CLIX.
Maximilianus de II.
Maximiliaan de II, die zijn Vader Ferdinand in 't Keizerrijk volgde, is op den 1 Augustus des Jaars 1527 te Weenen, in Oostenrijk, gebooren.
Wie zijn Vader, Moeder, Broeders en Zusters geweest zijn, is op het voorgaande blad te zien. Zijn Vrouw was Maria, de dochter van zijn Oom Keizer Karel den V en Izabella, by wie hy 9 Zoonen en 6 Dochters won, als Ferdinand, jong gesturven; Rudolf, na hem Keizer; Ernst, geworden Gouverneur van de Nederlanden; Mathias, eer Koning van Hongaryen en Bohemen, en na den dood van zijn broeder Rudolf Keizer geworden; Maximiliaan, geworden Grootmeester der Duitsche Orden; Albert, die door het trouwen van d'Infante Izabella Klara Eugenia Heer der Spaansche Nederlanden wierd; Wenceslaüs, Ridder van d'Orde van Malta; Friderik, in zijn tweede jaar gesturven; Karel, jong te Weenen overleden; Anna Maria, getrouwt aan Filips den II, Koning van Spanje; Elizabeth, ten echt gegeven aan Karel den IX, Koning van Frankrijk; Maria, Joanna, beide jong gesturven; Margareta, een heilige Non geworden; en Leonora, in haar elfde jaar overleden.
Duitschland zag zich nu in een gelukkigen staat gebracht, dewijl op den zachtmoedigen Ferdinand den rustbeminnenden Maximiliaan volgde, die geen minder talen dan zijn voorgaande naam en rijksgenoot kon: want hy stelde in alle voorvallende zaken, doch voornamentlijk in de Godtsdienst, de wegen der vreede boven alle anderen. Dit was dan de reden dat deze woorden hem uit den mond vloeiden: de Religie wil met geen wapenen gehandelt wezen, dewijl ze een geestelijke zaak is; en zy beminnen de rust noch eenigheid niet die andere gevoelens hebben.
Deze doorluchtige Vorst en geheel Duitschland zou ook den aangenamen vreede, die hy beminde, genooten hebben, indien Jan Albert, Hartog van Mekelenburg, die niet beroerd had met Rostok t'overrompelen, en zich met geweld te doen erkennen. De hoogmoed van Jan Sigismund, Vorst van Zevenbergen, perste hem ook tot de wapenen te komen, dewijl hy zich Koning van Hongaryen noemde; doch hy dwong hem zo door de dapperheid van Lazarus Schuendis, dat hy genoodzaakt was den Turk in d'armen te neemen, die de gelukkige voortgang van dien dapperen Veldheer stuitte. Na dat hy het rijk in een gewenschte rust gestelt had, betoonde hy een grooten iever om Hongaryen, dat van Soliman, die zijn hooft voor Malta gestooten had, gedreigd wierd, voor het woeden der Turken te bevrijden. Men stond den Keizer op den rijksdag te Augsburg veertigduizend voetknechten, en achtduizend ruiters, voor den tijd van acht maanden, toe, die men hem daar ook leverden. Aanstonds trok hy daar mee naer Weenen, daar hy zijn leger tot tachtigduizend voetknechten en twintigduizend ruiters vergrootte. Met dit leger rukte hy naer Javarin, dewijl hy hoorde dat Siget door Soliman belegerd was, waar in zich de Graaf van Serini wakker weerde. Hoe groot zijn iever was om deze stad te ontzetten, echter rieden hem zulks zijn Raden af, dewijl het leger van Soliman de helft grooter dan zijn macht was; derhalven moest hy dulden dat die stad door de Turken overstroomt wierd. Echter bracht zijn optocht te weeg dat Selim, die Soliman in 't Turksche gebied volgde, met hem een achtjaarige vreede maakte.
Daar na deeden hem de verdeeldheden, daar zich de Nederlanden, onder de Tieranny van den Hartog van Alba, in bevonden, een rijksdag te Fulde beroepen, waar in hy zich tot middelaar tusschen den Keurvorst van Trier en zijn Hooftstad stelde, die hem de schuldige gehoorzaamheid niet wilde bewijzen. En dewijl hy den vreede boven alle zaken beminde, stond hy de Protestanten in Oostenrijk de vrye oeffening hunner Godtsdienst toe. Ook zond hy zijn broeder Karel aan Filips, Koning van Spanje, om hem te verzoeken een einde van de wreede vervolgingen in de Nederlanden te maken. Deze zijne iever voor de algemeene rust, had gansch geen werking op de ziel van den Spaanschen Koning, als het vuur van zijn woede noch felder aan te blazen, 't geen de Batavieren, mijn Landsgenooten, dwong het juk der slavernye van hunne halzen te schudden, en zich in een staat te stellen als wy heden beleven; want wat Monarch was tot noch toe magtig om ons de vlag te doen strijken? en wie acht zich niet gelukkig, indien hy d'eer mag hebben van ons zijn bondgenoot te mogen noemen? Daar na verzekerde hy aan zijn zoon Rudolf het rijk van Hongaryen en de Keizerlijke kroon: want hy wierd door de Stenden van Bohemen op den 6 September des jaars 1575 tot Koning van Bohemen en Hongaryen, en op den 1 November, door de Vorsten van 't Keizerrijk, tot Koning der Romeinen gekroont. Toen hy dit verricht had, gaf hy zich aan 't bespiegelen der Goddelijke zaken over, dewijl hy gevoelde, dat hy haast den weg alles vleeschs zou gaan; en ik verzeker my, dat tot noch toe geen Keizer zulk een recht besef van d'onsterflijkheid der ziele, als hy, gehad heeft, 't geen hem nooit voor den
dood deed schrikken, maar steeds daar van spreeken met een wonderlijk genoegen. Hy offerde ook, na een regeering van 12 jaaren, 2 maanden, en 18 dagen, op den 12 October des jaars 1576 zijn ziel op een godvruchtige wijze aan zijn Zaligmaker Jesus op, die hy alleen door het geloove omhelsde, en zo vast hield in zijn uiterst oogenblik, dat hy den Kristelijken strijd volstreed, en zegepraalde. Thuanus, Bruth. Leonklav. Levin. &c.