CXLII.
Otho de IV.
Otho de IV, die na Filippus in het Keizerrijk volgde, is in Saxen gebooren; doch in wat jaar weet men niet. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten door den genoemden Henrik betreeden.
Zijn Vader was Henrik de Leeuw, Hartog van Saxen. Zijn Moeder, Mechtilde, de dochter van Henrik, Koning van Engeland, en de Zuster van Richard, die met Keizer Friderik naer het Heilige Land trok. Zijn Broeder, Henrik, Palsgraaf aan den Rhijn. Zijn I Vrouw, Maria, de dochter van den Hartog van Braband, by wie hy geen kinderen won. Zijn II Vrouw, Beatrix, de dochter van den voorgaanden Keizer Filippus, die hy binnen Northuizen trouwde, en by wie hy ook geen kinderen won. Deze Beatrix is te Brunswijk, in de kerk van S. Blasius en Joannes den Dooper begraven, op wier graf men dit volgende met goude letteren zette: filia formosa, jam cinis, ante rosa, dat is, De schoone dochter, eer een roos, is nu maar asch.
Na de moord van Filippus volgde Otho hem in het Keizerrijk, die, gelijk ik op het voorgaande blad gezeit heb, tegen hem, door den Paus, tot Keizer opgeworpen was. Nauwelijks hoorde dit Paus Innocentius de III, of hy liet hem door zijn afgezanten geluk wenschen, en bood hem de kroon aan, indien hy in Italien wou komen. Deze beleeftheid sproot uit een belofte, die Otho by zijn eerste verkiezing gedaan had, te weten, dat hy het gebruik zou vernietigen 't geen de voorgaande Keizers van allen tijden behouden hadden, van na de dood der Bisschoppen, niet alleen hun onroerende goederen, als landen en leenen, maar ook de roerende onder zich te trekken, tot nadeel der erfgenamen. En om dat de Paus daar uit geen kleine voordeel zou trekken, aanmerkte hy Otho als zijn vriend. Schoon hy andere gedachten had, echter trok hy in 't volgende jaar door Lombardyen naer Rome, en ontsing in S. Peters kerk van den Paus de kroon, aan wien hy de erfenisse van de Gravin Mechtilde afstond. Maar dewijl op dien zelven tijd zijn volk een doodelijk ongelijk door de Romeinen aangedaan wierd, waar over hy aan den Paus klaagde, doch geen begeerde voldoening verkreeg, nam hy voor zich te openbaaren. Om dit op een doortrapte wijze te doen, ontveinsde hy zijn ongenoegen, en om den Paus te blinddoeken nam hy in schijn den weg naer Duitschland; doch in Lombardyen gekomen zijnde, trok hy naer Milanen, waar binnen hy zijn verblijf hield, terwijl hy zijn leger in de omleggende steeden verdeelde, dewijl hy voornam daar te overwinteren. De tijd van 't jaar liet het nauwelijks toe, of hy trok te veld, en maakte zich weer meester van de Poelje, Ankona, en Spoleto, daar zich de Paus, onder de scheuring van
Filppus, meester van gemaakt had. Dit veroorzaakte zulk een haat tegen hem in den Paus, dat hy niet alleen den ban tegen hem uitbliksemde, maar Sigfried, Aardsbisschop van Ments, gebood dien alom te verkondigen, en de Vorsten tegen hem op te hitsen. Ieverig wierd dezen last van hem uitgevoerd: want hy verkoos op een rijksdag te Bamberg, alwaar veel Vorsten vergaderd waren, Friderik, Hartog van Swaben, en Koning van Napels en Sicilien, tot Keizer. Deze opstand verplichte Otho terstond naer Duitschland te trekken. Daar gekomen zijnde, hield hy te Neurenburg een rijksdag, waar in hy aan eenige Vorsten vertoonde de rechtvaardige beweegredenen die hem gedwongen hadden die landen, door den Paus van het Keizerrijk afgescheurd, weder aan het rijk te hechten: ja hy bracht de zaak zo ver, dat de vergaderde Vorsten hem aannoopten om de oproerigen den oorlog aan te doen. Dit besloot hy, en, met hunne machten ondersteunt zijnde, beroofde hy den Koning van Bohemen van zijn rijk. Hy deed ook Herman, Markgraaf van Thuringen, in den ban des rijks, en trok met zijn macht tegens hem op. Terwijl hy hier mee bezig was, deed hy door den Hartog van Braband en andere Vorsten den Aardsbisschop van Ments aantasten, die ook zo gelukkig waren, dat zy hem dwongen naer vreemde landen te vluchten. Na zo veel gelukkige onderneemingen, oordeelde hy niets noodzakelijker te zijn, als den Paus van zijn grootsten steun te berooven. Deze was Filippus Augustus, Koning van Frankrijk, met wien hy reeds over een zekere wedding geschil had, en die op dien tijd met zijn oom Richard, Koning van Engeland, in oorlog was. Om voorzichtiger te gaan, voegde hy
zijn machten by die van zijn Oom. Met deze en de hulptroepen der bondgenooten, groeide zijn leger tot tweemaal honderdduizend mannen aan, en trok met deze groote macht den Franschen Koning onder d'oogen. By Bovines geschiedde de slag, die niet min hevig dan bloedig was, dewijl deze groote macht van Otho meest gematst en gevangen genoomen wierd. Wonderlijk snoeven de Franschen op deze overwinning; derhalven geloof ik, dat die schrijvers het getal der dooden en gevangenen by de el gemeeten hebben. Het zy hoe 't wil, zy was rampzalig voor Otho, dewijl hy met de grootste moeite des weerelds de handen des overwinnaars ontkwam. Na deze nederlaag was hy gedwongen weder naer Duitschland te keeren; doch dezen weg was hem door den verkoren Keizer afgesneeden, 't geen hy hem zo na nam, dewijl hy zich toen van ieder door den ban verlaten zag, dat hy vier jaren daar na te Brunswijk van hartzeer overleed, te weten, op den 15 Mei des jaars 1218, na dat hy wettelijk byna 2 jaren geregeert had. Zie de Kronijk van Saxen, van Spangenberg, van Filippus, en van Karion, &c.