CXXVII.
Konradus.
Konradus, die Ludowik in het Roomsche gebied volgde, is in Duitschland gebooren. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten door den genoemden Konstantinus betreden.
Wie zijn Ouders geweest zijn weet men niet recht. Zijn Broeder was Everhard, Graaf van Frankenland. Zijn Vrouw, Placentia, de dochter van den ouden Ludowik, Koning van Duitschland, by wie hy geen kinderen won.
Na dat Ludowik de IV gesturven was, die geen mannelijke erven naliet, en met wiens dood het geslacht van Karel den Grooten eindigde, vergaderden de Duitsche Vorsten te Worms, en verkozen tot de Keizerlijke waardigheid Otho, Hartog van Saxen, dewijl hy toen de machtigste onder hen alle was. Deze doorluchtige Vorst, die een edelmoedige ziel bezat, toonde in dat voorval, dat hy noch meer verdiende dan men hem aanbood; want gelovende, dat hy, door zijn hoogen ouderdom, niet in staat was om de Hongaren, die met een woedend leger in Duitschland gevallen waren, naer den eisch der zaken zou kunnen tegenstaan, weigerde niet alleen deze opperste waardigheid, maar deed een daad, die niet alleen heerlijk maar ook zeldzaam was. Hy, zeg ik, ried de vergadering dat zy Konraad, Hartog van Frankenland en Hessen, zouden verkiezen, schoon deze Konraad zijn geslage vyand was, en stelde aldus de glorie van een edelmodige daad voor de opperste waardigheid. Deze raad verbaasde ieder, doch had echter zulk een ingang by de Vorsten, dat Konraad tot Keizer verkooren wierd, schoon verscheide Grooten naer die eernaam dongen. Hoe heerlijk deze keur voor 't rijk was, echter kon deze Keizer zijn staaten niet gerust bezitten. Arnulfus, Hartog van Beyeren, die zich zelve geerne op den troon gezien had, vergaderde een machtig leger, en viel, van de Hongaren ondersteunt zijnde, in Swaben, 't welk hy door een bloedigen oorlog ontroerde. Om hem in zijn voortgang te stuiten, trok de Keizer hem onder, d'oogen, en verwon hem in een slag, waar van hy de glorie, en Arnulfus niets dan doodelijke wonden wegdroeg, waar van hy in Hongaryen, de plaats daar hy na de
nederlaag gevlooden was, overleed. Na deze overwinning dempte Konraad meest alle zijn vyanden, die, om hem de Keizerlijke waardigheid te betwisten, aan verscheide oorden van 't rijk opgestaan waren. Maar schoon hy ieder voor zijn zegepralende wapenen zag zwichten, echter baarde Henrik, zoon van Otho, Hartog van Saxen, niet alleen vrees, maar archwaan in zijn ziel. Hy zag dat dezen Vorst om zijn goede hoedanigheden van ieder bemind wierd, waar door hy vreesde, dat hy eens door die gunst, meer smaak in 't rijksgebied krijgende dan zijn vader, hem van den troon mocht bonzen. Om hem van die kommer te verlossen, ondekte hy zijn voornemen aan Hatto, Bisschop van Ments, die hy oordeelde tot uitvoering van zijn besluit bekwaam te zijn, dewijl hy aan Albrecht, Graaf van Bamberg, een heerlijk meesterstuk van bedrog betoont had. Deze was daar toe willig (want wat schelmstuk word van een Paap ontzien wanneer zijn stem in belangen van den staat mag klem hebben?) en leerde daar op een goudsmid hoe hy een moordhalsband zou maken, met welk geschenk hy van voornemen was om Henrik van 't leven te beroven. Dit geheim lekte door zijn eige tong, eer de zaak volvoerd was, uit, en kwam Henrik ter ooren, die de Bisschop, toen hy hem het geschenk aanbood, heel toornig toebeet: dat hy wel zulken weeken hals als Albrecht had, doch dat geen Bisschop hem daar een halsband om zou doen gelijk hy Albrecht gedaan had; alwaar hy noch by voegde, dat hy zich bedenken zou wat hem met een verrader te doen stond. Deze toezegging wierd ook van Henrik niet vergeeten, dewijl hy hem al zijn goederen in Saxen en Thuringen ontnam. Niet weinig ontroerde zich Konraad hier over, die echter niet stil zat, maar
zijn broeder met een machtig leger hem tegen zond, die Mensburg, waar binnen Henrik was, belegerde. Uit vrees van een langduurig beleg beval Hendrik de zorg dier plaats aan de dapperste zijner Veldheeren, en begaf zich daar uit, die, door hun belegeraars gehoond zijnde, met zulk een woede op hun vyanden vielen, dat de meeste op de plaats dood bleven. De spijt, die Konraad daar over gevoelde, deed hem een nieuwe krijgsmacht by een rukken, waar mee hy Henrik binnen Gruna besloot, en schoon deze vesting het woeden der vyanden kon uitstaan, echter besloot de Keizer daar niet van af te trekken voor dat hy Henrik in zijn macht had, die, als een edelmoedig Veldoverste, hem dapper verweerde. Evenwel zou hy genoodzaakt zijn geweest zich aan den Keizer over te geven; indien Dithmar, Graaf van Oostsaxen, die met zes mannen daar binnen gekomen was, hem niet door een heerelijke krijgslist gered had: want terwijl Hendrik met de afgezondene des Keizers aangaande de overgaaf handelde, trad Dithmar gelaarst in de zaal, en vroeg Henrik waar hy wilde dat men de 30000 mannen plaatzen zou, met wien hy hem te hulp gekomen was. Dit bedrog brak de onderhandeling, waar op de afgevaardigen vertrokken, die, hun wedervaaren den Keizer ontdekt hebbende, zulk een schrik in hem verwekten, dat hy aanstonds opbrak en naer huis trok. Eindelijk besloot deze Vorst zijn leven met een doorluchtig einde: want voelende dat hem de dood naderde, lei hy niet alleen zijn haat tegen Henrik af, maar verklaarde aan zijn broeder en de Vorsten dat men geen Vorst van grooter verdiensten na hem tot Keizer kon kiezen dan Henrik, waar op hy na een regeering van 7 jaaren en 6 maanden, in 't jaar 919 den geest gaf. Zie Sigeb. &c.