| |
| |
| |
CLVII.
Karolus de V.
Karel de V, die Maximiliaan, aan wien Amsterdam d'eerkentenis van de Keizerlijke kroon boven haar Wapen schuldig is, in 't Keizerrijk volgde, is op den 24 February des jaars 1500 te Gent, de Hooftstad van Vlaanderen, gebooren.
Zijn Vader was Filippus, Aardshartog van Oostenrijk, Hartog van Burgundien, en Koning van Kastilien en heel Spanje; de zoon van Keizer Maximiliaan en Maria. Zijn Moeder, Joanna, de dochter van Koning Ferdinand van Arragon. Zijn Broeder, Ferdinand, na hem Keizer. Zijn Zusters, Leonora, eerst getrouwt aan Emanuel, Koning van Portugaal, en na zijn dood aan François den I, Koning van Frankrijk; Izabelle, ten echt gegeven aan Kristiern, Koning van Deenmarken, Zweden en Noorwegen, die om zijn tieranny uit zijn staten verdreven wierd; Maria, die de vrouw wierd van Ludowik, Koning van Hongaryen; en Kathryne, die na den dood haars vaders ter wereld kwam, is getrouwt aan Jan den III, Koning van Portugaal, van wien zy verstooten wierd. Zijn Vrouw, Izabelle, de dochter van Emanuel, Koning van Portugaal, by wie hy twee Zoonen en zo veel Dochteren won, als Filippus, die Koning van Spanje, Napels en Sicilien wierd; Ferdinand, jong gesturven; Maria, getrouwt aan Keizer Maximiliaan den II; Joanna, ten echt gegeven aan Joannes, Prins van Portugaal, den zoonszoon van Emanuël. Deze Izabelle stierf in 't baren
van haar vijfde kind, dat ook dood ter wereld kwam.
Na de dood van Keizer Maximiliaan maakte François de I, Koning van Frankrijk, zulk een verdeeldheid onder de Keurvorsten, dat het rijk ruim zes maanden zonder wettig Hooft was, dewijl hy alle middelen in 't werk stelde om zich op den Keizerlijken troon te zetten. Om de Keurvorsten in zijn belang te wikkelen, zond hy een aanzienlijk gezantschap naer Duitschland, dat viermaal hondertduizend rijksdaalders aan hen telde. Dit zou byna hunne oogen verblind hebben, indien de gevolgen van deze verkiezing hen niet te rug had doen denken, waar door zy Friderik de Wijze tot Keizer verkooren, die toen ter tijd Keurvorst van Saxen was. Maar deze Vorst, reeds hoog van jaaren zjjnde, weigerde deze verkiezing, en gaf zijn stem aan Karel, Aardshartog van Oostenrijk. Dit had zulk een ingang by de Vorsten, dat zy alle, behalven de Keurvorst van Trier, die de zijde van François hield, hem hun stem gaven, en daar toe de Triersche Keurvorst dwongen. Dit geschiedde te Frankfurt op den 28 Juny des jaars 1519, waar op zy de Keurpaltsgraaf aan hem afvaardigden, dewijl Karel op dien tijd in Spanje was. Deze Vorst, die 1854 jaaren na Alexander den Grooten, 1598 jaren na Cesar, 1561 jaaren na Augustus, 1228 jaaren na Konstantijn den Grooten, en 758 jaaren na Karel den Grooten gebooren was, wierd daar op in 't volgende jaar, op den 23 October, te Aken, met alle bedenkelijke heerlijkheid gekroont, waar na hy tegen den 6 January de Stenden te Worms deed dagvaarden, om over de oneenigheden in de Godtsdienst, die, t'zedert Luther zich
tegens den Paus Leo den X, uit een godvruchtigen iever, gekant had, het rijk beroert hadden, te handelen. De gewichtigheid dezer stoffe verplicht my de oorspronk van deze zaak te vertoonen, en buiten de palen van mijn bestek te springen.
