CXXXVII.
Lotharius de II.
Lotharius de II, bygenoemt de Sax, om dat hy in Saxen was opgevoed, die Henrik den V in de regeering volgde, is in 't jaar 1070 te Lutterslok, in Lunenburgerland, niet verre van Zel, gebooren. Onder zijn regeering wierd de troon van 't Oosten door Kaloioannes Komnenus betreden.
Zijn Vader was Gebhardus, Graaf van Supplinburg en Arensberg, die in een veldslag by Nagelstad, tegen Keizer Henrik den IV, sneuvelde. Zijn Moeder, Hedwigis, de dochter van Fredrik, Markgraaf van Neurenburg. Zijn Broeder, Konraad; een dapper krijgsman. Zijn Zusters, Ita, Rixa en Gertrudis, waar van d'eerste aan Gebhard van Burghuizen, de tweede aan een Graaf van Kleef, en de derde aan Floris, Graaf van Holland, ten echt gegeven zijn. Zijn Vrouw, Rixa, de dochter van Henrik, Graaf van Northeim: by haar won hy een Zoon en twee Dochters, als Lotharius, jong gesturven; Gertrudis, ten echt besteed aan Henrik, Hartog van Beyeren; en Hedwigis, getrouwt aan Ludowik met den baard, Landgraaf van Thuringen.
Eer Henrik overleed, gebood hy de Keizerlijke cieraaden aan Konraad, Hartog van Frankenland, en Fredrik, Hartog van Swaben; over te leveren, dewijl hy geen manlijk ooir naliet, en zy zijn neven waren: maar Albert, Aardsbisschop van Ments, die een groote vyand van den overleden Keizer was, en zelfs zijn haat tegen zijn bloedvrienden niet kon neêrleggen, vond een middel uit om die uit de handen van de Keizerlijke weduw te krijgen. Hy was 'er zo dra geen meester van, of hy droeg die Lotharius op, en bracht te weeg dat hy tot Keizer verkooren, en binnen Aken, in de tegenwoordigheid van des Pauzen Nuncius, gekroont wierd. Dit veroorzaakte geen kleine oproeren tusschen Lotharius en de Keizerlijke Neven, waar uit een oorlog sproot, die niet minder bloedig dan schadelijk voor het Keizerrijk was. Zy duurde echter niet lang; dewijl de Rijksvorsten een middel uitvonden van hen te bevredigen, en dat aan beide zijden heilig gehouden wierd. Lotharius dan, zijn rijk van een binnelandschen oorlog verlost hebbende, trok met een magtig leger naer Bohemen, om Otho, Markgraaf van Moravien, tot Koning over die landen te stellen; doch Sobieslaüs overviel hem met zijn Bohemers, bracht zijn leger op de vlucht, en doode den genoemden Otho nevens verscheide Grooten. Dit speet den Keizer zo zeer, dat hy weder met een machtig leger derwaarts rukte, met voornemen om geheel Bohemen tot een puinhoop te maken; doch eer het op een treffen kwam, vond men heilzame middelen tot een verdrag uit. Om de dood van Graaf Burchard op Herman, Graaf van Wintzenburg, te wreeken, belegerde Lotharius de
genoemde vesting, kreeg den Graaf gevangen, en beroofde hem van zijn landen. Ondertusschen had men te Rome, na de dood van Honorius den II, eenen Innocentius tot Paus verkooren. Tegen dezen wierp zich de Kardinaal Pieter van Leon op, onder den naam van Anakletus. Met geweld en geld kreeg hy byna de geheele stad op zijn zijde, en perste Innocentius, na dat hy Rogier, Hartog van Apulien en Kalabrien, den eernaam van Koning van Sicilien gegeven had, naer Bernard, Koning van Frankrijk, te vluchten. Dewijl men geen grooter helper voor hem kon uitvinden dan Lotharius, bracht Bernard den Keizer zo ver, dat hy den Paus tot aan Luik te gemoed trok. Hy ontfing den Paus met alle eerbewijzingen, beloofde hem zijn hulp; doch verzocht aan hem met eenen, dat hy hem weder wilde vergunnen het recht der Investituren, dat Kallistus zijn voorzaat ontnoomen had. Dit beloofde hem Innocentius, gelijk Petrus Diakonus in zijn 4 B. getuigt; doch andere zeggen, dat de Keizer van dezen eisch afstond op de krachtige aanhoudingen van Bernard, die daar tegenwoordig was. Hier op trok de Paus weder naer Frankrijk, en van daar naer Placense, daar hy den Keizer verwachtte, die zich daar ook met zijn leger liet vinden; waar na hy den Paus naer Rome bracht, en hem op zijn stoel herstelde, die hem ook kort daar na voor die weldaad in 't paleis van S. Jan van Latraanen kroonde. Na deze plechtigheid begaf Lotharius zich weder naer Duitschland. Nauwelijks was hy halver weg, of Anakletus stelde weder alles in 't werk om
Innocentius te verdrijven, die ook genoodzaakt was naer Pisa te vluchten, dewijl Rogier met een groote macht naer Rome kwam. Dit perste Innocentius om weder Lotharius om bystand te smeeken, die zich niet lang bidden liet, maar aanstonds met een groote macht in Italien kwam, en alles veroverde, waar na hy Innocentius weder zegepralende te Rome bracht. Dit veroorzaakte zulk een droefheid in Anakletus, dat hy weynig dagen daar na van spijt stierf, waar door zich Innocentius van een doodelijken vyand verlost zag. De Keizer bemagtigde ook alle de steeden, die Rogier de kerk ontnomen had, en vertrok, na dat de Paus hem zijn dankbaarheid betoont had, met veel zegeningen weder naer Duitschland; doch te Verona gekomen zijnde, wierd hy van een gevaarlijke ziekte aangetast. Hy, zich inbeeldende die kwaal te zullen verwinnen, wanneer hy de grenzen van zijn vaderland zou genaken, trok tegen den raad van zijn Geneesheeren voort: maar in d'Alpen by Trente, gekomen zijnde, verzwaarde zijn ziekte zodanig, dat hy op den 3 December des jaars 1138, den geest gaf, op welken dag hy 13 jaaren, 2 maanden en 21 dagen geregeert had. Zie Urspergensis, Aventinus, Bernhardus, Kuspinianus, Gaguinus, &c.