CXXV.
Berengarius.
Berengarius, de zoon van Eberhardus, Hartog van Friaul en Verona, is van Paus Joannes, tot erkentenis van de bystant, die hy hem tegen de Saraceenen bewezen had, tot Keizer van Rome gekroont.
Arnulfus dan (op dat ik den afgebrooken draad hier weder aanhechte) regeerde nu het Wester Keizerrijk naer zijn welgevallen; doch maakte zich door zijn staatzucht gehaat, en onverdragelijk aan en van de Itaaljaanen. Hy veroverde al de steeden die zich voor Lambertus verklaarden, en besloot hem met zijn moeder Adeltruda in het slot Kamarinum. Deze Vrou, niet ziende de handen des overwinnaars te ontkomen, maar dat zy gedwongen zou zijn in 't kort zich met haar zoon aan hem over te geven, kreeg door het schenken van veel gouds een van Arnulfus Raden op haar hand, door wiens hulp zy hem een moorddrank in 't lijf kreeg, waar van hy drie dagen achter een sliep. Met geweld daar na wakker gemaakt zijnde, bevond hy zich zo zwak, dat hy gedwongen was het beleg te staken, en met zijn leger naer Duitschland te trekken, alwaar zijn kwaal zo zeer verergerde, dat hy op den 29 November des jaars 899 te Oetingen den geest gaf, hebbende 11 jaaren, 10 maanden, en 18 dagen geregeert, waar na zijn lijk in de kerk van S. Emmeranus, te Regensburg, begraven wierd. Lambertus nu, van zulk een gevreesden vyand verlost zijnde, en zich veel sterker als Berengarius bevindende, keerde weder naer Rome, alwaar hy door Stefanus den VII, navolger van Formosus, tot Keizer gekroont wierd. Niet langer als een jaar en weinig maanden bezat hy den troon: want hebbende den Gouverneur van Milaanen zonder reden doen onthoofden, lei zijn zoon op de wraak en 'sKeizers leven toe, die hy ook haest tot soen van de geest zijns vaders verkreeg, dewijl hy den Keizer, met hem en eenige Grooten op de jacht gegaan zijnde, verraderlijk overviel, en vermoorde. Na de dood van Lambertus was 'er niemand
in Italien die naer het gebied stond, derhalven veste zich Berengarius in het rijk; doch het noodlot, dat hem in al zijn doen niet lang achter een liet gelukkig zijn, beroofde hem eerlang van die heerlijkheid. Want schoon hy Ludowik, Koning van Provence, die tegen hem met Guido en Lambertus aangespannen had, dwong op een schandelijke wijze van hem den vreede te verzoeken, en met een eed te zweeren nooit iets tegen hem by der hand te neemen; echter rukte deze Vorst, door Albert, Graaf van Toskanen, en eenige voornaame Itaaljaansche Grooten weder opgehitst, en met hunne machten gesterkt zijnde, hem onder d'oogen, die hem in een veldslag overwon, en voor de tweedemaal dwong zich in Duitschland te verbergen, terwijl Ludowik hem te Rome deed kroonen. Evenwel genoot dezen meinedigen Vorst niet lang de vruchten van zijn trouweloosheid: want Albert, door wiens toedoen hy Berengarius verdreven had, zich op zijn macht wantrouwende, dewijl Ludowik opentlijk voorgaf hem den oorlog te willen aandoen, vereenigde zich met Berengarius, bood hem zijn hulp tegen Ludowik aan, en bracht hem by nacht binnen Verona, alwaar hy den verwaanden Ludowik verraste, gevangen nam, en d'oogen liet uitsteeken. Hier op begaf hy zich naer Rome, alwaar hy door Paus Joannes tot Keizer, na zo veel wisselvalligheden, gekroont wierd. Byna achtien jaaren wierd Italien van hem met grooten lof, en zeer vreedzaam geregeert; doch het geluk, dat hem nu een tijd lang gevleid had, wilde zich nu met het noodlot vereenigen, en hem een trek speelen, waar door hy te gelijk van het rijk en het leven zou berooft worden. Het Hooft
der Grooten van zijn hof, die tegen hem aanspanden, was zijn eige schoonzoon Albrecht, Graaf van Ivrea, die, terwijl zy zagen dat hun voornemen aan Berengarius ontdekt was, Raöul, Koning van Bourgondien, het Koninkrijk van Italien aanbooden. Hy, uit natuure staatzuchtig, nam dit aanbod gewillig aan, rukte naer Lombardyen, alwaar hy zijn machten met die van de de zaamgezwoorenen versterkte, en deed zich binnen Padua voor Koning uitroepen. Ondertusschen vergaderde Berengarius zijn oorlogsmacht by een, om, indien het mogelijk was, dat vlammende vuur van oproer uit te blussen. Dus was Italien gestadig het tooneel waar op de Grooten de bloedrol speelden. Eerlang zag men twee machtige legers elkanderen onder d'oogen trekken, die met zulk een woede handgemeen wierden, dat veel duizenden op de plaats dood bleven. Hoe voorzichtig Berengarius zijn zaaken aanleide, en hoe edelmoedig hy zijn volk in het grootste gevaar voorging, echter bezweek zijn oorlogsmacht voor die van de zaamgezwoorenen, waar door hy de nederlaag kreeg, en zich ter nauwer nood binnen Verona met de vlucht redde. Binnen deze wallen wou het noodlot zijn onseilbaarheid aan hem vervullen: want deze ellendige Vorst wierd daar binnen door een verrader, op wien hy zich geheel vertroude, en wien hy met een reeks van weldaden opgehoopt had, op een rampzalige wijze vermoord. Dit geschiede in 't jaar 924, na dat hy 19 jaaren geregeert had. Zie hier lezer een verhaal vol wisselvalligheden, en dat ik by veel schrijvers zo verward, zo duister, en zo verscheide gevonden heb, dat ik het oordeelde mijn plicht te zijn deze geschiedenisse in zijn grond naer te vorschen, dewijl de verwarste zaken het minste bekent zijn. Zie van deze Vorsten Sigonius 6 B. Luitprandus,
Aventinus, Rhegino, Sigebertus, Krants, Otto Frising, Gothof 3 B. Marianus Schotus, Kuspinianus, en meer andere.