't Was in 't jaar 1519 dat Paus Leo de X de kerk van S. Pieter te Rome, die reeds begonnen was, wilde volbouwen, en dewijl hy daar toe veel geld van noden had, oordeelde hy daar niet gevoeglijker te konnen aan raken, als door geheel Duitschland Aflaatsbrieven te zenden. Dit deed hy, en zy luiden als volgt:
Albert, door Godts en des Apostolischen stoels genaade, Aardsbisschop te Maagdenburg en Ments, Markgraaf van Brandenburg, en Gardiaan der broederen van d'orde der Minoriten des Konvents te Ments, als zijnde Gemachtigde van den alderheiligsten Vader, den Paus Leo den X, tot de nagenoemde zaken. Wy maken hier mede bekent, dat de allerheiligste Heer en Paus, Leo de X, aan elk een, zo mannen als vrouwen, die haare mildadige handen openen, en iets geven tot het bouwen van S. Peters Kerk te Rome, uit barmhartigheid, naer den inhoud dezes Apostolischen briefs, verwilligt en toelaat, dat zy boven de volkome Aflaat ook mogen verkiezen een bichtvader, 't zy uit de leeke Priesters, of uit de gereguleerde bedelordens Moniken, die bekwaam is haar, na een gehoorde biechte, uit den Apostolischen macht, los te spreeken van alle pijn en schuld, als ook van alle zonden, hoe ze mogen genoemt worden, of hoe groot en zwaar de zelve zijn mogen, en dat zo dikwils zy 't zelve begeeren, by levenden lijve of in doods noden; kunnende haar ook losmaken van den grooten en kleinen ban, en haar bevrijden voor de straffe des vagevuurs. Van alle zonden sluit men alleen deze buiten: indien iemand zich tegen den Paus stelde; een Bisschop of ander hoog geestelijk persoon doode, of de hand aan hem leide; zo iemand de Pauzelijke Brieven vervalschte; den ongelovigen geweer,
of iets dat verboden is, toevoerde, of daar tegen van de ongelovigen iets aanname, dat de Paus verboden heeft. Alle andere zonden, buiten deze genoemde, kunnen vergeven worden. Noch zal de Biechtvader macht hebben aller hande beloften, die
| |
| |
naer gelegentheid des tijds gedaan zijn, te veranderen in andere Kristelijke werken: behalven zo iemand belooft hadde naer 't H. Graf, in 't Beloofde Land, te gaan; een Monnik te worden; buiten den echt te leven; naer Rome tot S. Peters en Paulus Kerk in pelgrimagie te gaan; of naer 't Kompostel tot S. Jakob te trekken. Wie deze dingen belooft had, moest die houden, maar andere beloftenissen mogen wel veranderd worden. Daarenboven laat onze alderheiligste Heer toe, aan alle die iets tot het voornoemde Gebouw geven, dat niet alleen zy, maar haare overledene Ouders, in eeuwigheid zullen deelachtig werden der Heilige Kerke Gebeden, Voorbeden, Aalmoezen, Vasten, Missen, Vigilien, Kastydingen, Bedevaarden, en diergelijke Kristelijke werken. Dewijl dan de aandachtige N. N nevens zijn huisvrouw N.N. tot het noodwendige gebouw van S. Peters Kerk haar willig en mildadig getoont hebben, gevende naer de order onzes alderheiligsten Heere en Paus iets van haare goederen tot den genoemden bouw, hebben zy, tot een getuigenis daar af, van ons ontfangen dezen tegenwoordigen Brief. Daarom deelen wy haar mede, uit onzen Apostolischen macht en geweld, alle bovengenoemde vryheden en Aflaat, de zelve mogen zy gebruiken, haar te nutte maken, en haar der zelven verheugen en troosten, zo zy best kunnen en mogen. In Berlin, onder ons hier toe geordineert zegel, den 11 April des jaars 1517.
