltsgraaf het hooft af gemaakt, en de Evangelische Unie genoemt wierd. Hier tegen rechtten de strijdende partyen een ander bondgenootschap op, dat den naam van het Katholijke Bondgenoodschap kreeg. Wonderlijk zochten deze twee strijdige bondgenoodschappen malkanderen te draaibomen, gelijk in het belang der Volging van Gulik en Kleef, open gekomen door de dood van Jan Willem, gebleeken heeft, waar door byna gantsch Duitschland in de wapenen kwam. Deze beroertens deede den Keizer eerst een rijksdag te Wirtzburg, en daar na te Praag houden. Hier in bekleede hy den Keurvorst van Saxen met de Hartogdommen van Gulik en Kleef tegens de gevoelens der Vorsten van d'Unie. Dit zette het rijk weder in vuur en vlam, waar op Maurits, Prins van Oranje, en de Vorst van Anhald, de stad Gulik innamen, en ze in de handen der Vorsten van Brandenburg en Nieuburg, de waare erfgenamen, stelden. De Boheemsche Protestanten wierden ook zo lang geringeloord en getrapt, dat zy hun toevlucht tot Mathias namen. Hy beloofde hen zijn bystand, en voerde niet
alleen hun belang maar ook zijn eigen uit, dewijl hy zich daar door de kroon van Bohemen op het hooft zette. Kort daar na stierf Rudolf, te weten, op den 20 January des jaars 1612, na dat hy 35 jaaren, 3 maanden, en 9 dagen geregeert had. Zie Leonklavius Chytreus, de Kronijken, Mattheus, van Meteren, &c.
| |
| |
Hoe luttel lijkt de zoon den vader. kan het wezen!
Wat heeft het rijk niet van zijn klein beleid te vrezen,
En dollen yver voor d'aanbidders van Sint Jan!
Wat zie ik Vorsten in een heilig eedgespan
Getreden, om den vloek van Babel 't hooft te bieden.
Zie toe Rudolf, zie toe, eer 't edel bloed aan 't zieden
U met zijn bliksem treffe, en 't zwanger moordkanon.
De vloek des Heilands, die heel Grieken overwon,
Plant reeds zijn halve maan in 't rijk van Zevenbergen.
Ik zie hem reeds uw macht in Hongaryen tergen,
Nu Bellegarde zwicht en Sisleg. dit 's de wraak,
Die Truchses aanziet en zijne Agnes met vermaak.
|
|