CVIII.
Flavius Justinianus de II.
Justinianus de II, na de dood van Konstantinus den IV tot Keizer op den troon van 't Oosten verheven, is in 't 669 jaar na Christus geboorte gebooren.
Zijn Vader was Keizer Konstantinus de IV, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Anastasia. Zijn Broeder, Tiberius; van zijn Vader tot Cesar verklaart: doch kort daar na gesturven. Zijn Vrouw, Theodora; de dochter van Trebellius, Koning der Bulgaren: by haar won hy een Zoon, Tiberius Konstantinus genoemt, die hy, met zijn vrouw, toen hy voor de tweedemaal op den troon klom, liet kroonen, en met hem door Tiberius van neus en ooren berooft, en door Filippikus onthooft is.
Hoe meenigmaal heeft een monster den troon van 't Oosten betreden! Zie hier een booswicht, die, zo hy de gruwelen van zijn voorzaten niet overweegt, te minsten die ophaalt. Nauwelijks had Justinianus het gebied in handen gekregen, of hy scheen zijn vader in vorstelijke deugden te zullen voorby vliegen, dewijl hy zich godvruchtig, mildadig en een vader der onderdanen toonde te zijn; maar zijn aangeboore boosheid, en geringe kennis deed haast de hoop, daar ieder zich, om die voorgaande hoedanigheid, meê streelde, verdwijnen. Van godvruchtig wierd hy een ketter, van barmhartig wreed; ja zijn gepleegde gruwelen waren oorzaak dat de liefde van zijn onderdanen tot hem in een doodelijken haat veranderden. Tot deze gruwelen wierd hy niet weinig door Stefanus en Theodorus, twee snoode schelmen, aangespoort, die hy tot zijn voornaamste Raden verkoren had, aan de eerste zijn oorlogsmacht, en aan die twee de geheele Godtsdienst toevertrouwende. Na een regeering van twee jaaren maakte hy met Abdelmedech, Koning der Arabieren, een tien jaarige vreede; doch lei hem een zwaare schatting op, waar toe de Arabier besluiten moest, dewijl hy uit Armeenien verdreven was, en met de Saracijnsche Vorsten overhoop lag. Drie jaar daar na wierd dit verbond door Justinianus zonder reden gebrooken, onder voorwendig dat de jaarlijksche schatting met kwaad goud betaalt was. Schoon Abdelmelech hier van vergoeding beloofde, echter voer Justinianus in zijn boos opzet voort, en bereide hem ten oorlog. Hy, zijn leger met dertigduizend Slavonen versterkt hebbende, rukte naer den vyand, die, niet machtig zijnde zijn leger te wederstaan, door hem geslagen wierd. Abdelmelech, ziende dat met geweld voor hem niet te winnen was, zocht zich door list
te redden. Met groot geld krijgt hy de gedachte Slavonen op zijn zy, die aanstonds opbraken, en zich naer huis begaven. Door het missen van deze hulptroepen wierd Justinianus niet weinig verzwakt; derhalven wierd hy van Abdelmelech by de stad Sebastopolis geslagen, en schandelijk op de vlucht gedreven. By dezen ramp kwam noch een grooter: want zekere Sablis gaf aan die volkeren alle de plaatsen van klein Armenien over. Hy, hier door razende geworden, liet alle de thuis gebleve Slavoniers dooden, waar onder ook een groot getal burgers waren; ja zijn grimmigheid ging zo ver, dat hy Stefanus gebood alle de burgers van Konstantinopelen te vermoorden. Terwijl deze gruweldaad in arbeid ging, verhief hy eenen Leontius tot Landvoogd van Griekenland, dewijl hy in verscheide veldslagen zich beroemt gemaakt had. Kallinikus, de Patriarch van Konstantinopelen, ondertusschen het voornemen van Justinianus hoorende, maakte dit opzet den burgers bekent, die met hem beslooten Leontius tot hun beschermer te verzoeken, en voor deze weldaad de Keizerlijke waardigheid op te dragen. Men marde niet lang om zijn en hun besluit aan Leontius bekent te maken, die, door de burgers gesteven, Justinianus voorkwam, overviel, gevangen kreeg, neus en ooren afsneed, en naer Kersona in ballingschap zond. Leontius, dus op den troon geklommen, regeerde het rijk drie jaren, na welken tijd hy door eenen Tiberius daar van berooft wierd, die hem de neus afsneed en in een Klooster stak. Zeven jaaren betrad deze den troon, na welken tijd hy daar van gebonst wierd door de neus en ooreloozen Justinianus, die, terwijl hy in ballingschap
omzworf, met de dochter van Trebellius, Koning der Bulgaren, getrouwt was. Hy, met de macht van zijn schoonvader gesterkt, rukte naer Konstantinopelen, dat hy te vergeefs beleegerde; doch door een verborge watergang daar binnen met zijn Bulgaren gekomen zijnde, maakt hy zich meester van 't palleis, en kreeg Tiberius gevangen, die hy aanstonds met zijn broeder Heraklius deed ophangen. Leontius, door wien hem neus en ooren afgesneeden was, kon ook zijn woede niet ontgaan, die hy met paarden uit het Klooster voor zijn troon deed sleepen, met voeten trapte, en daar aan stukken liet houwen. Na dat hy zich dus voor de twedemaal op den troon gezet hadde, droeg hy zich noch wreveliger en bloeddorstiger dan te voren. De Patriarch Kallinikus deed hy de oogen uitsteeken, en in ballingschap drijven. Van zijn gruwelijk besluit tegen de stad Kersona zal ik op 't volgende blad spreeken. 't Lust my hier zijn ondankbaarheid tegen zijn schoonvader aan te knoopen. Toen hy zich voor de twedemaal van 't rijk verzekert had, liet hy de Bulgaren onder schijn van een tedere genegentheid met veel geschenken vertrekken, en zwoer hen een heilige vreede voor altijd met diere eeden. Terwijl zy zich daar mee vleiden, rukte hy een groote macht by een, snelde derwaarts, en rechte een groote verwoesting aan, waar door zy gedwongen waren naer het gebergte te vluchten. Zijn rampzalig omkomen in 't jaar 712 na een regeering van 27 jaaren, en 3 maanden zal men op het volgende blad vinden. Zie Diakonus, Suidas, Cedrenus, Zonaras, &c.