Deze Aflaatbrief wierd alomme aangeplakt, en terwijl Samson, een Minnebroeder te Milanen, daar door een grooten schat voor den Paus vergaderde, wierd het belang des Paus daar van door Jan Tetzel, een Monik van de predikorde, in Duitschland voortgezet. Hy ontzag zich niet om op Godtslasterlijke voorwaardens deze Aflaten de menschen voor groot geld op te veilen, en te verkopen: want hy dorst opentlijk zeggen, dat de Paus niet alleen Petrus gelijk maar groter was, dewijl Petrus nooit zo veel zielen door zijn Evangeli, als de Paus, door zijn Aflaaten, verlost had; dat geen zonden zo groot of gruwelijk waren, of konden door dezen Aflaat vergeven worden; dat het niet van noden was over zijn misdaden berouw of leetwezen te hebben, indien men slechts dezen Aflaat koft; dat de ziel op dat oogenblik uit het Vagevuur naer den Hemel voer zo haast het geld in de kas rammelde; ja dat deze Aflaat de macht had de zonden te vergeven schoon iemand de Heilige Maagd Maria mocht verkracht hebben. Deze en noch meer Godtlasterlijke dingen, door Tetzel opentlijk op den predikstoel geleert, bewoog Marten Luther, een Monik van de orde der Augustinen te Wittenburg, en Meester in de vrye kunsten en H. Schrift, om uit een goddelijken iever den bedrieger tegen te gaan, en de oogen der verblinde menschen, door het licht der Goddelijke waarheid, te openen. Niet alleen leerde hy tegen den Aflaat, maar hy sloeg tegen den zelven 95 tegenwerpen en stellingen aan de kerkdeur van 't kasteel te Wittenburg. Niet weinige oogen wierden hier door geopent, en de macht des Paus verkleint, die, daar over vertoornt, van Keurvorst
Friderik begeerde, dat hy dien ketter naer Rome zou zenden; doch de Keurvorst, die geen geringe smaak in de stellingen van Luther had, en door een goddelijke ingeving bewogen wierd zijn vriend te zijn, belette dien tocht, en verkreeg dat hy door den Kardinaal Tomas van Kajeta op den rijksdag van Augsburg beroepen wierd. Dit was de rijksdag waar van ik onder Maximiliaan gesprooken heb, en dewijl die Keizer zag dat de stellingen van Luther van zo veel Vorsten omhelst wierden, ried hy den Paus, dat hy by tijds die vonken van oneenigheid onder d'assche zou versmooren, of dat anders te duchten stond, dat die zaak in het toekomende tot veel grooter oproeren zou uitbarsten.
Karel dan, ziende dat het gevoelen van Luther niet alleen van veel Duitsche Vorsten, maar ook van de Noordsche Koningen omhelsd wierd, besloot ze door strenge ordinantien voor te komen. Men ried hem het voorbeeld der Vergadering van Konstans te volgen, en geen woord dien Aardsketter (dus wierd Luther van de Pausgezinde genoemt) die daar beroepen was, en kwam, te houden; doch de Keizer antwoorde hier op: dat, zo men de trouw uit de wereld wilde bannen, de huizen der Vorsten haer tot vertrekplaatzen moesten dienen. Zo edelmoedig dit antwoord was, zo loflijk hield hy ook zijn gegeven woord aan Luther, dewijl hy hem in alle zekerheid weder liet vertrekken, en hem alleen in den ban des rijks deed. Niets dan deze zaak wierd op dien rijksdag verhandelt, en alle andere tot een tweeden rijksdag te Neurenburg uitgestelt. Niet lang daar na stierf Leo, in wiens plaats Adrianus den VI verheven wierd; en dewijl deze de bestiering van Spanje door Karel opgedragen was, vond de Keizer zich genoodzaakt naer Spanje te trekken, om dat Adriaan vertrok om zich op den Pauzelijken stoel te zetten. Eer de Keizer zich op reis begaf, maakte hy zijn broeder Ferdinand zijn Oppersten Stedehouder, die alle middelen aanwende om de strijdende partyen te vereenigen; doch Godt, die voorgenomen had het licht der waarheid door Luther op den kandelaar te zetten, deed de oogen van veel Vorsten open, en spreide zijn woord, door Luther naer de waarheid geleerd, tot in Lijfland en Pruissen, waar op kort daar na het Graafschap Hessen volgde. Deze oneenigheid nam François de
