CXXXVIII.
Konradus de III.
Konraad de III, die Lotharius in 't Keizerrijk volgde, is in Duitschland gebooren. Onder zijn regeering wierd de troon van 't Oosten door Manuel Komnenus betreden.
Zijn Vader was Friderik, Graaf van Hohenstauffen, die voor zijn dapperheid van Keizer Henrik den IV met het Hartogdom van Swaben beschonken wierd. Zijn Moeder, Agneta, de dochter van den genoemden Henrik en Berta. Zijn Broeder, Friderik, Hartog van Swaben. Zijn Vrouw, Gertrudis, de dochter van Berengarius, Graaf van Sultzbach. by haar won hy twee Zoonen en een Dochter, als Henrik, van hem, voor zijn tocht naer 't Heilige Land, tot Koning der Romeinen verkooren, doch voor zijn wederkomst overleden; Friderik, van hem tot Hartog van Swaben en Franken gemaakt, die aan de pest in Italien stierf, toen de Keizer Friderik Rome belegerde; en Juditha, ten echt belooft aan Ludowik, eerste Landgraaf van Thuringen.
Na de dood van Lotharius vergaderden de Duitsche Vorsten te Koblents, om over de verkiezing van een nieuwen Keizer raad te plegen. Na dat de stemmen verzamelt waren, bevond men dat Konraad, Hartog van Frankenland, den troon zou betreden, die daar op binnen Aken, door Diderik, des Paus afgezant, om dat de Aardsbisschop dier stad geen priester was, gekroont wierd. Deze keur behaagde Henrik, Hartog van Beyeren, niet, dewijl hy zich inbeelde de naaste tot de kroon te zijn, om dat hy niet alleen met de dochter van Keizer Lotharius getrouwt was, maar ook de Keizerlijke cieraden in handen had, die hy weigerde over te geven. Hier uit sproot een bloedige inlandsche oorlog, die veel volks het leven koste, en Henrik van de Hartogdommen van Beyeren en Saxen beroofde. Ondertusschen had Rogier, Koning van Sicilien, verscheide plaatzen in de Poelje veroverd, die, om de paalen van zijn rijk verder uit te zetten, Guelf, Hartog van Beyeren, en broeder van den genoemden Henrik, tegen den Keizer ophitste, aan wien hy veel geld zond. Deze dan trok tegen den Keizer op, dien hy zomtijds perste te vluchten, en die op hem dikwils ook de overwinning bekwam. Eindlijk besloot hem Konraad in 't kasteel Weinsberg, waar uit hy hem dapper weerde, en verscheide uitvallen deed; doch door een lange belegering afgemat, en veel volk verlooren te hebben, was hy genoodzaakt zich op bescheidentheid aan den Keizer over te geven. Ook was de Keizer zo edelmoedig, dat hy de afgezondene van Guelf niet alleen met alle tekenen van vriendschap ontfing, maar om de dapperheid van Guelf, hen toestond dat hun Meester met
zijn noch overgebleve manschap gewapent door het Keizerlijke leger mocht trekken. Deze goedheid des Keizers was oorzaak van een merkwaardig geval, 't welk ik my verplicht acht den lezer te moeten vertoonen. Want de Gemalinne van Guelf, vreezende dat in deze goedheid des Keizers een bedrog schuilde dat doodelijk voor haar bedgenoot zou zijn, om dat hy den Keizer zo veel redenen van misnoeging gegeven had, wilde een zekerder verbintenis hebben. Om dit te bekomen, zond zy een Edelman aan den Keizer, die uit haar naam, van hem, zo voor haar als voor de juffers en vrouwen, een vrygeleide verzocht, en dat ieder van haar, met het geen zy dragen konden, naer een plaats van zekerheid mochten gebracht worden. Dit stond haar de Keizer toe. Maar, o groote kracht der liefde! hoe stond Konraad des anderen daags van verwondering opgetoogen, toen hy de Hartoginne den Hartog, en de vrouwen haare mannen op haare tedere schouderen uit het kasteel door zijn leger zag dragen, daar hy zich inbeelde, dat zy dit verzoek alleen maar had laten doen om haar juweelen en schatten weg te voeren; ja dit schouwspel beweegde zo zeer zijn gemoed, dewijl hy zag dat haar mannen haar waarder dan haare schatten waren, dat hy zich van schreien niet kon onthouden, haar vriendlijk aan zijn tafel onthaalde, en met Guelf een oprecht verdrach oprechte. Eer Konraad op het verzoek van Paus Eugenius met een machtig leger naer het Heilige Land trok, om Bauduinus, Koning van Jeruzalem, tegen de Turken by te staan, daar de Paus ook den heiligen Bernard, Koning van Frankrijk, toe bewoog, herstelde hy Uladislaüs in het rijk van Polen, daar hy door zijn broeder uit gedreven was. Hoe groot zijn macht was, en welk een vlijt hy met Bernard aanwende om de
Turken in hun voortgang te stuiten, echter viel deze optocht voor hun beide rampzalig uit, dewijl Manuel, Keizer van 't Oosten, hen gestadig dwarsboomde, en onder 't meel, hen door hem toegezonden, kalk vermengde, 't geen een doodelijke ziekte in het leger van Konraad en Bernard veroorzaakte, waar door het grootste gedeelte van hun volk stierf. Het ander gedeelte verging door honger en verscheide nederlagen; derhalven was hy genoodzaakt weder naer huis te keeren, daar hy, na dertig maanden met dien tocht toegebracht te hebben, met een klein getal soldaten weder kwam. Daarna bereide hy zich om de Keizerlijke kroon te Rome te gaan ontfangen; doch te Bamberg gekomen zijnde, wierd hy van een gevaarelijke ziekte aaegetast. Hy, voelende dat het einde zijner dagen naby was, verkoor zijn Neef Friderik, Hartog van Swaben, tot zijn navolger, en deed hem de Keizerlijke cieraden in handen stellen, waar na hy kort daar aan stierf, te weten in de maand February des jaars 1152, na dat hy 12 jaaren, 10 maanden, en 15 dagen geregeerd had. Zie Urspergensis, Trithemius, Nicetas, Tyrius 16 en 17 B. Krants, &c.