CXLI.
Filippus.
Filippus, die Henrik de VI in 't Keizerrijk volgde, is in het jaar 1170 gebooren. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten door Alexius, de zoon van Isacius, Balduinus, Theodorus Laskardus, en Henrikus betreden.
Zijn Vader was Keizer Friderik, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Beatrix, de dochter van Riginaldus, Graaf van Bourgondien. Zijn Broeders en Zusters zijn op de voorgaande bladen genoemt. Zijn Vrouw, Irene, de dochter van Alexius, Keizer van Konstantinopelen: by haar won hy vier Dochters, als Kunigunda, ten huwelijk gegeven aan Wenceslaüs, zoon van Ottokarus, Koning van Bohemen; Ethissa, die vrouw wierd van Henrik, Hartog van Braband; Maria, getrouwt aan Richard, Graaf van Hetrurien, den broeder van Paus Innocentius; Beatrix, door den echt verknocht aan Otho, Prins van Saxen, die zich tegen dezen Filippus opwierp, en na hem Keizer wierd. Vorders was deze Keizerin gelukkig en ongelukkig: want schoon zy een dochter en een vrouw eens Keizers was, echter moest zy beleven dat haar vader van zijn rijk en oogen berooft wierd; dat haar broeder, in ballingschap, door een schelmse hand het leven verloor, en dat haar man, die zy teer beminde, na veel rampen geleden te hebben, goddeloos om 't leven gebracht wierd, dat zy haar zo zeer ter harte trok, dat zy weinig weken na hem overleed.
Eer Keizer Henrik overleed had hy zijn zoon Friderik, noch in de wieg leggende, tot Koning der Romeinen doen verkiezen, en hem aan de zorg van zijn broeder Filippus, Hartog van Swaben, overgegeven, in wiens handen hy de Keizerlijke vercierzelen, by uiterste wille, had belast te geven, tot dat zijn zoon tot zijn behoorlijke ouderdom zou gekomen zijn. Dit wierd te Mulhauzen door het grootste gedeelte der Vorsten bekrachtigt, die, op dat Filippus, met meer aanzien zijn voogdyschap mocht oeffenen, hem op den zelven dag tot Koning der Romeinen verkoren, en aan hem, na de hulde, den eed afleiden. Innocentius, die na Celestinus den Pauzelijken stoel bezat, en een doodelijke vyand van het huis van Swaben was, besloot de Keizerlijke waardigheid, het kostte wat het wilde, in een ander huis over te brengen: ja toen hy hoorde dat Filippus tot Vorst verkoren was, borst hy dus uit: Filippus zal het Keizerrijk, of ik het Pauschap verliezen. Hy marde ook niet om zijn voornemen werkstellig te maken: want hy schreef aan de Aardsbisschoppen van Keulen en Trier, dat zy een Keizer zouden verkiezen, doch met uitsluiting van het huis van Swaben. Deze, van eenige Bisschoppen en Vorsten bygestaan, verkooren te Keulen eerst Berthold, Hartog van Zeringen, en daar na Otho, Hartog van Saxen, tot Koning der Romeinen, dewijl de eerste die waardigheid weigerde. Deze keur behaagde den Paus, die daar op een Kardinaal derwaarts zond, niet alleen om Otho te bevestigen, maar om tegen Filippus en zijn medestanders den ban uit te bliksemen. Dit maakte
Otho zo hoogmoedig, dat hy voornam om Filippus geheel t'overstroomen. Het geluk scheen hem ook te willen dienen: want niet alleen sloeg hy Filippus eenige malen uit het veld, maar perste hem in een plaats te vluchten, die hy streng belegerde; doch hy ontslipte met behendigheid de handen des overwinnaars. Dit verflaude echter de moed van Filippus niet, die, door Frankrijk, en andere Vorsten ondersteunt, weder een machtig leger by een vergaderde, en tegen den Landgraaf van Thuringen optrok, wiens landen hy innam, en verwoestte. Van daar trok hy de Bohemers onder d'oogen, en versloeg hun gantsche leger. Deze voorspoed zette de zaken een andere gedaante aan; derhalven gaven veel wederspannige Vorsten zich aan Filippus over, die van Othoos broeder, en d'Aardsbisschop van Keulen, gevolgt wierden. Hier op snelde hy met zijn leger naer Otho, die hy uit het veld sloeg, en binnen Keulen belegerde. Hy bracht hem daar in tot zulk een uiterste, dat hy wanhoopig wierd, en voornam door het beleg te breken, of te sneuvelen. Het eerste gelukte hem ter nauwer nood, dewijl al zijn volk, of dood geslagen, of gevangen wierd, waar na hy zich in Saxen, en daar na in Engeland verbergde. Na dat hy Keulen ingenomen had, zag hy zich verwinnaar van al zijn vyanden; en om den Paus, die onder deze scheuring Ankona en Spoleto ingeslokt had, dat zy noch heden bezitten, zijn edelmoedigheid te toonen, zond hy gezanten naer Rome, en bood hem den olijftak aan, die de Paus aan nam. Een algemeene vreede sproot uit deze verzoening: want de Paus bracht zo veel by den Keizer te weeg, dat hy aan Otho zijn dochter gaf, en hem tot zijn navolger in het Keizerrijk
verklaarde; maar deze doorluchtige Vorst, die schoon van aangezicht, braaf van gestalte, voorzichtig, gespraakzaam, welspreekende, zachtmoedig, milt, dapper en onverzaagt was, wierd kort daarna op den 22 Juny des jaars 1208, te Bamberg, toen hy in optocht was om t'eenemaal de rust in Duitschland te herstellen, en eenige oproeren in Saxen te dempen, door Otho, Paltsgraaf van Wittelsbach, schelmachtig vermoord, in 't byzijn van zijn Kancelier Konraad, Bisschop van Spiers, en Henrik Kruchs, Graaf van Walburg, uit wraak dat hy hem eer een van zijn dochters belooft had, die hy hem daar na weigerde. Hy heeft 9 jaaren, 3 maanden en 16 dagen geregeert. Zie Sigonius 15 B. Kastritius 3 B. 232 blad, Ciakonius, Krants 7 B. 24 en 25 H. Aventinus, &c.