CVI.
Flavius Konstans de II.
Konstans de II, op de penningen Heraklius genoemt, na 't verdrijven van Herakleonas, tot Keizer op den troon van 't Oosten door den Raad verheven, is te Konstantinopelen gebooren; doch in wat jaar melden geen schrijvers.
Zijn Vader was Konstantinus de III, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Gregoria, de dochter van Nicetas. Zijn Broeder, Theodosius, die door hem in een Klooster gestoken, en daar na vermoord wierd. Zijn Vrouw is niet bekent, by wie hy drie Zoonen won, als Konstantinus Pogonatus, Tiberius, en Heraklius; waar van d'eerste na zijn dood Keizer wierd.
Zodra Herakleonas, met zijn Moeder Martina, uit het rijk verdreven was, wierd Konstans de II tot Keizer verklaard, dewijl ieder hoopte, dat hy het voetspoor van zijn doorluchtige vader zou volgen, om dat hy in zijn jeugd daar edele blijken van gegeven had; doch hoe zeer zy zich in hunne hoop bedrogen vonden zal het vervolg toonen. Nauwelijks was hy gekroont, of Paulus, Patriarch van Konstantinopelen, trok hem door zijn vleien van de waare Godtsdienst, en was oorzaak dat hy tot de Monothelitische kettery verviel. Niet alleen wierd deze valsche leer van hem begunstigt, maar hy zocht de zelve allerwegen met geweld in te voeren, waar door veel rechtzinnige Bisschoppen in ballingschap verdreven wierden. In gierigheid ging hy zijn grootvader Mauritius te boven; ja hy ontzag zich ook niet, om veel geld by een te schrapen, de kerken te beroven, en den volke onopbrengelijke schattingen op te leggen. Zo zeer was hy ook tot overspel geneegen, dat hy niet alleen de maagden, maar een groot getal eerbare vrouwen schond. Zijn Broeder Theodosius, om zijn deugden van elk bemind, was hem een haatlijk denkbeeld in zijn oogen, dewijl hy bang was dat de burgery, zijn gruwelen vloekende, hem den weg ten troon mocht baanen; des dwong hy hem in een Klooster te gaan, waar in hy hem liet vermoorden. Zo gantsch zorgeloos leefde hy, dat verscheide vyanden het rijk aangreepen, en deerelijk verwoestten. Terwijl hy zich in zijn dartelheden wentelde, viel Muhavias, een Prins der Saraceenen, met een vloot van zeventienhondert schepen in Ciprus, alwaar de stad Konstans door hem ingenoomen, en 't omleggende land verwoest wierd. Van daar rukte hy naer Afrika, sloeg den Roomschen Landvoogd Gregorius, dreef hem op de vlucht, en maakte de Roomsche
landen aan hem cijnsbaar. Hy, zijn oorlogsmachten daar na naer 't Oosten gewend hebbende, bemachtigde Armenien, alwaar de Landvoogd Konstans af, en hem toeviel, waar op hy het eiland Rhodus veroverde. Terwijl Muhavias dus het rijk besprong, viel Busur, een Veldoverste der Arabiers, met een groote macht in Isaurien, alwaar hy een groote moord aanrechtte, en over de vijfduizend gevangen met zich voerde. Deze rampzalige staat van 't rijk was echter niet machtig om Konstans uit zijn zorgeloosheid op te wekken; doch toen hy hoorde dat deze barbaren van meening waren Konstantinopelen aan te tasten, scheen hy eenigzins te ontwaaken. Hy ruste dan een machtige scheepsvloot toe, verklaarde zijn zoon Konstantinus voor Augustus, en trok den vyand onder d'oogen. Niet verre van Rhodes ontmoete hy den vyand, die hy aangreep, doch hy kreeg de nederlaag. Veel van zijn scheepen wierden veroverd, andere zonken; ja hy was genoodzaakt, om zijn leven te bergen, van 't eene op 't andere schip te vluchten. Zijn begaane broedermoord verstrekte hem duizend beulen, die niet aflieten zijn gemoed met scherpe zweepen te slaan; derhalven trok hy uit Griekenland naer Italien, eensdeels om de Langebaarden te beoorelogen, anderdeels om zijn gemoed door deze bezigheid van een doodelijke knaging te verlossen. Hier scheen het geluk hem te willen dienen, dewijl hy, na 't innemen van eenige steeden, ook de stad Luceria veroverde; doch terwijl hy naer Napels rukte wierd hy door Grimoaldus, een Vorst der Langebaarden, besprongen, van wien zijn leger deerlijk geslagen wierd. Ter nauwer nood de handen des overwinnaars ontkomen zijnde, vluchte hy met de
overgeblevene van zijn oorlogsmacht naer Rome, alwaar hy van Paus Vitellianus met een tedere genegentheid ontfangen wierd, te meer, dewijl hy voorgaf den Keizerlijken stoel uit Konstantinopelen in Rome over te brengen. Zy, met deze hoop gevleid, lieten niet na alles werkstellig te maken wat den Keizer daar toe bewegen kon; doch nauwelijks had hy vijf dagen binnen die stad geweest, of de Romeinen bespeurden van welk een boosheid hy zwanger ging. Want met twintig duizend soldaten in alle de kerken gevallen zijnde, beroofde hy hen van al de overblijfzelen, die na de verwoesting van Rome noch ongeschonden gebleven waren, en meest in goud, zilver, koper en marmer bestonden. Met deze buit snelde hy naer Napels, alwaar hy zich weêr aan zijn eerste gruwelen overgaf. Hy ontzag zich ook niet de inwoonderen van Sardinien, Kalabrien en Afrika te mishandelen, waar door hy een doodelijken haat van ieder op zich haalde. Zo wreed stelde hy zich te Syrakusa aan, dat eindelijk eenige zamenzwoeren om het aardrijk van dit monster te verlossen. Met groote beloften kreegen zy eenen Andreas van zommige Mizizius en Menzentius genoemt, op hun hand, die gewoon was met Konstans in 't bad te gaan, die hem, terwijl hy bezig was den Keizer met welriekende Olien te bestrijken, met het balsemvat het hooft in sloeg. Dus rampzalig eindigde Konstans in 't 668 jaar na Christus geboorte zijn leven, na dat hy 25 jaaren, 6 maanden, en 5 dagen geregeert had. Zie Diakonus, Cedrenus, Zonaras, Baronius.