CXXXI.
Otho de III.
Otho de III, bygenoemt het Wonder der Weereld, die zijn Vader in het Keizerrijk volgde, is in Duitschland gebooren. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten noch door Bacilius en Konstantinus den X betreden.
Zijn Vader was Keizer Otho de II, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Theofania, de dochter van Romanus, Keizer van 't Oosten: een vrouw, die in 't openbaar haar blijdschap over de overwinning der Grieken op haar man had getoont. Zijn Broeder en Zusters zijn op het voorgaande blad genoemt. Zijn Vrouw, Maria, de dochter des Konings van Arragon, en de weduwe van Ordonius, Koning van Austrien; een onvruchtbare doch geile vrouw, die tot het plegen van de vervloekte zonde altijd een jongeling in vrouwe klederen onder haar gevolg hield. Reeds hoog van jaaren zijnde, verliefde zy op een Itaaljaansche Graaf, die zy tot voldoening van haar lusten aanzocht, die, dewijl hy getrouwt was, zulks weigerde. De Keizerin, hier over vertoornt, beschuldigt hem voor den Keizer dat hy haar tot het plegen van geile lusten aangezocht had, die de zaak geloofde, en den beschuldigden het hooft deed afslaan. Zijn Vrouw, aan wie hy de begeerte der Keizerin ontdekt had, dit hoorende, wierp zich voor de voeten des Keizers, terwijl hy te Modena op den rechterstoel zat, aan wien zy de schult der Keizerinne, en de onschult haars mans vertoonde, en door het aanvatten van een gloeyend yzer bekrachtigde. Dit ontzette de Keizer zo zeer, dat hy de Keizerin, toen zy de zaak beleden had, om aan de weereld zijn gerechtigheid te toonen, deed levendig verbranden.
De dood van Otho den II verwekte niet alleen groote onlusten onder de Duitsche Vorsten, maar ook schrikkelijke omwendingen van zaken binnen Rome: want Otho de III was genoodzaakt zijn Neef Henrik, Hartog van Beyeren, gevangen te zetten, dewijl zich veele voor den genoemden Henrik verklaarden. Ook zochten de Romeinen het juk der Duitschers van hen af te schudden; derhalven verkooren zy eenen Krescentius tot Keizer. Niet tegenstaande alle deze verdeeltheden, zette zich Otho de III op den troon, en toonde, schoon hy maar 13 jaaren oud was, dat het hem noch aan verstand, noch moed ontbrak, dewijl hy binnen de tien jaaren niet alleen de oproerige Slavoniers, gesterkt door de Deenen, beteugelde, maar ook de wederspannige Vorsten tot reden bracht. In al zijn doen was hy dapper, stout, rechtvaardig, en tot de Geestelijken geneegen, aan wien zy veel goederen gaf. Krescentius ondertusschen liet hiet na, terwijl de Keizer met den gedachten oorlog bezig was, zich in Rome te vesten, alwaar, na de dood van Bonifacius, Joannes den XVI den Pauzelijken stoel bekleedde. Deze, voor de dwingelandy van Krescentius bekommert, verliet na weinig maanden den Stoel, en vluchte naer Toskanen, van waar hy afgezanten aan den Keizer zond, hem om bystand biddende. Dit verwekte zulk een vrees in 't hart des dwingelands en al de Romeinen, dat zy Joannes om vergifnis baden, en hem verzochten weder in Rome te komen, waar toe hy besloot. Echter liet Otho niet na met een machtig leger in Italien te trekken, alwaar hy, dicht by Rome gekomen zijnde, zeer prachtig van den Paus
en Krescentius ingehaalt en verwelkomt wierd. Na dat hy daar met veel plechtigheid door Paus Gregorius den V, na de dood van Joannes tot zijn navolger verkooren, gekroont was, en de zaken in volle rust gebracht had, keerde hy weder door Lombardyen naer Duitschland. Nauwelijks was de Keizer in zijn rijk, of Krescentius hervatte zijn dwinglandy, schopte Gregorius uit den Pauzelijken stoel, en stelde in zijn plaats Joannes Filogathus, een man die wel geleerd, maar zeer staatzuchtig was. Deze wrevel verwekte zulk een toorne in 't hart des Keizers, dat hy met grammen moede naer Italien rukte, Rome belegerde, innam, en Joannes eerst den neus deed afsnijden, daar na de oogen uitsteeken, en eindelijk van boven uit den dikken toren van Hadrianus, nu S. Angelo genoemt, deed werpen. Krescentius ging ook niet vry: want na dat de Keizer den genoemden toren ingenoomen had, waar uit de tieran zich als een hooploos mensch verweerde, wierd hy, na veel smaat geleden te hebben, aan een hoogen boom opgehangen. Daar na herstelde hy Gregorius weder op den Pauzelijken stoel, waar van hy tien maanden was berooft geweest, en dreef in een vergadering door, dat de Duitschers alleen het recht en de macht zouden hebben van den Roomschen Keizer te verkiezen, uit welkers bloed hy ook moest verkooren worden, met uitsluiting der andere volkeren. Dat de Paus niemand tot Keizer zou kunnen uitroepen, dan den geenen dien deze Vorsten tot die waardigheid verheven hadden. Dat de Pauzen hier omtrent geen ander gezag zouden hebben dan te Rome een plechtige uitroeping van de wettige verkiezing des Keizers te doen, en de ceremonie van zijn krooning,
als hy te Rome kwam, te verrichten. Na dat dit alom bekent gemaakt was, stierf Gregorius, in wiens plaats de Keizer zijn leermeester Gerbert, onder den naam van Sylvester den II, verkoor. Na deze verkiezing trok Otho naer Duitschland; doch hy was daar nauwelijks gekomen, of was genoodzaakt weder naer Rome te keeren, alwaar zedert zijn vertrek verscheide wrevelheden aan den verkooren Paus getoont waren. Hy was 'er nau, of hy wierd niet alleen gedwongen de stad te ruimen, maar door de weduwe van Krescentius, die hy, onder belofte van te trouwen genooten had, vergeven; des overleed hy op den 28 January des jaars 1002, na dat hy ruim 18 jaaren geregeert had. Zie Sigonius 7 B. Vincent. 24 B. Sabinus, Sigibert, Kuspinianus, &c.