I, Koning van Frankrijk waar, en belegerde Pavien; doch de Onderkoning van Napels, en de Luitenant-Generaal van den Keizer, namen zo wel het belang van hunnen meester waar, dat niet alleen François geslagen, maar gevangen genomen wierd. De Keizer was over deze verwinning zo bezadigt, dat hy niet wilde dat men daar over het Te Deum zou zingen. Ondertusschen vernam men dat Ludowik, Koning van Hongaryen, door den Turk tot de uiterste nood gebracht was, 't geen Ferdinand bewoog een rijks- | |
| |
dag te Spier te beroepen. Aldaar stelde hy de zaken des Godtsdiensts en van Hongaryen in voor. Hier in betoonde de Keurvorst van Saxen en de Landgraaf van Hessen zulk een yver voor hunne aangenome Godtsdienst, dat zy de vrye oeffening daar af in hunne Staten doordrongen; doch Hongaryen verstrekte voor den Turk een tooneel waar op hy zijn bloedrol speelde, en dat deerlijk met het bloed des Konings beverft wierd.
Niet lang daar na deed zich een oneenigheid tusschen den Keizer en den Paus op: en dewijl de Paus geen vergadering tot het slissen van hun geschil wilde beroepen, was Karel genoodzaakt zich van zijn Keizerlijke macht te bedienen. Hy deed den Hartog van Bourbon met een aanzienlijk leger naer Rome trekken. Toen deze tot aan de muuren genadert was, verzocht hy den Paus tot een verdrag met zijn meester te willen komen, hem lijftocht voor zijn geld toe te zenden, en de poorten voor den Keizer te openen; doch dewijl Klemens hier niet het minste op antwoorde, gebood hy de stad te bestormen. Zo als men hier mee begon, roofde een musketschoot hem het leven, 't geen zulk een woede in zijn volk verwekte, dat zy razende de muur beklommen, en de stad innamen. Meer dan 7000 Romeinen wierden aan de schim van Bourbon opgeoffert, de stad geplondert, en de Paus op het kasteel S. Angelo belegert. Dat was echter oorzaak dat de Itaaljaanen met de Koningen van Engeland en Frankrijk een verbond maakten, en beslooten, het koste wat het wilde, de macht des Keizers te beteugelen. Wonderlijk wist Soliman deze verdeeldheid onder de Kristen Princen tot zijn voordeel te gebruiken; want hebbende in Hongaryen niet meer te vrezen, sloeg hy in 't jaar 1529 het beleg voor Weenen. Dit, gevoegd by de verdeeldheden onder de Keurvorsten over het punt van den Godtsdienst, verplichte de Keizer om vrede met den Paus te maken. Hy deed dit, en kort daar na met den Koning van Frankrijk, en sprak, uit Spanje te Boulonje gekomen zijnde, met den Paus over de wedervereeniging der Godtsdiensten. Hy wierd daar ook van den Paus gekroont, en zy beslooten, na die plechtigheid, dat de Keizer een rijksdag te Augsburg
zou beroepen, waar in de Luthersche Vorsten hunne geloofsbelijdenis schriftelijk zouden overgeven. Deze wierd door Luther opgestelt, en bestond in 28 Hooftstukken, welke, toen die aan den Keizer overgelevert wierd door Jan, Keurvorst van Saxen, Georg, Markgraaf van Brandenburg, Ernst, Hartog van Lunenburg, Filips, Landgraaf van Hessen, Wolfgang, Vorst van Anhalt, en de stad Neurenburg en Reutlingen ondertekent was.
