CLI.
Friderikus de III.
Friderik de III, die Wenceslaüs in 't Keizerrijk volgde, is te Brunswijk gebooren.
Zijn Vader was Magnus de Jonge, Hartog van Brunswijk. Zijn Moeder word niet genoemt. Zijn Vrouw, Anna, de dochter van Wenceslaüs, Keurvorst van Saxen, by wie hy twee Dochters won, als Elizabeth, van zommige Agnes genoemt, ten huwelijk gegeven aan Henrik, Graaf van Schwartzenburg; en Anna, uitgehuwt aan Friderik, Hartog van Oostenrijk.
Nauwelijks was Wenceslaüs door de Keurvorsten van het rijk afgezet, of Friderik, Hartog van Brunswijk, wierd van hen te Frankfurt tot Keizer verkooren. Niemand dan Joannes de II, Graaf van Nassauw, en Keurvorst van Ments, die een heimelijke vyand van Friderik was, zocht deze verkiezing te draaibomen; doch daar geen kans toe ziende, zond hy Henrik, Graaf van Waldek, om den Keizer op den weg naer Duitschland te overvallen, en, was 't mogelijk, gevangen te nemen. Friderik, kennis van zijn verkiezing bekomen hebbende, nam zijn weg door Hessen, doch op den 5 Juny by Fritzlar gekomen zijnde, wierd hy door den genoemden Graaf overvallen. Hy weerde zich kloekmoedig, gelijk ook de by hem zijnde Vorsten deeden, die, noch hy, niet konden besluiten om zich aan hun bespringers over te geven, schoon zy viermaal zo sterk waren. Ieder toonde zich een held te zijn; maar hun bespringers omcingelden hen zo zeer, en drongen met zulk een woede op hen in, dat Rudolf, Keurvorst van Saxen, gewond, en met Hartog Bernard, en den Bisschop van Minden, gevangen genomen wierd. Niemand dan Sigismund, Graaf van Anhalt, benevens twee andere, konden het met de vlucht ontkomen. De Keizer Friderik, die echter niet besluiten kon zich over te geven, wierd met een zwaard doorstooken, en eindigde dus rampzalig door de haat des Keurvorst van Ments zijn leven, na dat hy maar weinig dagen den naam van Keizer gevoerd had. Zijn dood verwekte een algemeenen haat tegen den Keurvorst van Ments, en verplichtte de Keurvorsten tot een nieuwe verkiezing te komen. Zy verkooren dan
Jodokus, Markgraaf van Moravien, de Broederszoon van Keizer Karel den IV; een man; die reeds negentig jaren oud was, en niets geduurende zijn leven uitgevoerd had, dan zijn broeder Prokopius van zijn erfdeel in Moravien te berooven. Nauwelijks had Jodokus kennis van zijn verkiezing bekomen, of hy voegde zich by den afgezetten Wenceslaüs, die zijn Neef was. Hy beraadslaagde zich met hem over zijn verkiezing; doch Wenceslaüs zei hem rond uit, dat hy zich verzekert kon houden, dat hy zich over het doen der Keurvorsten zou gewrooken hebben, indien de kroon niet in zijn bloed was overgegaan, waar by hy noch iets voegde, dat Jodokus zulk een schrik aanjoeg, dat hy zich aan zijn voeten wierp, hem bidden de niet op hem te willen wreeken, 't geen de Keurvorsten buiten zijn weten gedaan hadden. Vrees niet, antwoorde Wenceslaüs hier op, dewijl het my een vreugd is van de Keizerlijke regeering ontslagen te zijn; en schoon ik al gedachten mocht gehad hebben om my in mijn recht door de wapenen te doen erkennen, echter zou het my smarten een rijk te beroeren waar van mijn Neef bezitter was; derhalven vrees niet, maar toon u het aangeboode rijk waardig Vergenoegt en blijde over dit antwoord, trok hy naer Duitschland, alwaar hy vriendelijk ontfangen, en daar na te Frankfort, in de kerk van S. Bartholomeus, gekroont wierd. Hy regeerde maar 6 maanden, in welken tijd niets merkwaardigs voorviel, als dat hy op een rijksdag de Vorsten vergunde, dat zy zich tegen den Keizer mochten kanten, wanneer hy handelde tegen de wetten en rechten van 't rijk. Zie Kuspinianus, Peucerus, Goldastus, En. Sylvius, &c.
Ontrent deze tijd begon Joannes Hus', die de beginzelen en gronden van den vermaarden Joannes Wiklef gelukkig ingezogen had, zijn hooft in Bohemen op te steeken, en deed door zijn schriften van den staat der zielen na de dood, 't Vagevuur, den Doop, de volmaaktheid der H. Schrift, de afgodery der Beelden, de bezweeringen, de aanbidding der versturve Heiligen, de ydelheid der bedevaarden, de snoodheid van de Mis, &c. veel verblinde oogen oopen. Niet weinig wierd de Pauzelijke stoel daar door geschokt, waar van tegen hem verscheide bliksemen uitgeschooten wierden, die hy met zijn geleerde schriften afkaatste. Doch toen Sigismundus op den troon van Duitschland zat, perste hy Paus Joannes den XXIV tot een vergadering daar over te stemmen, die te Konstans gehouden, en waar voor Hus tot verantwoordinge zijner Leer geroepen wierd. Hy verscheen daar onder een verzekert vrygeleide van den Keizer, en vertoonde zijn gevoelen over de Goddelijke letteren met een onbeschroomt gemoed, 't geen de vergadering zo zeer tegen hem verbitterde, dat zy, verachtende het vrygeleide des Keizers, hem in een stinkende gevangenis zetteden, door welke stank hy een doodelijke koorts kreeg. Maar dewijl zy hem tot wreder pijnen wilden bewaren, brachten zy hem op een andere plaats, daar hy onbarmhertig met yzere ketenen geboeit wierd. Deze pijnen waren echter niet machtig om hem te doen wankelen; derhalven beslooten zy zich van dien Aardsketter (dus word hy van de Pausgezinde genoemt) te ontslaan, en hem met vuur te verbranden, 't geen zy met uitzinnige ceremonien deeden, en hy met een standvastig gemoed, als een waar Martelaar, tot grootmaking van Godts naam, doorstond.