CXLIX.
Karolus de IV.
Karel de IV, die Ludowik in 't Keizerrijk volgde, is op den 14 Mei des jaars 1316 te Praag in Bohemen gebooren. Onder zijn regeering wierd de troon van 't Oosten door den genoemden Kalojoannes, Andronikus den IV, en Manuel betreden.
Zijn Vader was Joannes, Koning van Bohemen, en de zoon van Keizer Henrik den VII. Zijn Moeder, Elizabeth, de dochter van Wenceslaüs, Koning van Bohemen, en Justa. Zijn I Vrouw, Blanka, de dochter van Karel, Graaf van Valois, by wie hy twee Dochters won, als Margareta, getrouwt aan Ludowik, Koning van Hongaryen en Polen; en Elizabeth, ten echt gegeven aan Joannes Galeacius, Graaf van Milanen. Zijn II Vrouw, Anna, van andere Agnes genoemt, de dochter van Rudolf, Paltsgraaf aan den Rhijn, die met hem te Rome gekroont wierd. Zijn III Vrouw, Anna, de dochter van Busko, Hartog van Schweidnits, met wie hy een gedeelte van Slesien, dat aan het Boheemsche gebergte grenst, ten huwelijk kreeg. Zijn IV Vrouw, Elizabeth, de dochter van Bugislaüs, Hartog van Stetijn. By deze twee laaste vrouwen won hy drie Zoonen en vijf Dochters, als Wenceslaus, na hem Keizer; Sigismundus, ook Keizer geworden; Joannes, die tot zijn deel Gorlits en Lausznits kreeg; Katryne, getrouwt aan Rudolf, de vierde Hartog van Oostenrijk; Elizabeth, getrouwt aan Albert, de broeder van Rudolf;
Margareta, uitgehuuwt aan den Markgraaf van Brandenburg; Anna, getrouwt aan Otho, Hartog van Beyeren; en Helena, die met den Koning van Engeland trouwde. Zie Hedion.
Karel, die reeds by 't leven van Keizer Ludowik door den omgekoften Bisschop van Keulen en Hartog van Saxen, te Rents by Koblents, tot Koning der Romeinen verkooren was, hoorde zo dra de dood van Ludowik niet, of hy trachtte zich voor Keizer te doen erkennen, doch Henrik, Aardsbisschop van Ments, Rudolf, Paltsgraaf aan den Rhijn, Ludowik, Markgraaf van Brandenburg, en Erik, Hartog van Saxen, die tot de verkiezing van Karel hun stem niet hadden willen geven, verkooren Eduard, Koning van Engeland, die, te zeer in een oorlog met Frankrijk gewikkelt, zich verschoonde, en hen voor hunnen goeden wille bedankte. Dit verplichte hen tot een nieuwe verkiezing te treeden. Zy deeden dit te Kens in Beyeren, en noemden Friderik, Landgraaf van Thuringen; doch doordien hy jong, jichtig en kleenhartig was, liet hy zich schandelijk voor tienduizend mark zilver omkopen, dat hem door Karel geteld wierd. Dit benam echter de genoemden den moed niet om hun voornemen tegen Karel voort te zetten: want voor de derdenmaal, in 't jaar 1349, byeen gekomen zijnde, droegen zy de Keizerlijke waardigheid aan Gunther, Graaf van Schwartzenburg, op. Hy nam deze eer aan, op voorwaarde, dat de Keurvorsten hem te Frankfort zouden geleiden, en daar opentlijk voor Keizer uitroepen. Zy deeden dit, maakten zich met geweld meester van die stad, en verklaarden de verkiezing van Karel krachteloos; niet alleen om dat die tegen den wettigen Keizer Ludowik
geschied was, maar om dat twee van zijn verkiezers daar toe geen macht hadden. Hier op nam Gunter het rijksgezag aan, en wachtte Karel te vergeefs in 't veld af, die geen hart noch moed had om zijn recht op 't Keizerrijk tegen hem met den degen in de vuist te betwisten. Zo laf was Karel, dat hy tegen hem, in plaats van 't staal, vergif gebruikte; want hy vond een middel uit om de Beyersche Vorsten op zijn zijde te krijgen, en hebbende zeker Geneesheer te Frankfort omgekocht, die Gunther, zich onpasselijk voelende, in plaats van een purgeermiddel een doodelijk venijn in gaf, belette hy dien Vorst in zijn loflijke onderneemingen. Hy braakte echter door een tegenmiddel het vergif uit; doch terwijl hy 't reeds eenige uuren in gehad had, wierd hy lam, en tot den oorlog onbekwaam. Ondertusschen hield Karel, met de Vorsten die zijn zijde hielden, een vergadering te Spiers, waar in over een bemiddeling tusschen hem en Gunther gehandeld wierd. Men zond Ludowik, Markgraaf van Brandenburg, naer Gunther. Deze wist dien Vorst zo te beleezen, dat hy hem tot scheidsman koos, en al zijn belangen in zijne handen stelde. Deze Markgraaf, die zich niet als een eerlijk man, maar als een verrader droeg, en de zijde van Karel begunstigde, velde als scheidsman dit vonnis: Dat Gunther al het recht dat hy op het Keizerrijk zou mogen hebben, aan Karel zou overgeven, en dat men hem tot belooning tweëntwintig duizend mark zilver zou ter hand stellen, nevens twee steden in Thuringen, om de zelve geduurende zijn leven te bezitten. Dus goddeloos wierd dezen Vorst bedrogen, en Karel in het Keizerrijk bevestigt; doch het is zeker dat
Gunther, indien hy gezond geweest was, eer zou gesturven dan zulk een beding aangenomen hebben, dat hem ook zo hard trof, dat hy een maand daar na overleed. Karel deed zich toen voort in Duitschland kroonen, en bereide zich om die ook te Rome uit de handen van den Paus te ontfangen, dat op Paaschdag, des jaars 1354, geschiede, daar ook Anna, zijn tweede vrouw, gekroont wierd. Het voornaamste dat hy onder zijn regeering verrichte, is het maaken van de Gulde Bulle, die men lezen kan by Heis, in het tweede deel van zijn Keizerlijke Historien. Vorders verkoft hy de privilegien aan de steden, maakte een schandelijk verbond met Barnaboüs, tieran van Milanen, stond Ludowik, Hartog van Anjou, de Souveraniteit van 't Daufiné om een middagmaal af, en stierf te Praag op den 29 November des jaars 1378, na een regeering van 31 jaaren, 1 maand, en 20 dagen. Zie Kuspinianus, Dubravius 22 B. Trithemius, En. Sylvius, &c.