Na dat deze belijdenis voor den Keizer en de Stenden gelezen was, vernoegde zich de Keizer met aan de Lutheranen 6 maanden tijd te vergunnen, om zich weder tot den schoot van de Roomsche kerk te begeven, in welken tijd hy het schrijven aan wederzijde verbood. Echter bezweeken de aanhangers van Luther niet, maar beslooten deze Godtsdienst, die waarlijk met Godts woord geheel overeenkomt, tot hun dood toe te omarmen, en daar hun goed en bloed voor op te zetten. Alles wat de Keizer werkstellig maakte om hen te doen wankelen, was vruchteloos; en dewijl hy een groote smaak had in 't vierde Hooftstuk van de belijdenisse der Protestanten, dat van de Rechtvaardigmakinge des geloofs handelt, 't geen met zijn gevoelen overeenkwam, besloot hy een einde van zo veel oneenigheden en oorlogen te maken. Hy vergunde dan op een rijksdag te Augsburg, die hy zelfs, om gewigtige redenen, niet bywoonde, aan de Vorsten van de Augsburgsche Belijdenis de vrijheid van gewisse: want men besloot daar in, dat de Keizer, de Koning Ferdinand, en d'andere Vorsten en Stenden de onderzaten des rijks ter zaake der Religie, der Godtsdienst, en des geloofs van de Augsburgsche Belijdenis, in geenerlei manieren zouden beledigen; noch hen door plakkaten, of anderzins, dwingen de Godtsdienst, de ceremonien, en de wetten, die de Bondgenooten van de zelve belijdenis in hunne provincien vast gestelt hadden, of namaals zouden vast stellen, te verlaten, noch die op eenige wijze versmaden; maar dat zy hen de vryheid van gewisse, met de vreedsame genieting hunner goederen, middelen,
tollen, bezittingen en rechten zouden laten; dat het geschil der Religie niet als door zachte en vreedsame middelen beslecht zou worden; dat die van d'Augsburgsche Confessie zich omtrent den Keizer, den Koning Ferdinand, en d'andere Vorsten en Stenden van d'oude Religie op de zelve wijs zouden dragen, latende hen insgelijks de vrijheid van hun Religie, Ceremonien, wetten, bezitten en tollen; en dat de geschillen en rechtsgedingen, die 'er mochten ontstaan, naer de wetten des rijks zouden uitgewezen worden.
Voor 't overige zal ik van dezen Keizer niet zeggen, als dat hy na veel zwaare oorelogen gevoerd te hebben, als vier in Spanje, negentien in Italien, een in Frankrijk, zestien in Duitschland, drie in Afrika, drie in Hongaryen, een in Dalmatien, twee in Griekenland, negen in de Nederlanden, en een in Amerika, in 't jaar 1555 besloot afstand van de Keizerlijke waardigheid te doen, en zijn overige dagen godvruchtig in een klooster te voleinden. Hy deed dit na dat hy zijn zoon Filips alle zijne Koninkrijken, en zijn broeder Ferdinand het Keizerrijk overgegeven had, behoudende voor hem niets dan een inkomen uit Spanje, en nam zijn verblijf in 't klooster van S. Justus, waar in hy op den 21 September des jaars 1558 godvruchtig overleed, na dat hy 36 jaaren, 2 maanden en 23 dagen geregeert had. Zie Mariana, Chytreus, Manlius, Sleidanus, Guikkardin, Bellajus, Lutherus, Hondorffius, &c.
| |
| |
Moet ik door zwavel, vuur, salpeter, staal en loot,
O Karel, dringen, en met bloed, dat gy vergoot
In Duitschland, Hongarye, Italië, Amerijke,
Dalmatië, Griekenland, in Frankrijk of Afrijke,
My verwen? neen, o Vorst, my past een edler daad
Van u te roemen, die in waare deugd bestaat.
Ik moet het houden van uw woord aan Luther zingen,
Die door een bende van Godtslasteraars kon dringen,
En t'Augsburg toonen dorst, van papendroom gansch vry,
Dat zijn geloof en leer Godts woord was, kettery
Noch fabel, maar gebouwt op d'onverwrikbre muuren
Des Bijbels, die 't heelal en d'eeuwigheid verduuren.
|
|