CLVI.
Maximilianus.
Maximiliaan, die Friderik in 't Keizerrijk volgde, is op den 22 Maart des jaars 1459 te Neustad in Oostenrijk gebooren.
Zijn Vader was Keizer Friderik, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Leonora, de dochter van Eduard, Koning van Portugaal. Zijn Broeders en Zusters zijn op het voorgaande blad vertoont. Zijn I Vrouw, Maria, de dochter van Karel den Stouten, Hartog van Burgundien, by wie hy drie Zoonen en een Dochter won, als Filips, die door het huwlijk met Joanna, de dochter van Koning Ferdinand van Arragon, Koning van Kastilien, Leon en Granade wierd; Francois, Georgius, beide jong gesturven; en Margareta, ondertrouwd aan Karel den VIII, Koning van Frankrijk, doch daar na van hem geweigert, waar op zy aan den Infant Jan, zoon van Koning Ferdinand en Izabelle trouwde, na wiens dood zy zich verloofde aan Filibert, Hartog van Savoyen; doch deze voor den trouwdag komende te sterven, wierd zy, geduurende de minderjarigheid van haar Neef Karel, tot Gouvernante der Nederlanden gestelt. Zijn II Vrouw, Blanka Maria, de dochter van Galacius, Hartog van Milanen, by wie hy geen Kinderen won.
Men had zo dra de laatste plichten met alle bedenkelijke heerlijkheid aan den overleden Keizer Friderik niet afgeleid, of zijn zoon Maximiliaan, Koning van Bohemen, die door hem op den 9 April des jaars 1485 te Frankfort, met bewilliging der Vorsten, voor Koning der Romeinen verkozen was, volgde hem in 't Keizerrijk. Deze Vorst, die toen omtrent 37 jaaren oud was, bezat zo veel deugden dat ieder over zijn persoon en hoedanigheden verwonderd was. Want behalven dat hy door de vlijt van zijn jeugd zes talen sprak, als Latijn, Hoogduitsch, Itaaljaans, Fransch, Spaans en Slavonisch, dat hem in 't regeeren van zo veel volkeren niet weinig voordeel toebracht, was hy minnelijk, zedig, voorzichtig, zeer wijs en matig. Een ongemeene achting had hy voor de Letteren, en dewijl hy een goed Poëet en Historieschrijver was, droeg hy de Dichters en Geleerden een ongemeenen achting toe. Deze achting was ook oorzaak dat hy op zijn eige kosten de Hebreeusche en Latijnsche taal voortzette, die toen ter tijd noch weinig in Europe bekent was. Deze achting ging noch verder: want dewijl hy zijn lust nooit in het lezen der geschiedenissen en daaden van beroemde mannen verzaden kon, zond hy Kuspinianus, Nauklerus, Peutingerus en Jakobus Manlius, naer Italien, Frankrijk en Duitschland, op dat zy in alle Boekeryen en Kancelleryen, de daaden en stammen der voorgaande Keizers, Koningen en andere Vorsten, naukeurig zouden naspooren en optekenen, dat de wereld geen kleine dienst gedaan heeft. Deze zorg deed op dien tijd de geleerdheid bloejen, en gaf het rijk veel geleerde mannen, met wien hy de snipperingen van zijn dierbaren tijd
versleet. Nauwelijks had hy order op de zaken van 't rijk gestelt, of hy was genoodzaakt de wapenen aan te vatten, dewijl de Turken in Kroatien vielen. Hy deed dit, en verwekte met zijn macht zulk een vrees in hen, dat zy terstond te rug deinsden, en zijn aankomst niet dorsten afwachten. Daar na beriep hy een rijksdag te Worms, waar in hy aan de Vorsten voorstelde, of hy zijn belang in Italien tegen Karel den VIII, Koning van Frankrijk, of den oorlog tegen den Turk zou voortzetten; doch de Vorsten oordeelden het veel nutter voor 't rijk te zijn een algemeenen vreede onder de Stenden te behartigen, waar toe hy besloot. Na dat hy zijn zoon Filips aan Joanna, de dochter van Ferdinand van Arragon, had doen trouwen, en Karel overleden was, besloot hy over d'Alpen te trekken om bezit van het Hartogdom van Milanen te nemen; doch een nieuwe beroerte in Gelderland verplichtte hem dat voornemen uit zijn gedachten te stellen, en derwaarts heen te rukken. Terwijl hy daar de wederspannige onder d'oogen zag, was hy gedwongen tot een verdrag te komen, om de Zwitzers, die ondertusschen in Oostenrijk stroopten, het hooft te bieden. Deze oorlog was zo bloedig, dat in verscheide slagen over de dertigduizent menschen sneuvelden. Hy betoonde op dien tijd veel gedenkwaardige daaden, en dwong hen eindelijk den vreede te verzoeken. Ondertusschen zocht Ludowik, zoon van Karel, zich in 't bezit van Milanen te zetten, 't geen hy ook deed, en hem door de hulp der Venetianen gelukte. Deze bystand brak den Venetiaan zuur op: want de Keizer vergeleek zich met Ludowik over Milanen, en
maakte met den Paus en Koning van Spanje een verbond, waar na zy naer Venetien rukten, en byna alle de steden innamen. Hier volgde een algemeenen vreede op, die kort daar na weêr door François, den navolger van Ludowik, gebroken wierd, dewijl hy Milanen weder met geweld innam. Hier in wierd hy door den Keizer belegert, die echter op het hooren van de ziekte van Ladislaüs, Koning van Hongaryen, voornam het beleg te staken, vreede te maken, en weder naer Duitschland te keeren. Daar na hield hy over den opstand van Luther tegen den Paus een rijksdag te Augsburg, die op den 12 January des jaars 1519 met zijn dagen eindigde, na dat hy 25 jaaren, 4 maanden en 25 dagen geregeert had. Zie Kuspinianus, Peucerus, Hedion, Pantaleon, Sleidanus, en andere.