CL.
Wenceslaus.
Wenceslaus, die Karel den IV in het Keizerrijk volgde, en om zijn onwetentheid en traagheid den Doenniet bygenoemt wierd, is op den 28 September des jaars 1361 te Neurenburg gebooren. Onder zijn regeering wierd de troon van 't Oosten door den genoemden Manuel betreden.
Zijn Vader was Keizer Karel de IV, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Anna, de dochter van Bulko, Hartog van Schweidnits. Zijn Broeders en Zusters zijn op het voorgaande blad genoemt. Zijn I Vrouw, Joanna, de dochter van Albert, Hartog van Beyeren, Graaf van Holland, Henegouwe, en Zeeland, die, na dat zy zes jaaren met hem getrouwt geweest was, uit droefheid over zijn gruwelijke buitensporigheden stierf. Zijn II Vrouw, Sofia, de dochter van Joannes, Hartog van Beyeren; een schoone en godvruchtige vrouw, die tien jaar met hem getrouwt geweest, in 't jaar 1428 in Hongaryen gesturven is, en in de kerk van S. Marten begraven is; by geen van deze vrouwen heeft hy kinderen gewonnen. Zie de Kronijken van Karion en Pomarius.
Omtrent twee jaaren voor dat Karel overleed, besloot hy het Keizerrijk voor zijn zoon Wenceslaüs, te verzekeren, waar toe hy in Bohemen een grooten schat by een vergadert had. Hier meê trok hy naer Duitschland, alwaar hy de Vorsten met zulk een behendigheid wist te leiden, dat zy Wenceslaüs, die noch maar vijftien jaar oud was, tot Koning der Romeinen verkoozen, waar voor zy, te weten ieder, hondertduizend dukaten genooten. Wenceslaüs, die zo gebrekkelijk van lichchaam als van geest was, bevestigde zich dan na de dood van zijn Vader op den troon van 't Keizerrijk, schoon veele door de voortekenen van zijn jeugd voor zijn regeering bekommert waren. Want toen hy gebooren wierd, schopte hy zijn moeder zo zeer, dat zy weinig uuren daar na den geest gaf. Onder het doopen bevuilde hy niet alleen het water in de Vont, maar bepiste de zelve; en toen hy, twee jaaren oud zijnde, tot Koning van Bohemen gekroont wierd, ontheiligde hy weder het altaar, daar hy op ten toon gezet wierd, met zijn afgang. De wereld, die toen noch zeer bygelovig en blind was, hield dit voor voortekenen van een wreede regeering. Warelijk, alle zijne daden kwamen met die voorspellingen overeen, want zy waren niet anders dan een keten, die uit schakels van wreedheden, brasseryen, overspeelen en laf hartigheden bestond. Op een laffe wijze verkoft hy de noch overige rechten des Duitschen rijks, en voor groot geld bevestigde hy d'overgaaf der Itaaljaansche steden, die door zijn vader vervremd waren. Dit, gevoegd by noch meer andere uitsporigheden, was oorzaak van veel beroeringen en burgeroorlogen, waar door Duitschland zich zelven het hart afknaagde. Hy zag ook naer het Duitsche rijk niet om, maar hield zijn hof in Bohemen, daar hy zich in alle
dertelheden wentelde, gestadig vol zoop, en veel echte vrouwen en kuische maagden schond. Deze wanorders stieten niet weinig de Keurvorsten tegen de borst, dewijl zy het rijk zonder Hooft, en zo veel steden door de vrekheid des Keizers vervreemd zagen. Zy verzochten hem dan door hunne Gezanten dat hy zijn verblijf in 't rijk wilde nemen; doch de afgevaardigden kregen niet dan een belachchelijk antwoord, derhalven waren zy genoodzaakt den last des rijks op zich te nemen. Hy haalde te Bohemen door zijn ongebondendheden zo zeer den haat van zijn onderdanen op zijn hals, dat zy hem, met goedvinden van zijn broeder, gevangen zetteden. Hy ontsnapte echter na vier maanden de handen van zijn bewaarders, en stelde zich weder zo wreed en baldadig aan, dat zy zich weêr van hem verzekerden, en hem zorgvuldiger deden bewaren. Andermaal wist hy zich uit de handen van zijn opzigters te redden, en zich door 't innemen van Praag in zijn gebied te herstellen. In plaats van nu uit zijn zorgeloosheden te ontwaken, ontfing hy met blijdschap de Afgezanten van Jan Galeas, Graaf van Vertus, en verkocht aan hem, zonder kennis van de Keurvorsten, den Tijtel van Hartog van Milanen, waar voor hy veel geld kreeg, en stond hem gewillig Placense, Pavien, Kremona, Lodi, Bergama, Vercelli, Brescia, Novara, Tortona, en andere plaatzen af. Deze lafheid konden de Keurvorsten niet langer dulden, derhalven beslooten zy zijn schandelijke baatzucht te straffen, en zich van een Keizer te ontslaan, die met goede oogen aanzag dat de Turken zulk een merkelijk voordeel op de Kristenen behaalden. Zy kwamen dan in 't Aardsbischdom van Trier, op 't kasteel Laanstein, aan den Rhijn by
een, en verklaarden den Keizer onbekwaam tot de regeering, waar op zy hem afzetten. Dit vonnis wierd tegen hem op den 25 Mei des jaars 1400, na dat hy byna 21 jaaren geregeert had, uitgesprooken; waar by zy een herroeping deeden van alle de rechten, vrydommen, privilegien, en wegschenkingen, door hem op zijn byzonder gezag, zonder de bewilliging der Vorsten en Stenden des rijks, verkocht of verpand. Hy ontzette zich niet eens toen hy de tijding van dit vonnis kreeg, en scheen vernoegt te zijn dat hy van zulk een lastig juk ontslagen was. Men bespeurde ook dat hy daar na Bohemen met grooter beleid en wakkerheid regeerde. Hier in volharde hy tot in 't jaar 1419, in welk jaar hy aan een beroertheid overleed; hebbende 55 jaaren als Koning van Bohemen geregeert. Zie Arnis. de jure Maj. 1 B. Dubravius, Trithemius, En. Sylvius, &c.