CXLVII.
Henrikus de VII.
Henrik de VII, die na de dood van Keizer Albert op den troon van 't Keizerrijk klom, is op den 17 July des jaars 1262 geboren. Onder zijn regeering wierd de troon van 't Oosten noch door den genoemden Andronikus den II betreden.
Zijn Vader was Henrik, gesprooten uit het geslacht der Luxenburgsche Graven. Zijn Moeder, Beatrix, Gravinne van Hennegouw. Zijn I Broeder, Walram, tot Hartog verheven. Zijn II Broeder, Balduin, Aardsbisschop van Trier. Zijn Vrouw, Margareta, de dochter des Hartogs van Braband, by wie hy een Zoon en drie Dochters won, als Joannes, die, door zich aan Elizabeth, de dochter des Boheemschen Konings Wenceslaüs den II, door den echt te verbinden, Koning van Bohemen wierd; Beatrix, ten huwelijk gegeven aan Karel, Koning van Hongeryen; Maria, uitgehuwt aan Karel den Schoonen, Koning van Frankrijk; en Agnes, getrouwt aan Rudolf, Paltsgraaf aan den Rhijn. Zie de Kronijk van Filippus 5 B. Frithemius, en H. Mutius.
De tijding van de moord van Keizer Albert kwam zo dra niet ter ooren van Filippus den Schoonen, Koning van Frankrijk, of hy trachtte zich door alle bedenkelijke middelen op den troon van 't Keizerrijk te zetten. Behalven de groote schatten, die hy aan de Keurvorsten vereerde, om hem hun stem in de verkiezing te geven, noopte hy ook Paus Klemens den V aan, die hy tot de Pauzelijke kroon geholpen had, onder voorwaarde van hem na de dood van Albert in 't bewint van 't Keizerrijk te zetten. Doch Klemens, die aan zijn voorganger Bonifacius gezien had hoe weinig Filippus den Pauzelijken macht achte, besloot hem niet machtiger te maken dan hy was. Hy dorst hem echter niet voor zijn vyand verklaaren, dewijl het Pauzelijke hof toen te Avignon was, maar paaide hem met schoone beloften. Ondertusschen liet hy niet na zijn onderneming te draaibomen: want hy bracht door den Kardinaal Niklaas Prat te weeg, die hy heimelijk voor Nuncius aan de Duitsche Vorsten zond, dat Henrik, Graaf van Luxenburg, te Frankfort tot Keizer verkooren wierd. Hy ontfing de kroon te Aken op den 6 January des jaars 1309, waar na hy, na van de Vorsten aan den Rhijn de hulde ontfangen te hebben, een rijksdag te Spier beriep, daar zich al de Vorsten, behalven Everhard, Graaf van Wirtenburg, lieten vinden. De klachten, die daar tegen hem ingebracht wierden, gevoegt by zijn weigering om daar te verscheinen, noopte den Keizer om hem in den ban des rijks te doen, waar na hy een machtig leger tegen hem zond, waar door hy gevangen genomen, en van al zijn landen berooft wierd. Ondertusschen deed hy de lijken van Adolf en
Albert opnemen, en in de Keizerlijke graven te Spier zetten, waar van de uitvaard ongemeen prachtig was, en van hem in eigener perzoon bygewoond wierd. Doch dewijl zedert 60 jaren geen Keizer over d'Alpen getrokken was, hadden zich de grootste steden van het rijk afgescheurt. De oneenigheden tusschen de Guelfen en Gibelijnen maakten heel Italien tot een puinhoop, waar door de Paus gedwongen was zijn hof te Avignon te houden. De laatstgenoemde, die door de Guelfen onderdrukt waren, baden den Keizer om die tocht te onderneemen, en Italien van veel tierannen te verlossen. Dit besloot de Keizer: want dewijl hy zo kloekmoedig als verstandig was, en daar by de eer zeer beminde, hoopte hy die glorie te winnen van het aanzien des Keizerrijks weder in Italien te herstellen, dat op dien tijd van een ieder veracht wierd. Hy verklaarde dan zijn Zoon tot Stedehouder, en rukte met een groote macht derwaarts, verzeld met de meeste Grooten des rijks en zijn twe Broeders. Gelukkig raakte hy over d'Alpen, en had in den beginne een wenschelijke voorspoed, dewijl alle de steden van Piemont, en het grootste gedeelte van Lombardyen de poorten voor hem openden. Met een ongemeene blijschap wierd hy te Milanen ontfangen, daar hy met de yzere kroon gekroont, en hem veel geld op de jaarlijksche achterstallen getelt wierd. Paus Klemens, deze gelukkige voortgang des Keizers hoorende, en bekommert zijnde dat hy het onbepaald gezag des rijks in Italien weder oprechten zou, bedacht hy alle middelen om zich tegen den Keizer te kanten. Hy offerde aan Robbert, Koning van Napels, het Gouvernement van Rome op, hem gebiedende den Keizer alle mogelijke afbreuk te
doen. Kremona, door Robbert opgehitst, en van hem met een sterke bezetting voorzien, was d'eerste stad die den Keizer het hooft dorst bieden. Hy dwong haar met geweld, gelijk ook Parma, Vicenze en Placenze. Padua begaf zich onder zijn gehoorzaamheid, en betaalde aan hem hondertduizent rijksdaalders. Van daar trok hy naer Rome, dat hy ten tegenweer gewapend vond. Hy, die gewoon was alles te overstroomen, marde niet lang haar aan te tasten, kwam 'er al stormende binnen, en dwong de drie Kardinalen hem op den 1 Augustus des jaars 1312 in de kerk van S. Jan van Lateranen te kroonen, dat hen op de straffe des bans door den Paus verboden was. Van Rome keerde hy weêr naer Pisa, daar hy de Vorsten van Italien beriep, en Robbert in den ban des rijks deed; en dewijl de Paus hem openbaar dwarsboomde, deed hy de landen van Robbert ter zee en te land aantasten. Dit noopte de Paus tot een ontmenschte gruweldaad: want hy deed den Keizer door een Dominikaner Monnik, Bernard de Monte Politano genoemt, op den 24 Augustus des jaars 1313 door een vergiftige Hostie van 't leven beroven; na dat hy 4 jaaren, en 9 maanden geregeert had. Zie Uspergensis, Aventinus, Egnatius, J. R Textor, &c.