CXXVIII.
Henrikus.
Henrik, bygenoemt de Vogelaar, die Keizer Konraad in het Roomsche gebied volgde, is in 't jaar 876 gebooren. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten door den genoemden Konstantinus den VIII, Romanus den II, nevens zijn drie zoonen Kristoforus, Stefanus, en Konstantinus den IX betreeden.
Zijn Vader was Otho, Hartog van Saxen; een beroemd en strijdbaar Vorst, die edelmoedig de Keizerlijke waardigheid weigerde, en zijn vyand op den troon zette. Zijn Moeder, Ludgarda, de dochter van Keizer Arnulfus, en de zuster van Keizer Ludowik den IV. Zijn I Vrouw, Hatburga, dochter van Herwins, Graaf van Oldenburg: voor dezen had zy aan een voornaam man getrouwt geweest, na wiens dood zy haar in een klooster begaf, waar uit haar Henrik, om haar schoonheid, trouwde, die by haar een Zoon won, Dankwerdus genoemt. Deze vrouw, niet tegenstaande hy haar zeer beminde, was hy gedwongen te verlaaten, dewijl Sigismundus, Bisschop van Halberstad, doordreef, dat hy zijn echtgenoot, die aan Godt verlooft was, met geen goed gewisse mocht behouden. Zijn II Vrouw, Mechtildis, de dochter van Diederik, Graaf van Ringelheim; by wie hy drie Zoonen en vijf Dochteren won, als Otho, na hem Keizer; Henrik, Hartog van Beyeren; Bruno, door zijn broeder Otho tot Aardsbisschop van Keulen gemaakt; Mechtildis, Abdisse van Quedlinburg; Gerberga, aan Giselbertus, Hartog van Lotharingen, getrouwt; Adelheida, die haar in den echt verbond met Hugo den Grooten, Graaf van Parijs; Rixa, die de vrouw wierd van Rudolf, Hartog van Beyeren; de jongste word van geen schrijvers genoemt, doch is aan
Bernhard, Graaf van Eberstein in Swaben, getrouwt geweest.
Na de dood van Konraad toonden de Vorsten van Duitschland dat hen zijn keur behaagden: want in 't volgende jaar te Fritslar by een gekomen zijnde, wierd Henrik, die daar ook tegenwoordig was, met groote toejuiching tot Keizer verkoren. Deze Vorst gaf terstond na zijn verkiezing zo veel blijken van wijsheid, krijgs- en staatkunde, dat Konraad zich niet in de keur, van zijn persoon, bedrogen had. Hy oordeelde in den beginne zijner regeering dat de glorie en voorspoed der Duitschers alleen van een volmaakte eenigheid der Grooten afhing; derhalven bedacht hy alle middelen om de Vorsten met malkanderen te doen vereenigen. Hier in doolde hy ook van 't rechte spoor niet, dewijl hy eerlang daar van de gewenschte vruchten genoot: want door zijn wijsheid, wakkerheid en goedertierenheid verbond hy de wederspannige Grooten zo zeer aan hem, dat het gantsche rijk eene ziel wierd, door wiens hulp hy het rijk van het woeden der Hongaren verloste. Deze wrevelige volkeren, door wien Duitschland zo veel rampzaligheden geleden had, den jaarlijkschen schatting missende, dewijl Henrik die aan hen niet betaalen wilde, vielen in 't Roomsche Rijk, verwoestten Maagdenburg, en leiden Bremen in de assche. Henrik was zo dra hier niet van verwittigt, of rukte met een machtig leger dien gevreesden vyand onder d'oogen. By de stad Mersburg was de plaats daar de legers malkanderen het hooft booden. Razende was de aanval, bloedig de slag, en doodelijk voor de Hongaren, dewijl tachtigduizend mannen op de plaats dood bleven. Van daar rukte hy met zijn zegepraalend leger naer de Wenden, sloeg hun leger, en nam de Hooftstad Gruna, aan de Milde, stormenderhand in. Na dat hy Meissen,
aan het riviertje Meisse, had doen bouwen, en over de omleggende volkeren den Graaf van Wethin ten Opperhooft gestelt, trok hy naer Bohemen, nam Praag in, en maakte hun Hartog Wenceslaus aan hem cijnsbaar. Terwijl hier alles voor zijn zegepraalende wapenen bezweek, had zijn Veldheer Bernhard, aan wien hy Lunenburg vertroude, de Abotriten het hooft geboden, die Vallersleben ingenomen hadden, en daar binnen een ongehoorde wreedheid pleegden. Zijn wakkerheid wierd ook van het geluk gekroont: want schoon de Wenden de stad Lunken, waar binnen hy de Abotriten belegerd had, met een machtig leger poogden te ontzetten, en hem by nacht te overvallen, echter hield hy niet alleen de stad beslooten, maar trok des morgens tegens hen op, en sloeg hen zo zeer dat al het voetvolk op de plaats dood bleef, en maar weinig ruiters zijn handen ontkwamen, na welke slag hy de stad veroverde. Deze zege van Bernhard ontstak in Henrik een nieuwen moed, derhalven trok hy Gormo, Koning van Denemarken, onder d'oogen, die in Holstein gevallen was; dreef hem te rug, en nam de stad Sleeswijk in. Maar doorluchtiger was de zege die hy in 't jaar 933 voor den tweedenmaal op de Hongaren verkreeg, dewijl in een bloedige slag, die van 's morgens tot 's avont duurde, en ontrent een mijl van Mersburg geschiede, hondertduizend Hongaren van hem verslagen, en vijftigduizend gevangen genoomen wierden. Niet ongelukkiger was hy tegen Karel den Slechten, Koning van Frankrijk, die Lotharingen, Spier, Worms en Ments geplonderd had,
dewijl hy hem niet alleen dwong naer Frankrijk te keeren, maar hem voor eeuwig het Koninkrijk Lotharingen, en de Provincien der Nederlanden over te laten. Na dat hy den vreede in Duitschland, na zo veeloorlogen en verwinningen bevestigt had, liet hy de steeden met grachten en bolwerken voorzien, stelde steekspellen in, en gaf eindelijk in 't jaar 936, na dat hy het rijksgebied zijn zoon Otho in handen gegeven had, op den 2 July, den geest; hebbende 60 jaaren geleeft, en 17 jaaren geregeert. Zie Sigebert, Aventinus, Schafnaburgensis, Krants, &c.