CXVIII.
Lotharius.
Lotharius, die na de dood van Ludovikus Pius als Keizer op den troon van 't Westen trad, is in Duitsland gebooren; doch in wat jaar weet men niet. Onder zijn regeering wierd den troon van 't Oosten door Michael den III betreden.
Zijn Vader was Keizer Ludovikus Pius, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Irmingardis, de dochter van Ingramus, Vorst van Saxen. Zijn Broeders, Pipinus en Ludovikus, waar van terstond zal gesprooken worden. Zijn Vrouw, Irmingardis, de dochter van Graaf Hugo; by haar won hy drie Zoonen, als Ludovikus, na hem Keizer; Karolus, aan wien hy het Koningrijk van Provence met een gedeelte van Bourgondien gaf; en in 't jaar 862 zonder kinderen is gesturven; en Lotharius, die het Koningrijk van Austrasien met het andere gedeelte van Bourgondien kreeg.
Nauwelijks hoorde Lotharius de dood van zijn vader, of hy snelde aanstonds, op de raad van eenige Grooten, naer Aken, om bezit van den Keizerlijken troon te nemen. Weinig was men daar op zijn komst verdacht. Terstond beriep hy de Staaten van Frankrijk en Duitsland, en liet hem door hen de gewoonelijke plichten bewijzen. Dit kwam zo dra zijn broeders niet ter ooren, of zy zonden hem een statelijk gezantschap, hem biddende dat hy de zaken niet te zeer wilde verhaasten, dewijl zy nevens hem erfgenaamen van hun vaders rijken waren. Hier had Lotharius geen ooren na; want opgeruit zijnde door eenige Grooten, die vyanden van zijn vader geweest waren, zond hy de gezanten met dit antwoord te rug: dat hy door zijn Vader tot Koning en Keizer ingestelt was, en van den Paus gekroont; dat zelfs zijn vader, op zijn doodbed leggende, hem de kroon, het zwaard, en de Keizerlijke cieraaden in handen had doen stellen; dat hy geen medeheerschers kon noch mocht dulden; dat hy, als zijnde de oudste, zijn recht niet uit de handen wou laten wringen; dat hy echter, om te toonen hoe groot een achting hy voor zijn broeders had, Beyeren aan Ludowik, en Frankrijk aan Karel toestond: doch dat zy zouden gehouden wezen deze leenen van hem te heffen, hem voor Keizer te erkennen, en verplicht zijn hem met hun machten tegen zijn vyanden by te springen, wanneer hy zulks van hen begeerde. Deze voorwaarden scheenen voor deze Vorsten onverdragelijk te zijn, dewijl zy die staaten, nu hen door de dood huns vaders toegevallen, onbepaalt wilden bezitten. Zy zagen ook dat zy
genoodzaakt waren hun rechten met de wapenen te handhaven, derhalven brachten zy een groote oorlogsmacht op de been. Om Lotharius de pas in Ments af te snijden smeet Ludowik een gedeelte van zijn macht in die stad, en trachte met alle mogelijke vlijt zich van de benden zijns vaders te verzekeren. Dit verzuimde Lotharius van zijn zijde ook niet; en het geluk diende hem zo wel, toen hy, om hen nader te zijn, te Worms over den Rhijn trok, dat de meeste Bevelhebbers en soldaten zijn zy kozen. Ludowik hier over verslagen, koos met zijn ruitery de vlucht, en liet zijn voetvolk op de vleesbank, dewijl over de twintig duizend daar van dood geslagen wierden. Echter liet Ludowik de moed niet zinken, maar bracht in Beyeren al den Adel, en wie bekwaam was om de wapenen te dragen, op de been. Hier meê rukte hy Albrecht, Veldoverste van Lotharius, in 't gemoed, die reeds op weg was om Beyeren te naderen. In Swaben, ontrent het bovenste van den Rhijn, wierden deze legers handgemeen. Hevig wierd aan beide zijden gevochten; doch de Keizerschen kregen de nederlaag, en verlooren achtduizend mannen, waar onder ook hun Veldoverste Albrecht geteld wierd. Hier op snelde Ludowik naer zijn broeder Karel, wiens macht aan de Maas lag. Terstond rukten zy naer Opperbourgondien, en sloegen hun tenten niet verre van het leger van Lotharius op. Zy beslooten echter, eer zy zijn leger wilden aantasten, hem een gezantschap te zenden, om door dat van hem hun deel te doen eischen. In plaats van de gezanten gehoor te vergunnen, zette Lotharius zijn leger in slagorde, waar door de beleedigde broeders dat zelve van hunne kant
ook genoodzaakt waren te doen. De zon had nauwelijks twee uuren op den 25 Juny des jaars 841 gescheenen, of de slag begon te Fontenay by Auxerre, en duurde tot den donkeren avond toe. By de honderd duizend menschen bleven aan bei de zijden dood, en de zege kroonde het hooft van Ludowik en Karel. Lotharius burg zich met de vlucht. Doodelijk was deze slag voor de Franschen. Lotharius dan ziende, dat hy te vergeefs getracht had zijn verlies te herstellen, beducht zijnde van noch het overige te verliezen, verzocht van zijn broeders de vreede, en stond hen een nieuwe deeling toe, die op de volgende wijze van hen goedgevonden wierd. Karel zou West Frankrijk bezitten, tusschen de Maas, de Saine, de Rhone, de Schelde, en Oceaan. Ludowik zou heel Duitschland tot zijn eigendom hebben, te weten, van de Weser tot aan den Rhijn, nevens Ments, Spiers en Worms; waar door hy den Naam van Germanikus kreeg. Lotharius behield alleen den naam van Keizer, nevens Rome, Italien, en het oude Koninkrijk van Bourgondien, behalven eenige Hartogdommen van Austrasien Deze vergelijking duurde niet lang. Zy kwamen tot een anderen strijd, in welke Lotharius noch eens de nederlaag kreeg. Hier op kreeg hy berouw van zijn misdaden, verdeelde het rijk onder zijn zoonen, als ik boven gezeit heb, en ging by Trier in een klooster, waar in hy kort daar na sturf, te weten, op den 29 September des jaars 855, hebbende 15 jaren, 3 maanden, en 10 dagen geregeert. Zie Volaterranus 3 B.
Sigebert, Nithard 3 B. Regino, Egnatius, &c.