CXLIII.
Friderikus de II.
Friderik de II, die na Keizer Otho de IV het Keizerrijk in handen kreeg, is op den 26 December des jaars 1193 in 't open veld by Palermo gebooren, gelijk ik op het 386 blad getoont heb. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten door Petrus Altisiodorensis, Robertus Balduinus, Theodorus, Joannes, Theodorus, en Michaël Paleologus, betreden.
Zijn Vader was Keizer Henrik de VI, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Konstantia, de dochter van Rogerius, Koning van Sicilien. Zijn I Vrouw, Konstantia, Koninginne van Aragon, by wie hy twee Zoonen won, als Henrik, in zijn tiende jaar van zijn vader tot Hartog van Zwaben, en Koning der Romeinen gemaakt; en Jordaan, zeer jong gesturven. Zijn II Vrouw, Jole, of Jolanta, de dochter van Joannes van Brienne, Koning van Jerusalem, by wie hy een Zoon won, Konraad genoemt, waar van de moeder in 't kraambed stierf. Zijn III Vrouw, Agnes, de dochter van Otho, Markgraaf van Marovien, by wie hy geen kinderen won. Zijn IV Vrouw, Rutina, de dochter van Otho, Graaf van Wolfenhuizen in Beyeren; by wie hy ook geen kinderen teelde. Zijn V Vrouw, Isabella, de dochter van Ludowik, Hartog van Beyeren, by wie hy een Dochter teelde, Margareta genoemt, door den echt verbonden aan Albertus, Landgraaf van Thuringen, Zijn VI Vrouw, Machtildis, de dochter van Joannes, Koning van Engeland, by wie hy een Zoon en een Dochter teelde, als Henrik, aan wien hy het Koninkrijk van Sicilien by uiterste wille maakte; en Konstantia, ten huwelijk gegeven
aan Ludowik, Landgraaf van Hessen. Onder zijne Byzitten, die veel in 't getal waren, was Banka, Markgravin van Montferrat, de voornaamste, by wie hy drie Zoonen won, als Manfredus, door hem tot Hartog van Tartano gemaakt; Heinsius, geworden Koning van Sardinien, en Friderik, Prins van Antiochien.
Dat dezen Keizer, noch in de wieg leggende, door zijn vader tot Konink der Romeinen uitgeroepen, en door Sigfried, Aardsbisschop van Ments, te Bamberg tot Keizer van Duitschland tegen Otho verkooren wierd, heb ik op de voorgaande bladen vertoont. Deze Friderik was een Vorst, die de voetstappen van zijn Grootvader Friderik den I navolgde, en Keizerlijke deugden bezat. In al zijn doen was hy zeer voortvarende, yverig, en zeer genegen tot de geleertheid; des zo hy niet wraakzuchtig, noch zich zo zeer aan de vrouwen verslaaft had; driften, die de glorie der volmaakste Vorsten besmetten, hy had alle zijne voorgangers voorby gevlogen. Want dewijl hy machtig was, en daar by de glorie beminde, trachte hy het onbepaald gezag des Keizerrijks tegen de ondernemingen der Pauzen te bewaren en te handhaven. Dit bleek toen hy de oproerigen in Napels, na zijn kroning, strafte; ja om zijn onbepaalde macht te toonen, zette hy eenige wederspannige Bisschoppen af, en verdreef hen in ballingschap. Dit bewoog Paus Honorius om aan hem gezanten te zenden, die aan hem vertoonden: dat hy zich reukeloos het ampt van opzichter en rechter over den Geestelijken staat aangematigt had; dat zijn doen een onderneming tegen het gezag des Heiligen stoels was, en dat, zo hy door deze verbannene beledigt was, hy zich aan den Paus moest richten, als hooft der geestelijke orders. Hier op kregen zy van den Keizer dit antwoord, dat in zich zelve zo heerlijk als waarachtig was: dat hy van zijn Rijksvorsten verstaan had, dat zedert de regeering van Karel den Grooten de Keizers en Koningen een onbepaalde macht over den geestelijken staat gehad hadden; dat zy de Bisschoppen en
andere Geestelijken met hun waardigheden voorzien, en in geval van misdrijf, hen daar weder van berooft hadden; dat zijn Grootvader Friderik, en zijn Vader Henrik dit gebied in zijn geheel hadden gehandhaaft; dat hy, tot de zelve Keizerlijke waardigheid verheven zijnde, die zelfde macht begeerde; en dat hy niet konde noch wilde afstaan van een recht, 't welk tot nadeel van zijn rijk, en zijn navolgers zou strekken. Waarelijk, dit antwoord woeg de daaden van zijn voorvaderen over, en beantwoorde de zorg zijns moeders, die zy aan zijn opvoeding besteed had; doch het was oorzaak van veel beroeringen en onheilen. Want Honorius nam deze zaak zo hoog, dat hy tegen hem den ban uitbliksemde. Om te toonen hoe weinig hy zich hier over bekommerde, liet hy zijn zoon Henrik, in Duitschland gekomen zijnde, tot Koning der Romeinen verklaaren, schoon hy nauwelijks twalef jaren oud was. Hy verzoende zich echter met Honorius; doch hy wierd van zijn navolger Gregorius weder met den ban gebliksemt. Dit noopte hem op middelen te denken om dezen wrevel den Paus betaalt te zetten, en het gelukte hem zo wel, dat de Paus genoodzaakt was uit Rome naer Perosa te vluchten. Nauwelijks was hy van dezen ban gezuiverd, of de zelfde Paus bliksemde die voor den twedenmaal tegen hem uit, om dat hy zijn zegepraalende wapenen in Italien voortzette, en hem te na kwam: ja om de Heilige Ludowik, Koning van Frankrijk, in zijn belangens te wikkelen, bood hy het Keizerrijk zijn broeder Robbert aan; doch deze doorluchte Vorst antwoorde: dat, schoon hy de aanbieding wilde
aannemen, het aan de Pauzen niet stond het Keizerrijk te geven, noch den Keizer af te zetten. Op Gregorius volgde Celestinius, die maar 18 dagen den stoel bekleede, waar na Innocentius tot Paus verkooren wierd, die zich in het belang van zijn voorgangers wikkelde, en voor de vierden maal tegen Friderik den ban uitbliksemde. Hy is eindelijk op den 26 December des jaars 1250 in 't Koningrijk Napels overleden, na dat hy ruim 33 jaren geregeert had. Sig. Aven. M. Paris. &c.