CVII.
Flavius Konstantinus Pogonatus de IV.
Konstantinus de IV, na de dood van Konstans den II tot Keizer op den troon van 't Oosten verheven, is niet verre van Konstantinopelen gebooren; doch in wat jaar weet men niet.
Zijn Vader was Keizer Konstans de II, hier voor beschreven. Zijn Moeder word niet genoemt. Zijn Broeders, Tiberius en Heraklius, van hun Vader voor Cesars verklaart, en na zijn dood, door bevel van Konstantinus, de neus afgesneeden, dewijl veel oproerige Arrianen, na zijn verheffing, hen ook tot Keizers op den troon begeerden; want een dezer oproermakers ontzag zich niet te roepen: Geloven wy aan de H. Drievuldigheid, zo laat ons ook drie Keizers kroonen, en te gelijk eeren. Zijn Vrouw, Anastasia, by wie hy won Tiberius, van hem voor Cesar verklaart, doch kort daar na gesturven; en Justinianus, van hem, na de dood van Tiberius, tot meedeheerscher aangenomen: zie van hem op 't volgende blad.
Schoon na de dood van Konstans den II deze Konstantinus de waare erfgenaam van 't rijk was, echter wierp zich de moorder in Sicilien voor Keizer op. Konstantinus, reeds by 't leven van zijn vader voor Augustus verklaart, dit hoorende, greep met fieren moede het gebied aan, en toonde, dat niet alleen zijn geboorte maar zijn deugden zulks verdienden. Aanstonds herriep hy de rechtzinnige leeraars, die door zijn vader verbannen waren, en zette hen weder in hunne ampten. In al zijn doen toonde hy zich godtvruchtig, en een beminnaar van den waren Godt te zijn, wiens woord hy beval alom te verkondigen. Om dit te beter uit te voeren, liet hy de vervalle kerken weder opbouwen, en vervolgde de ketters met een doodelijken haat. Geen minder achting had hy voor de geleertheid, waar in hy zich van zijn jeugd af geoeffent had, met zulk een gelukkige voortgang, dat hy zelfs twintig boeken van de Landbouw geschreven heeft. Ook blonken zijn deugden in 't handhaven der gerechtigheid uit, schoon zommige zijn naam om het schenden van zijn broeders besmetten, 't geen niet voor een misdaad, maar voor een noodzaaklijk kwaat moet gerekent worden; want zo hy zijne tot kettery vervallen broeders niet door het afsnijden van hunne neuzen van de hoop der kroone berooft had, 't zou hem niet mogelijk geweest hebben het rijk gerust te bezitten. 't Ontbrak hem ook aan geen kloekmoedigheid of beleit om zijn vyanden onder d'oogen te zien; want Andreas, van zommige Mizizius en Mezentius genoemt, de moordenaar zijns vaders, wierd van hem zo edelmoedig met een scheepsvloot aangetast, dat hy door hem overwonnen, en, na een regeering van zes maanden, gedood wierd, waar op hy het oproerig Sicilien onder zijn gehoorzaamheid bracht, en al die deel aan de moord zijns vaders hadden met de dood strafte. Ondertusschen viel Fadalas,
een Overste der Arabieren, met een groote macht in de Roomsche landen. Niet lang daar na wierd Sicilien deerlijk door hem verwoest, en Syrakusa ingenoomen, waar uit hy een onwaardeerlijken roof naer Alexandrien voerde. Afrika had niet lang te vooren het tooneel geweest waar op hy zijn bloedrol speelde, en waar uit hy, na veel wreedheden gepleegt te hebben, en onnoemelijken schat, nevens tachtigduizend gevangenen, sleepte. Fadalas, door de zege hoogmoedig geworden zijnde, nam voor Konstantinopelen te water aan te tasten, 't geen hy ook werkstellig maakte. Konstantinus dit hoorende, vergaderde zo veel macht by een als hem mogelijk was, en dwong den barbaar zijn opzet te staken, die daar op naer Cyzikus rukte, en dat heele eiland onder zijn gehoorzaamheid bracht, waar uit hy Konstantinopelen niet weinig benadeelde. Zeven jaaren was hy hier bezitter van, in welken tijd verscheide zeeslagen tusschen hem en Konstantinus geschiedden; die, tot zijn hulp den vermaarden Wiskunstenaar Kallinikus gekregen hebbende, hem eindelijk overwon, en zijn scheepsvloot verwoestte. Andermaal zocht hy zijn geluk tegen Konstantinus te land te beproeven, doch kreeg de nederlaag, met een verlies van dertigduizend mannen, waar over hy zo zeer verschrikte, dat hy den overwinnaar om den vreede bad, van wien hy ze ook voor een jaarelijksche schatting verkreeg. Toen hy tegen dezen vyand uit Konstantinopelen optrok, was hy baardeloos, doch eer hy weder kwam was zijn baard tot zulk een grootte aangegroeid, dat hy den bijnaam van Pogonatus kreeg. Maar met minder geluk trok hy daar na tegen de Bulgaren op, die onderwijl in Mezien en Hongarien gevallen waren. Hy, hen tegen getrokken,
en in een sterke stad belegert hebbende, was genoodzaakt, wegens een kwaal aan zijn voeten, in een warm bad te gaan. Eenige trouwlooze ruiters dit ziende, strooiden door 't gantsche leger uit, dat de Keizer uit flauwhertigheid en vrees voor den vyand gevlooden was. Het leger, door dit valsch gerucht verleid, wierd terstond verzaagt, en vluchte met zulk een onorde, dat de vyanden daar door moed grepen, de vluchtende naer joegen, en veel ter nederhiewen. Dit rampzalig toeval was oorzaak dat Konstantinus gedwongen was met hen vreede te maaken, en Mesien, nu Belgarien genoemt, aan hen af te staan. Schoon hy hier door eer een overwonnene dan een overwinnaar was, had echter Kaganus, Koning der Avaren, zulk een schrik voor zijn wapenen, dat hy op een demoedige wijze van hem den vreede verzocht, die hy verkreeg. Eindelijk is hy op den 12 January van 't 685 jaar na Christus geboorte aan een zwaare ziekte overleden, na dat hy 17 jaaren, en 2 maanden geregeert had. Diak. Cedr. Zon. Egnat.