CIX.
Flavius Filippikus Bardanes.
Filippikus, die, na het onthoofden van Justinianus, zich als Keizer op den troon van 't Oosten zette, is te Konstantinopelen gebooren; doch in wat jaar meld niemand.
Zijn Vader was eene Niceforus, uit een aloud geslacht gesprooten. Zijn Moeder is onbekent. Of hy een Vrouw gehad heeft weet men niet, dewijl men daar van niets by de schrijvers vind.
Tiberius, door wien Leontius van den troon gebonst was, noch voor den verbannen Justinianus bekommert zijnde, verzocht aan die van Kersona, in welke stad Justinianus gebannen was, of zy hem den balling wilden overleveren, waar toe zy beslooten. Justinianus dit horende, vluchte naer Trebellius, Koning der Bulgaren, die hem vriendelijk ontfing, zijn dochter gaf, en met zijn oorlogsmachten weder op den troon zette. De hoon, hem door die van Kersona aangedaan, had zich zo diep in zijn ziel gegraveert, dat hy aanstonds voornam die op het felste te wreeken, dewijl hy zich inbeelde nu onwrikbaar op den troon te zitten. Hy zend dan zijn Veldoversten Mauritius met een groote krijgsmacht naer Pontus, hem beveelende al wat manlijk was, of die een baard had, in Kersona te dooden, die ook niet nalatig was om zijn bevel uit te voeren, maar verscheide aan spietzen stak, zommige verbrandde, en een groot getal in 't water versmoorde. Hoe wreed deze Mauritius te werk ging, echter beelde zich Justinianus in, dat hy zijn bevel niet getrouwelijk nagekomen was, en in plaats van wreedheid barmhartigheid geoeffent had; derhalven zond hy een tweede macht uit; hen gebieden niet een mensch in Kersona te sparen, en zelfs Mauritius, met zijn onderhebbende soldaten, voor hunne mededoogzaamheid te straffen. Schoon dit hem door hen belooft was, echter was ieder over deze wreedheid t'onvreden. Op dien tijd was in Kersona eene Filippikus, die aldaar om zekeren droom, die hem de Keizerlijke waardigheid voorspelde, door Justinianus gebannen was. Hy, by de omleggende steden in groot aanzien gekomen zijnde, bracht door zijn welspreekenheid te weeg, dat die van
Kersona hem in hun uiterste verlegendheid tegen Justinianus ten Keizer opwierpen, waar door hy een groote aanhang kreeg. Ondertusschen lande de uitgezonde macht van Justinianus, die, hoorende dat Filippikus tot Keizer opgeworpen was, en Justinianus wreedheid vloekende, tot den nieuwen Keizer overliepen, en hem voor hun Vorst aannamen. Dus wierd Filippikus van balling Keizer, die, met deze macht versterkt, aanstonds naer Konstantinopelen rukte. Justinianus dit hoorende, trok hem met een groote krijgsmacht onder d'oogen. Niet wel twalef mijlen van Konstantinopelen ontmoette deze legers malkanderen. Hevig wierd aan beide zijden gevochten; doch Justinianus kreeg de nederlaag, die daar op naer de genoemde stad vluchtte; maar van Filippikus nagejaagt zijnde, kon hy niet beletten dat de verwinnaar te gelijk met de vluchtelingen de poort in rukte, en zich meester van de stad maakte. Levendig viel hy in de handen van Filippikus, die hem met zijn zoon Tiberius Konstantinus niet alleen de oogen liet uitsteeken, maar ook onthoofden. Dus gelukkig klom Filippikus op den troon van 't Oosten; doch of men hem met recht gelukkig noemen mag zal ons dit navolgende toonen. Nauwelijks had hy het rijksgebied in handen, of hy verhief eenen Johannes tot Patriarch van Konstantinopelen, die zo veel op hem vermogt, dat hy de besluiten van de algemeene Vergadering tegen de Menotheliten vernietigde. Dit besluit zond hy aan Paus Konstantinus te Rome, en begeerde dat dit ook van de Westersche Kerk zou aangenoomen worden; doch de Paus beriep daar tegen een andere vergadering, waar in Filippikus voor een ketter verklaard wierd;
ja de zaak wierd van den Paus zo hoog getrokken, dat hy tegen den Keizer de ban uitbliksemde, en daar by verbood, dat men noch geld, daar zijn beeldtenis op stond, zou ontfangen, noch dat zijn naam in de Mis zou gedacht worden. Onder deze oneenigheden greep Abas, een Overste der Arabiers, het rijk aan, die Antiochien innam, en een groote roof met zich sleepte. Niet minder wierd het rijk door eenen Munktan verwoest, die zich meester van Cilicien maakte, en verscheide steeden veroverde. Rampzalig was ook het woeden der Bulgaaren, die veel menschen in slaverny wegvoerden, en zo te water als te land tot aan de muuren van Konstantinopelen stroopten. Zo onmachtig was Filippikus, dat hy dit woeden moest aanzien, dewijl hem 't geluk nooit dan tegen de Armeniers verzelde, die hy geheel overwon, en hun meeste steeden afnam. Dit verwoesten zijner rijken, gevoegt by den Pauzelijken ban, was machtig genoeg om hem hatelijk in de oogen zijner onderdanen te maken; ja de boosheid van den Paus ging noch verder: want zijn geheimschrijver Artemius, naderhand Anastasius genoemt, wierd door hem aangenoopt om Filippikus van 't leven te berooven, en zich zelve door dat middel op den troon te zetten, die daar toe besloot. Op Pinksterdag van 't 713 jaar na Christus geboorte begaf zich de Keizer naer een warm bad, waar in hy, na de maaltijd zich te slapen geleit hebbende, door de zamengezwooren van Artemius overvallen, en de oogen uitgestooken wierd, aan welke smart, na een regeering van 1 jaar, en 4 maanden, hy overleed. Zie Diakonus, Suidas, Zonaras, Cedrenus, Beda, Platina.