CXIV.
Flavius Leo Porphyrogenitus de IV.
Leo de IV, die na de dood van Konstantinus den V zijn vader in 't rijk volgde, is by Konstantinopelen op een heerlijk lusthuis, Porphyra genoemt, gebooren, waar door hy den bynaam van Porphyrogenitus kreeg; doch in wat jaar melden geen schrijvers.
Zijn Vader was Keizer Konstantinus de V, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Helena Kazara Irene, een godvruchtige en kerkelijke vrouw. Zijn Stiefmoeders, Maria Armenia en Eudoxia. Zijn Stiefbroeders, Kristoforus, Niceforus, en Nicetas. Zijn Vrouw, Irene, by wie hy een Zoon won, Konstantinus genoemt, die na hem Keizer wierd, en nevens hem op penningen verbeeld is, gelijk op het volgende blad blijkt.
Zie hier, naer 't zeggen van Mutzaart, een godloos en geveinst Keizer, die alle gruwelen pleegde; doch van de Goddelijke wraak niet ongestraft gebleven is. Maar, o schender des vroomen mans, en rampzalige navolger van Theofanes, ik zal met uw eigen beeldendienaars toonen dat ik met waarheid zeggen mag: zie hier een vroom en godvruchtig Keizer, die zijn schatten mildadig uitdeelde, van zijn onderdanen om zijn deugden bemind wierd, doch die in 't midden zijner overwinningen den geest gaf. Want dat hy met een goddelijken yver zijn Vader en Grootvader in het uitroeien der beelden natrad, was in hem een deugd, die niet als in een waar Kristen te vinden is; doch deze deugd was oorzaak dat hy zo haatelijk afgemaald is. Had hy geen reden om Protospatharius, Theofanes, Statejus, en Papias, die hem in dien Goddelijken yver tegenstreefden, en het volk daar over tegen hem oproerig maakten, wreed te bejegenen, te hoonen, en gevangen te zetten? Niet minder word zijn liefde tot edelgesteente gevloekt; ja de gedachte Mutzaart ontziet zich niet uit Theofanes te zeggen, dat hy de kroon uit de hooftkerk van Konstantinopelen nam, en op zijn hooft zette; doch dat voor die gruwel zijn hooft met karbonkels en pestachtige zweeren bezet wierd, waar by een felle koorts kwam, die hem van 't leven beroofde. Doch 't lust my hier over den Pauzelijken schrijver Platina te hooren, die dus van de zaak spreekt: Leo de IV schiep zo groot een behagen in gesteenten, dat hy den schat uit den tempel van de eeuwige Wijsheid, Sophia genaamt, nam, en daar van een kroon voor hem deed maken, die zeer zwaar en van groote waarde was. Door deze geduurig te dragen, 't zy door de zwaarte,
't zy door de kou der gesteenten, wierd hy van een schielijke ziekte aangetast. Ik geloof, dat dit ook in onze tijd aan Paulus den IV gebeurt is, die van alle oorden veel dierbare steenen vergaderde, waar door de schatkist der Roomsche kerk byna uitgeput wierd; ja hy schepte zulk een vermaak in deze wijfsche vercierzelen, dat hy, zo dikwils hy in 't openbaar verscheen, wel een gehoornde Frigiaansche Cybele, en geen gemijter den Bisschop geleek. Ik vermoede, dat hier uit, zo door 't zweet van de vettigheid zijns lichchaams, als door de last der gesteenten, de geraaktheid is ontstaan, die hem op den hals kwam, en schielijk wegrukte. Hier ziet men Mutzaart leugenachtig gemaakt; want Platina zeit niet dat hy een kroon uit den tempel, maar dat hy 'er een schat uit nam, waar door hy gesteenten verstaat. Veel minder spreekt hy van de pestachtige zweeren, die Mutzaart als een Goddelijke straf bybrengt. Doch wien is onbekent hoe zeer zijn schriften met fabelen en afgoderyen opgevult zijn, en dat de meeste Roomsche schrijvers de Keizers verdoemt en haatelijk afgemaalt hebben, die de Pauzen het hoofd dorsten bieden, en zich hun gruwelen en tirannyen niet onderwerpen wilden? Dat hy dikwils als een mensch gedoolt heeft is zeker; doch dat hy zomtijds gedwongen was zich om den wrevel der beeldendienaars te vertoornen kan ook niet geloochent worden. By deze deugd voegde Leo ook de dapperheid: want gehoord hebbende dat de Saraceensche Arabieren oneenig waren, rukte hy met een groot leger naer Syrien, alwaar hy in een slag over de twalefduizend dier volkeren van 't leven beroofde, en een
heerelijke overwinningbekwam. Dit speet hun Koning Madi zo zeer, dat hy voornam deze nederlaag te wreeken. Hier op rukt hy met een overgroote macht naer Amorium, belegerd de stad, en laat romtom het land deerlijk verwoesten. Dit moest Leo dulden, dewijl hy niet machtig genoeg was om dezen sterken vyand het hooft te bieden. Zijn dapperheid, die altijd van voorzichtigheid en krijgskunde verzeld was, deed hem op middelen denken, waar door hy het woeden der barbaren zou kunnen beteugelen. Niets dacht hem raadzamer te zijn als allen voorraad den vyand t'ontrukken, en dien na de vaste steeden te voeren, dewijl daar door zekerlijk gebrek in 's vyands leger moest komen. Nauwelijks had hy dit werkstellig gemaakt, of hy zag de gewenste vrucht van zijn onderneeming; want de Arabiers waren door hongersnood gedwongen de beleegering te staken, en met schande weder van Amorium te keeren. Grooter daaden zou hy tegen zijn vyanden uitgevoerd hebben indien de dood hem niet op den 7 September van 't 780 jaar na Christus geboorte, na een regeering van 4 jaaren, 11 maanden, en 24 dagen, uit de wereld gerukt had, dewijl de godvruchtigheid, dapperheid, voorzichtigheid en krijgskunde in dezen Vorst haar woonplaats hadden. Zie Diakonus, Zonaras, Blondus, &c.